| |
Natuurlyke historie der bastaard-nagtegaalen.
(Volgens den Heer de buffon.)
De droeve Winter, dat doodsch saisoen, is de tyd van den slaap, of liever van de Kwyning der Natuur; de Insecten zonder leeven, de kruipende Dieren zonder beweeging, de Boomen zonder groen en groei; de Bewoonders der Lugt verdelgd of uitgebannen; de Visschen in gevangenhuizen van Ys opgeslooten, en de meeste Dieren der Aarde, in holen en spelonken verborgen, alles vertoont
| |
| |
zich om 't naarste, en levert een denkbeeld van ontvolking op: dan de wederkomst der Voorjaars-Vogelen is het eerste teken, en de blyde aankondiging van het herleeven der Natuure: de wederuitspruitende bladeren, de boschjes met nieuw groen bekleed, zouden min fris, min verrukkend zyn, zonder de nieuwe gasten, die dezelve als bezielen, en daar van liefde zingen.
Van deeze Boschbewoonders zyn de Bastaard-Nagtegaalen de talrykste en de geliefdste, leevendig, vlug, onophoudelyk in beweeging, met tekenen van de uiterste aandoenlykheid; alle toontjes, welke zy slaan, zyn vreugdetoontjes en minnedeuntjes.
Deeze vrolyke Vogeltjes komen ten zelfden tyde wanneer de boomen beginnen uit te botten, en de bloezems losbarsten, zy verspreiden zich over de geheele uitgestrektheid onzer landen: deezen komen in onze tuinen, anderen verkiezen den ingang der laanen en bosschen, zommigen versteeken zich in 't diepst der wouden, geene zoeken het rietgewas. Dus onthouden zy zich overal, en maaken alles vol leevens, beweegens, en, waar zy zyn, hoort men den verlustigden toon der liefde.
By deeze natuurlyke bevalligheden, zouden wy gaarne de schoonheid voegen; dan de Natuur hun zo veele beminnelyke hoedanigheden geschonken hebbende, weigerde het opcieren hunner Pluimadie. Deeze is donker zonder gloed; uitgenomen twee of drie soorten, die eenigzins gevlekt zyn, hebben alle de andere sombere kleuren; de heerschende zyn witagtig, grys en ros.
De eerste soort, (en wy zullen alleen de voornaamste en aanmerklykste beschryven,) heeft de grootte van een' Nagtegaal. Zy woont met de andere kleindere Bastaard-Nagtegaalen, in de tuinen, in de boschjes, in de velden met moeskruiden beplant, zitten op het rys dat tot steunzel der hoogopschietende strekt. Hier paaren zy, vervaardigen nesten, en vliegen, zonder ophouden, uit en in, tot den oogsttyd, die zeer naby komt aan den tyd huns vertreks; dan verlaaten zy deeze schuilplaatzen, of liever dit verblyf der liefde.
't Is een klein schouwspel te zien, hoe de Bastaard-Nagtegaalen elkander vermaaken, tergen, en nazetten; hunne aanvallen zyn ligt, en hunne onverschillige gevegten eindigen altoos met gezang. De Bastaard-Nagtegaal is tot een zinnebeeld genomen van onstandvastige liefde, gelyk de Tortel van eene bestendige: ondertusschen is de Bastaard- | |
| |
Nagtegaal hoe lustig, hoe vrolyk, en dartel, niet min liefddraagend, niet min getrouw verknogt; en de Tortel, hoe droevig en klaagend, schandelyk ongetrouw. Het Mannetje der Bastaard-Nagtegaalen betoont voor het Wyfje, terwyl het zit te broeden, duizend kleine bezorgdheden: het deelt in de zorge der opvoeding, wanneer de Jongen uitgekomen zyn, en verlaat het Wyfje niet naa de opvoeding van 't Gezin; zyne liefde schynt de voldoening van de verlangens der Natuure te overleeven.
