Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTafereel der Algemeene Geschiedenissen van de Vereenigde Nederlanden. Gevolgd naar het Fransch van den Heer A.M. Cerisier. Tweede Deels, Eerste Stuk. Te Utrecht, by B. Wild, 1781. In gr. octavo, 282 bladz.By de aankondiging van het Eerste Deel deezes weluitgevoerden Werks, welks aanleg en schikking wy vermeld, en naar verdiensten gepreezen hebbenGa naar voetnoot(*), beloofden wy onzen Leezeren, uit de volgende Stukken, een en ander voorbeeld te schenken. - Het tegenwoordig voor ons liggende Eerste Stuk des Tweeden Deels, 't welk met Graaf willem den V een aanvang, en met Gravin maria een einde neemt, en dus het Tydvak onzer Geschiedenissen ver- | |
[pagina 592]
| |
vat van den Jaare MCCCLV tot den Jaare MCCCCLXXXII, levert ons verscheidenheid van voorwerpen op, die wy uit dit Tafereel zouden kunnen neemen, om 'er onze Letteroe feningen mede op te cieren. 't Lust ons thans, daar cerisier, en diens Naavolger, gelukkig slaagen. in het schetzen van 't Volks character, in onderscheide Tydperken, over te neemen wat zy zeggen van den Toestand van Friesland, Groningen en de Ommelanden, ten tyde van philips den I, en carel den I. Wy zullen 'er de oude Voorstanders van Vryheid vinden, en teffens zien hoe deeze kwaalyk bestuurd een bron is van jammer. ‘De Groningers en Friezen hadden reden om den opgang, dien philips maakte, met een beevend oog aan te zien. Zints den dood van jan van beijeren, dien zy eer als Beschermer dan als Heer aanmerkten, hadden zy geene verbintenis met Holland. In tegendeel lieten zy de volkshaat zo verre gaan, dat die van Leeuwaarden en Oldehoef de Hollanders onbevoegd verklaarden, om by hun het Burgerschap te verkrygenGa naar voetnoot(*), en de Groningers, hun het regt om zich in hunne Stad te onthouden, benamenGa naar voetnoot(†). Schoon zy, op den zelfden tydl, als de Hollanders met de Hamburgers in oorlog waren, zien wy niet dat zy zich immer met elkander verbonden. Philips hieldt in Friesland een Amptenaar, onder den naam van Rentmeester, om de inkomsten te ontvangen, ongetwyfeld die zy aan jan van beijeren beloofd haddenGa naar voetnoot(§). ‘Groningen zou toen de gedaante van een onafhanglyk Gemeenebest gehad hebben, indien het, door oude banden, niet aan het Bisdom van Utrecht verbonden geweest ware. In den Jaare MCCCCXXIV huldigde het rudolph van diephout in. Dewyl ondertusschen de altoosduurende geschillen der Bisschoppen beletten, om alle hunne eischen te doen gelden, genoot Groningen veele voorregten der OppermogenheidGa naar voetnoot(*). Men kan als geen blyk van onderwerping inbrengen, dat zy deel namen in de geschillen des Bisschops, of dat hy in die Stad een Geestlyk Geregtshof hadt: vermids die van Holland en Gelderland zich in 't | |
[pagina 593]
| |
zelfde geval bevonden. 't Is niet wel te gelooven, dat de Groningers, ten dien tyde tot zulk een staat van uiterste afhanglykheid gebragt waren, als de Heer idsinga in zyn Staatsregt heeft zoeken te beweeren. Kan men dit denken, als wy zien, dat de Groningers Wetten maaken, Oorlog verklaaren en Vrede sluiten, op hun eigen gezag, dat zy, van tyd tot tyd, zich met de Ommelanders en Friezen verbinden, om, gelyk men het uitdrukt, Fry en Friesch te blyven. ‘Geen Volk voert het denkbeeld van Vryheid tot hooget toppunt, dan de Volken, die zich, ten deezen dage, den naam van Friezen geeven. Zy hadden niet alleen eenen verregaanden afkeer van allen vreemd juk, maar elk Landschap, elke Stad, elk Dorp, elke Heerlykheid, was 'er op gesteld, om zyne eigene Oppermagt en onafhanglykheid te bezittenGa naar voetnoot(*). Van hier, buiten tegenspraak, de Burgeroorlogen en bevredigingen, zo dikwyls vernieuwd, om dat ze zo menigmaal verbrooken wierden. Ons bestek duldt niet, ons in te laaten tot een breed verslag van de gevegten en wreedheden uit deeze schriklyke oneenigheden gesprooten. Men zag allerwegen een droevig tooneel van afgebroken en verbrande Huizen en Sloten, woestleggende Landen, rood van 't bloed der vermoorde Bewoonderen. Men wist van geen genabetoon. De Gevangenen moesten ontzaglyke losgelden betaalen, om het moordend geweld of de doodstraf te ontkomen. In een Burgerkryg te Groningen ontstaan, hadt een Opperhoofd eens Aanhangs fokko geheeten, zyn party tamminga overwonnen en gevangen genomen, en vroeg hem, ‘wat hy zou gedaan hebben, indien het Krygsgeluk hem in zyne handen gesteld hadt?’ Deeze antwoorde hem, zonder zich te bedenken, ‘Ik zou u doorstooken hebben.’ Fokko, door dit antwoord, verbitterd, drukte, onmiddelyk, het zwaard in de borst diens onverzaagden. ‘De Wetten deezer Volken smaakten altoos naar de oude barbaarschheid. Gevegt, diefstal, verminking en moord werden met geld geboet; nogtháns op eene wyze, dat de Overheden, de Burgers en de Rykdom hier voor uit hadden: al het zwaardrukkende kwam op de Vreemdelingen en de Armen aan. Deeze laatsten waren zo veel te meer te beklaagen; dewyl zy, niet kunnende betaalen, volgens de Wet der wedervergelding gestraft werden, lyf om lyf, | |
[pagina 594]
| |
oog om oog, tand om tand. Zonderling is het, dat men, het houden van Byzitten en openbaare Hoerhuizen verbiedende, 'er een zeer toegeevend en duldend byvoegzel aan hegtte, te weeten, dat de schuldigen, alle drie maanden, één Ryksdaalder betaalden. Te Bolswaart moesten Kerklyke of Kloosterling, op de straat of op eene kwaade plaats betrapt, vastgehouden, gevangen gezet, en, in tegenwoordigheid van zyn Opperhoofd, aan de Overheid in handen geleverd worden.Ga naar voetnoot(*) - Ziet hier, om deeze afzonderlyke trekken van de Staats- en Burgergesteltenis in Friesland op te helderen, 't geen aeneas sylvius, een Schryver van dien tyd, zo beroemd door zyne Schriften, bekwaamheden en de herroeping, welke hy deedt van de Vryheden der Kerke, op' de Kerkvergadering te Bazel voorgestaan, toen hy Paus geworden was, onder den naam van pius den II, deswegen opgeeft. ‘De Friezen, bepaald door den Oceaan, Saxen, Westphalen en Utrecht, zyn woest oorlogzugtig, sterk, kloek, onverschrokken, en dermaate op de Vryheid gesteld, dat zy 'er hun leeven voor willen zetten. Schoon philips van bourgonje zich hun Heer noemt, zyn ze, met de daad, volstrekt vry, hebben hunne eigene Wetten, het gehoorzaamen en bevelen van eenen vreemden even zeer versmaadende; zy kunnen niet dulden, dat iemand zich boven zyne Medeburgers verheffe. Zy kiezen alle jaaren hunne Overheden, die zich bevlytigen om de gelykheid te bewaaren. Met strengheid straffen zy de eerlooze Vrouwen. Nauwlyks vergunnen zy hunnen Priesteren, dat zy geene Vrouwen hebben, uit vreeze dat zy dan de Familie zullen onteeren, of eens auders Vrouw beslaapen. Bezwaarlyk kunnen zy zich verbeelden, dat een Man, in den ongehuwden staat, kuisch kan leevenGa naar voetnoot(†). ‘Ondertusschen zogt philips, om in het Land voet te krygen, van tyd tot tyd, de Verdragen met hun gemaakt, te vernieuwen. Hy schonk een gunstig onthaal aan hunne Gebannenen, Overwonnenen en Vlugtelingen, en tragtte deezen in 't bezit hunner goederen te herstellen, ten einde hy Lieden in die Gewesten mogt hebben, die aan hem verpligt en zyner zaake gunstig waren. Inzonderheid nam hy | |