Het Nest is zamengesteld uit drooge Kruiden, Hennipvezels, en een weinig Hair van binnen. Doorgaans zyn 'er zes Eitjes in, die de Moeder verlaat, wanneer men ze heeft aangeraakt; zo zeer schynt deeze aannadering eens vyands haar een slegt teken voor het aanstaande Gezin. 't Is niet mogelyk haar de Eitjes van eenigen anderen Vogel te doen aanneemen: zy kent ze, weet 'er zich van te ontdoen, en ze uit te werpen. ‘Ik heb, zegt de Burggraaf de querhoënt verscheide kleine Vogeltjes vreemde Eitjes laaten uitbroeden; doch het is my nooit gelukt dit door Bastaard-Nagtegaalen te doen: zy hebben altoos de Eitjes gebrooken, en wanneer ik 'er vreemde Jongen onder bragt, doodden zy ze terstond.’ Door welk een tovermiddel kan, derhalven, als wy het gros der Vogelaaren en zelf van Waarneemeren mag gelooven, de Bastaard-Nagtegaal bewoogen worden, om het Ey, door den Koekkoek in zyn nest gelegd, naa de Jongen opgeëeten te hebben, te broeden, en met zorgvuldigheid den vyand daar uit voortkomende te voeden, dien leelyken vreemdeling als zyn eigen te behandelen? - Voor 't overige is het in het nest van den Bastaard-Nagtegaal, by onderscheiding de Gras-musch geheeten, dat de Koekkoek, gelyk men wil, doorgaans zyn Ey ligt: en deeze soort kan van eenen verschillenden aart weezen. Deeze is van een vreesagtig Character, en vlugt voor even zwakke Vogeltjes, en des te meer en met grooter rede voor een gedugten vyand: doch, op het oogenblik, dat het gevaar voorby is, is alles vergeeten, en onze Bastaard-Nagtegaal neemt terstond zyne vrolykheid, zyne beweegingen weder aan, en hervat den zang. Van de bladerrykste takken laat hy dien hooren, onder deeze houdt hy zich doorgaans bedekt, en vertoont zich maar voor korte poozen aan het uiterste der boschen, gaat schielyk weder na binnen, bovenal op 't heetst van den dag. In den
morgenstond verlustigt hy zich in den dauw, en naa de korte regenvlaagen die 's zomers vallen, doorzwerst hy de natte blade- | |
| |
ren; zich baadende in de druppels, welke hy daar van af doet rollen.
Wyders vertrekken bykans alle Bastaard-Nagtegaalen ten zelfden tyde, te midden van den Herfst; in October ziet men 'er bykans geen een meer. Hun vertrek valt in, voor dat de eerste vorst de Insecten, op welke zy aazen, vernielt, of de kleine vrugten, welke zy ook eeten, doet dorren.
Van een anderen Bastaard-Nagtegaal, by ons, onder den naam van het zwartkapje, bekend, merkt aristoteles aan, als hy de veranderingen vermeldt, die de wisseling der saisoenen voortbrengt, op de natuur der Vogelen, als die onmiddelyker blootstaan aan den invloed der Lugt, dat de Vygen-eeter in den Herfst verandert in een Bastaard-Nagtegaal met een zwarten kop: deeze gewaande Gedaanteverwisseling heeft den Natuurkundigen veel moeite gegeeven: eenigen hebben ze als wonderdaadig beschouwd, anderen als ongelooflyk verworpen: ondertusschen is het noch het een noch het ander: en het geval dunkt ons zeer eenvoudig: de Jongen van deezen Bastaard-Nagtegaal, of het Zwartkapje, gelyken den geheelen Zomer zeer in Pluimadie naar den Vygen-eeter; by het eerste ruyën neemt zy eerst den rechten kleur aan: en het is dan dat deeze gewaande Vygen-eeters zich veranderen in Bastaard-Nagtegaalen met een zwarten Kop. Plinius spreekt op dezelfde wyze van die verandering.
Aldrovandus, jonston en frisch, den Bastaard-Nagtegaal met een zwarten Kop beschreeven hebbende, schynen eene tweede soort te maaken van den Bastaard-Nagtegaal met een bruinen Kop: ondertusschen is deeze niets anders dan het Wyfje van den anderen, uiterlyk hebben zy geen onderscheid dan in deeze kleur van den Kop, by den eenen Zwart, by de anderen Lruin.
Van alle Bastaard-Nagtegaalen zingt die met den zwarten Kop het aangenaamst en langst. Zyn Zang heeft iets van den Nagtegaal, en men geniet dien langer tyd: want verscheide weeken, naa dat die Voorjaarszanger zwygt, wedergalmen de bosschen allerwegen van den Zang deezer Bastaard-Nagtegaalen: hun stem is zuiver, vaardig, en hun zang is een opeenvolging van weinig uitgehaalde doch aangenaame, afgewisselde en ineen smeltende, toonen: deeze zang schynt zamen te stemmen met de lustigheid der plaatze van waar men dien hoort: dezelve geeft gerustheid en zelfs geluk te kennen: want gevoelige harten hooren niet, zonder eene zagte beweeging, de toonen door de Natuur ngegeeven aan weezens die zy gelukkig maakt.
| |
| |
Het Mannetje draagt voor het Wyfje de tederste zorgen; niet alleen brengt het Vliegen, Wormen en Mieren in het nest; maar deelt in den arbeid van 't broeden, zulks beurtlings verrigtende. Het Nest is digt aan den grond in 't hakhout zorgvuldig verborgen, in 't zelve vindt men vier of vyf Eitjes, donker groen van kleur met ligt bruine vlekken. De Jongen worden binnen weinig dagen groot, en zo ras zy vederen hebben, springen zy uit het nest, wanneer men 't zelve nadert, en verlaaten het. In Frankryk broeden deeze Bastaard-Nagtegaalen doorgaans maar ééns. Olina schryft, dat zy het tweemaal doen in Italie: dit heeft meer plaats by de Vogelen in een warmer lugtstreek, waar de tyd der Liefde langer aanhoudt.
Wanneer, in 't Voorjaar, door eene wederkomende koude, deeze Bastaard-Nagtegaal, by zyne aankomst, geen voorraad van Insecten vindt, behelpt hy zich met de bessen van eenige Boomen, en in den Herfst eet hy desgelyks eenige vrugten. In dit jaargetyde gaat hy dikwyls drinken, en men vangt ze, op 't einde van Augustus, by de Fonteinen, wanneer ze vet en keurlyk van smaak zyn.
Deeze Bastaard-Nagtegaalen houdt men ook in vlugten, en, van alle Vogelen, die men 'er in kan zetten, is deeze, volgens olina, een der beminnenswaardigste. De genegenheid, welke zy hunnen Meester betoonen, is treffend, zy hebben, om hem te begroeten, een byzonderen toon en een allerinneemendste stem. Op zyne aannadering vliegen zy tegen de tralien, als wilden zy door dat beletzel heen dringen om by hem te komen: door een geduurig slaan met de vlerken, vergezeld van een zagt geschreeuw, schynen zy hunne drift en erkentenis aan te duiden. 't Was van deeze Bastaard-Nagtegaalen, dat Mejuffrouw descartes zeide. Het belge myn Oom niet, die Vogel heeft Aandoening!
De Jongen, in een vlugt opgevoed, volmaaken, indien zy by een Nagtegaal hangen, hun Zang, en dingen hun Leermeester na de kroon. In den tyd des vertreks, omtrent het einde van September, maaken de opgeslootene een groot gewoel, bovenal 's nagts als de maan schynt, als of zy wisten dat hun eene reis te doen stondt, en deeze begeerte, om van plaats te veranderen, is zo diep ingeworteld, en zo sterk, dat 'er veele, uit verdriet van dezelve niet te kunnen voldoen, sterven.
In Italie, Frankryk en Duitschland, zelfs tot in Zweeden,
| |
| |
vindt men deezen Bastaard-Nagtegaal: doch zeldzaam komt hy in Engeland voor.
De Bastaard-Nagtegaal, naar den Hoogduitschen naam Graszmusche by ons Grasmusch geheeten, hoort men in den Voortyd menigmaal, en bykans zonder ophouden. Dikwyls verheft hy zich met een kleine vlugt boven de haagen, draait in de lugt rond, en valt zingende weder neder: deeze Wildzang is zeer leevendig en vrolyk, altoos dezelfde, en dit herhaalen heeft hem den bynaam van Snaateraar gegeeven: behalven dit Deuntje, 't welk hy dikwyls in de lugt zweevende zingt, slaat hy een' anderen toon, die vry zwaar is, een gesluit bije, bije, 't welk hy uit het digtst van 't geboomte laat hooren, en 't geen men niet zou denken dat van een zo klein Vogeltje voortkwam. Zyne beweegingen zyn zo leevendig en onophoudelyk, als zyn gesnaater. Hy is de onrustigste van alle Bastaard-Nagtegaalen: en schynt geen oogenblik rust te kunnen vinden. Hy nestelt in de Heggen, langs de wegen, in belommerde plaatzen, digt by den grond, en zelfs op de toppen van gewassen in 't benedenst van het kreupelhout verward: de Eitjes zyn groenagtig, met bruine stippelen.