[pagina 595]
| |
het Jaar MCCCCLVI te baate, toen de Friezen door hunne bloedige oneenigheden verawakt en uitgeput waren. Hy liet aan die van Oostergo en Westergo aanneemelyke voorslagen doen, indien zy hem voor Heer wilden erkennen, hun, in gevalle van weigering, dreigende, met een Leger te zullen komen bezoeken. De bevreesde Friezen zonden Gezanten na het Hof van Holland, die men deezen voorslag deedt, ‘dat hunne Medeburgers, door hunne oproerigheid en staan op de onafhanglykheid, zich, tegen pligt en reden, de Regeering der Hollandsche Graaven onttrokken, en daar door 's Hertogs hoogste ongenade op den hals gelaaden hadden; doch dat hy, meer tot zagtdan strengheid overhellende, het voorledene wilde vergeeven en vergeeten, indien zy hem tot Heer wilden aanneemen en inhuldigen, in welk geval hy aanboodt, hunne Handvesten en Voorregten te willen bevestigen, en hunnen Koophandel te doen bloeijen: waar door de welvaard onder hun zou toeneemen, gelyk zy met eigene oogen, aan het vootbeeld van Holland, Zeeland en Westfriesland zien konden, welke Ingezetenen, onder de gunstige Graaflyke Regeeringe, zeer verrykt waren.Ga naar voetnoot(*) Philips voor het tydlyk en geestlyk welzyn der Utrechtschen waakende, hadt thands de handen vol werks, om zynen Natuurlyken Zoon ten Bisschoplyken Zetel intedringen.’ De Friezen, in stede van, ten bestemden tyde, op den gedaanen voorslag, een antwoord te laaten toekomen, hielden eene algemeene Dagvaart, waar op zy eenpaarig beslooten, alle uitheemsch geweld, met verëende magt, te keer te gaan, fry en friesch met lyf en goed te beschermen.Ga naar voetnoot(†) ‘Keizer frederik de III, een Vorst, zo inhaalig als behoeftig, oordeelde dit eene gunstige gelegenheid, om de eischen zyner Voorzaaten op Friesland te vernleuwen. Hy zondt Gezanten derwaards, om de Jaarlyksche Schatting van eene Gros, of een zestiende gedeelte van een Rhynschen Gulden, van elke Haardstede, welke hy verklaarde hem toe te komen, met de agterstallen in te vorderen. De Friezen hadden deeze niet opgebragt of dezelve was in de handen der Ontvangeren hangen gebleeven, en nooit in 's Keizers Schatkist gekomen.Ga naar voetnoot(§) De Friezen bewilligden in den eisch | |
[pagina 596]
| |
van erederik den III, onder zekere voorwaarden, te weeten ‘dat de Keizer philips, Hertog van Bourgonje, schriftlyk en onder de gewoonlyke straffe, deedt aanzeggen, dat hy zich geenerlei bewind over Oostergo, Westergo en Zevenwolden zou hebben aan te maatigen, noch deezen Landen eenigen overlast aan te doen; dat hy de Friezen, op zwaare straffen, verbieden zou eenigen anderen Heer dan den Keizer, van wege het Roomsche Ryk, te erkennen, dat hy de Privilegien van carel den grooten en sigismundus vernieuwen, en de strydige verbintenissen, met albrecht en jan van beijeren aangegaan, vernietigen wilde: dat hy het Verbond, door de Friezen van Oostergo, Westergo, en de Zevenwolden, met de Stad Groningen gemaakt, desgelyks wilde te niet doen, en verklaaren, dat de drie eerstgemelde Landstreeken, als van ouds, een Landschap op zich zelven zouden blyven: en, eindelyk, dat hy den Friezen het voorregt verleenen wilde, van niet buiten hun Land te regt gesteld te kunnen wordenGa naar voetnoot(*).’ Frederik de III, na de ingewilligde Schattingen haakende, stondt deeze eischen toe, en schreef philips op den verzogten voet, hem als een Ryksleenman behandelende: deeze liet zich dit welgevallen: dewyl zyne ouderdom en huislyke onlusten hem het onderneemen eens gevaarlyken Krygstocht na Friesland ontraadden. ‘Is 'er, luidt de taal onzes Geschiedboekers, van den tyd van carel den I spreekende, niets, te vergelyken by 't geluk, 't welk de Leden van een Gemeenebest genieten, bestuurd door eigen Wetten, geschikt om de inwendige rust te bewaaren, en den buitenlandschen kryg af te weeren, naar het plan van veele oude en hedendaagsche Gemeenebesten; eene droeve ondervinding toont ons hoe gevaarlyk en bedrieglyk eene Vryheid is, die gelegenheid geeft tot Partyschappen, en alle oogenblikken de goederen en het leeven der Burgeren in gevaar stelt. Dit laatste was, zints een geruimen tyd, het Lot van Friesland. Hunne Geestlyken zelve, wier getal magt en rykdom steeds aangroeiden, waren, menigwerf, de stookebranden dier onlusten en teffens de slachtoffers. Agge donia, een Monnik, tegen wien hy eene oude veete voedde, ontmoetende, stak hem | |
[pagina 597]
| |
met eigen hand de oogen uit: dewyl dit misdryf gepleegd was aan een' Man gode toegeheiligd, werd in geheel Westergo den Kerkdienst verboden, tot dat men den schuldigen zou genoodzaakt hebben om zyne misdaad tegen de Kerk te boeten: deeze boete liep zo hoog, dat donia in armoede verviel.Ga naar voetnoot(*) Middelerwyl hadt uffo van dokkum, te onvrede over zyne Landsgenooten, zich in Holland, de doorgaande wykplaats der misnoegden en verraaderen, begeeven. En, daar de Groningers david, Bisschop van Utrecht, tot Heer hadden aangenomen, hoopte de Hertog dat de Friezen hem ook in die waardigheid zouden erkennen, en liet hun daar toe aanmaanen. Hier op zonden zy Gezanten om zyn oogmerk te verneemen.Ga naar voetnoot(†) De Verdelger der Luikenaaren gaf hun, in eene Verklaaring, die nog voor handen is, naa het voorstellen zyner Regten, te kennen, dat hy, als een Goedertieren en Medelydend Vorst, gereed was hun in genade aan te neemen.Ga naar voetnoot(§) In 't volgende Jaar hielden de Gevolmagtigden des Hertogs en de Afgevaardigden van Friesland nieuwe onderhandelingen te Enkhuizen. Men poogde de Friezen over te haalen, door de schitterendste aanbiedingen, en dit is het eerste egte bescheid, waar in wy den naam van Potestaat aantreffen.Ga naar voetnoot(*) De Hertog vergunde hun eene soort van Opperhoofdigheid, onder dien tytel, te kiezen; doch die hem hulde zou bewyzen en trouwe zweeren. De Friezen sloegen het af, beweerende, dat zy alleen van 't Ryk afhingen.Ga naar voetnoot(‡) De Aanhangers van uffo te Dokkum hadden, uit naam dier Stad, een Geschrift opgesteld, by 't welke zy carel voor Heer erkenden: zy werden door de andere Friezen aangetast, ten Lande uitgedreeven, men sloopte het huis van uffo, en verklaarde zyne goederen verbeurd.Ga naar voetnoot(**) Verscheide Hollandsche Vaartuigen bestookten de Friesche Kust: daar landende, traden zy in de huizen, 'er geen dan Vrouwen vindende, bonden zy deeze aan handen en voeten. Maar de Ingezeetenen vielen, onverwagt, op deeze Roovers aan, en maakten allen, die niet scheep konden komen, af, uitgenomen twee, welke zy na Holland zonden, om de tyding van dit voorval te brengen. |
|