Volgens belon, noemen de Hedendaagsche Grieken dit Vogeltje Potamida, als een die den kant der Rivieren en Beeken bemint: onder dien naam is het op Creta bekend: het schynt, dat het, in een heeter lugtstreeke, meer het water zoekt dan in onze gemaatigde Gewesten, waar het overvloediger verfrissing aantreft: de Insecten, die op warme vogtige plaatsen best voortkomen, dienen 't zelve voornaamlyk ten voedzel. Zyn naam Hupolais, by aristoteles, duidt een Vogel aan die op Wormen aast.
Voor 't overige laat zich deeze Bastaard-Nagtegaal gemaklyk temmen: dewyl hy rondsom ons woont in onze velden, bosschen en tuinen, is hy half tam. Wil men hem opgeslooten houden, 't geen zomtyds geschiedt om de vrolykheid van zyn zang, men moet, volgens den raad van olina, hem niet uit het nest neemen eer hy vederen heeft, en zorg draagen om water in het kouwtje te geeven: want hy sterft, in 't ruijen, indien hy zich niet gereedlyk kan baaden: met deeze voorzorge, en de andere noodige oppassingen, kan hy acht- of tien jaaren in den gevangen staat leeven.
Eene andere Bastaard-Nagtegaal, die onze opmerking verdient, is onderscheiden door den naam van het rietzingertje: deeze zingt in zagte voorjaars nagten even als
| |
| |
de Nagtegaal, en wordt daarom van zommigen den Wilgen Nagtegaal geheeten. Hy maakt zyn nest in 't Riet, in Houtgewas digt by moerassen, in Hakhout aan 't water geplant, het bestaat uit stroo, vezeltjes van drooge Kruiden, en een weinig hair van binnen: het is met meer kunst vervaardigd dan dat der andere Bastaard-Nagtegaalen: doorgaans vindt men 'er vyf Eitjes in, vuil wit, met bruine vlekken.
De kleinen, schoon nog zeer jong en ongepluimd, verlaaten het nest, wanneer men 'er aanraakt, en zelfs wanneer men 'er digt bykomt, dit is hebbelyk eigen aan alle de Jongen van het geslacht der Bastaard-Nagtegaalen en zelfs aan deeze soort, die by 't water nestelt; dit schynt een onderscheidend character deezer Vogelen.
Geduurende den geheelen Zomer, ziet men deeze Bastaard-Nagtegaal door het Riet heen vliegen, om Muggen en andere Insecten, die zich boven het water onthouden, in de vlugt, op te vangen: intusschen laat hy niet af, zyn wildzang aan te heffen: en, om alleen te heerschen in een klein gebied, verdryft hy van daar alle andere Vogels: blyft meester in zyn Ryk, 't geen hy niet verlaat voor de maand September, wanneer hy met zyn Gezin vertrekt.
De Pluimadie der Bastaard-Nagtegaalen is doorgaans eenzelvig; doch, in dit stuk, onderscheidt zich de gevlekte bastaard-nagtegaal door eenige zwarte vlekken op de borst; schoon zyne Pluimadie voor de rest naar die der anderen gelyke. Men vindt dezelve meest in Italie, en waarschynlyk meer in de Zuidlyke Landschappen van Frankryk dan in de Noordlyke, waar men deeze soort weinig kent. Volgens aldrovandus zyn ze veelvuldig omstreeks Bologne, en de naam van Boarola, door hem daaraan gegeeven, schynt te veronderstellen, dat zy de gewoonte hebben om de Beesten in de weiden te volgen. - Hy nestelt in de landen, en maakt het nest een voet boven den grond, op de stammen van eenige sterke planten: het Wyfje verlaat het nest niet, wanneer men het nadert, en laat zich liever vatten dan dat het de Jongen begeeft: de zorg voor het kroost gaat hier de liefde tot het leeven te boven.
Schoon alle Bastaard-Nagtegaalen, van welke wy dus verre gesprooken hebben, en eenige andere, die min onze opmerking verdienden, te midden van den Herfst vertrekken, is het anders gesteld met den laatsten, van welken wy nu zullen spreeken, en daarom ook den onderscheidenden
| |
| |
naam van Winter-Bastaard-Nagtegaal voert; deeze blyft in onze landstreeken den geheelen Winter. De kleuren van dit Vogeltje zyn donkerder dan die van andere Bastaard-Nagtegaalen, en hebben veel van die der Mosschen.
Deeze Vogeltjes trekken in benden voort, zy verschynen by ons omtrent het einde van October, en het begin van November; zy zetten zich neder op de haagen, vliegen, van bosch tot bosch, altoos digt by den grond heen. Zy zyn niet zeer schuw, en laaten zich gereedlyk vangen. Zy missen de leevendigheid der andere Bastaard-Nagtegaalen, en hun aart schynt te deelen in de koude van 't Saysoen.
De Stem deezes Bastaard-Nag egaals is beevende, eene soort van zagt gefluit, tit, tit, tit, tit, tit, herhaalt hy gestadig; daarenboven heeft hy een Wildzang, die, schoon op een klaagtoon, en met weinig verscheidenheid, met vermaak gehoord wordt in een Jaargetyde dat alles zwygt; omtrent den avond is zyn zang het mildst en sterkst. In het holst van den Winter komt hy by de Koornschuuren en Dorschvloeren, om uit het stroo de kleine graankorreltjes op te zamelen. De Heer hebert schryft in de maag deezer Bastaard-Nagtegaaltjes geheele graankorrels gevonden te hebben; doch hun dunne Bek is niet geschikt om zulk voedzel te neemen, de noodzaaklykheid alleen kan hun dringen om 'er zich mede te behelpen: zo ras de koude afneemt vervoegen zy zich in de haagen op de takken, alles zoekende wat zy van Insecten kunnen vinden.
Met den Voortyd verdwynen zy van de plaatzen, waar men ze 's Winters zag, 't zy ze zich als dan in groote Bosschen begeeven en na de Bergen wederkeeren, als in die van Lotharingen, waar men zegt dat zy nestelen; 't zy ze na andere Gewesten en wel na de Noordsche gaan, van waar zy in den Herfst schynen te komen, en daar zy in den Zomer veelvuldig zyn. In Engeland vindt men ze, volgens albin, in alle boschjes: zy vertoonen zich ook in Zweeden: een der naamen door linnaeus daar aan gegeeven, Passer canus, schynt aan te duiden dat zy 's Winters in dat Ryk zich onthouden, en dat hunne Pluimadie, onderhevig aan de strengheid der Lugtstreeke, in dat saisoen wit wordt. Zy nestelen ook in Duitschland: doch het is zeer zeldzaam, in Frankryk, nesten deezer Vogeltjes aan te treffen. Zy maaken het digt by den grond, of plat op den grond neder, van buiten bestaat het uit Mosch, van binnen uit Wol en Hair, het broed is vier- of vyf Eitjes, van een schoone blauwe kleur eenpaarig zonder vlekken. Wanneer een Kat of eenig
| |
| |
ander gevaarlyk Dier het nest nadert, vliegt de Moeder op, en geeft zichzelve als 't ware ten prooy; doch gaat van akker tot akker, tot dat zy den vyand genoegzaam verwyderd heeft. Albin schryft, dat zy in Engeland Jongen hebben van 't begin van May, dat ze zich gemaklyk laaten opbrengen, niet wild zyn, en zelfs zeer gemeenzaam worden; dat men ze agt om hunnen wildzang, schoon min vrolyk dan die der andere Bastaard-Nagtegaalen.
Hun vertrek uit Frankryk in 't Voorjaar, hun onthouding in Noordlyker Gewesten, geduurende dat Jaargetyde, is een opmerkelyk verschynzel in de Geschiedenis van de optochten der Vogelen: zy maaken, onder de Vogelen met een Elsvormigen rechten Bek, naast den Leeuwrik den Pieper bygenaamd, de tweede soort uit, die onze Zomers te warm vindt, en de strengheid onzer Winters niet schroomt: die anders geschuwd wordt door alle andere Vogelen van hun geslacht, en dit is, misschien, genoeg, om ze 'er van uit te monsteren, of ten minsten op eenigen afstand daar van te verwyderen. |
|