Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 528]
| |
De Zwijgende Christen, bij het graf van eene Godvrezende Dogter. Door J.v. Loo, Predikant te Ootmarsum. Te Utrecht, by A.v. Paddenburg en M.v. Vloten, 1781. Behalven de Voorrede 56 bladz. in gr. octavo.Toen wy kortlings de Overdenkingen van den Eerwaerden van Loo, by het Graf zyner jonge VriendinneGa naar voetnoot(*), beschouwden, hebben wy dat Geschrift voorgedragen, als uitgevoerd op ene treffende wyze; gemerkt hetzelve de tael van 't Hart behelsde; die intusschen zo wel door het Verstand bestuurd werd, dat zy te gelyk hartroerend en leerzaem ware. Even dit zelfde moeten wy ook van deze Leerreden zeggen, die tot het eigenste Voorwerp betrekking heest; weshalven derzelver lezing allen aen te pryzen zy; en inzonderheid denzulken, die teer beminde panden door den dood verlooren hebben. - Dat zy, na 't afloopen van de eerste sterke aendoeningen der Natuure, dit Geschrift in handen nemen, het met oplettendheid lezen; en zy zullen, zo ze maer voor enige verstandige overdenking vatbaer zyn, tot ene mindere of meerdere bedaerdheid komen. - Ene nadere overweging zal hen de kracht van 's Mans voorstellingen doen gevoelen; zy zullen getroost, opgebeurd en bewoogen worden, om zich verstandig, om zich Christlyk, te gedragen. Zo ooit een Geschrift natuurlyk geschikt zy, om die uitwerking te wege te brengen, 't is deze Leerreden, die te gelyk tot het Hart en tot het Verstand spreekt. De Eerwaerde van Loo neemt tot een Tekst het kort, doch veel beduidend bericht van Aärons gedrag, op het jammerlyk omkomen zyner twee Zoonen, Nadab en Abihu, en de tael van Mozes by die gelegenheid tot hem: op dit alles, zegt de Tekst, sweeg Aäron stil. Ter ontvouwinge nu, in de eerste plaetze, en voorts ter aenpryzinge van dit voorbeeld, om het zelve na te volgen, is deze Leerreden tweeledig. In het eerste Lid schetst ons de Leeraer, uit ene korte opgave der omstandigheden van deze gebeurtenis, de voortreflykheid van Aärons gedrag: waer in hy tevens gods gestrenge oordeel over Aärons heiligschendende Zoonen billykt. En hierop richt hy zyne aenspraek, ten tweede, wel byzonder tot het adelyke Ouderpaer, in diepe rouw gedompeld, op het overlyden van deszelfs Dochter, de hooggeborene Freule, Jeannette, Sophie, Adelaïde, Gra- | |
[pagina 529]
| |
vinne van Heiden Hompesch. Zyn Eerwaerde stelt dien Ouderen, welke een grievend verlies in den dood van dat hun kind geleden hebben, dit voorbeeld van Aäron ter navolginge voor; welk hy met etlyke drangredenen ten ernstigste aenpryst. - Ene vergelyking van hun lot, met dat van Aäron, dient, om hen te doen opmerken, dat het hun veel gemaklyker zy, dan 't Aäron moest vallen, om zich, gevoelig getroffen, niet slechts met een stilzwygenden mond, maer ook, waer in het deugdzame hier wel byzonder bestaet, met een stilzwygend hart aen den Godlyken Wil te onderwerpen. Tot een verderen aendrang hier van, toont hy wyders, hoe sterke redenen 'er zyn, om hen tot dit stilzwygen te verplichten; en hoe gelukkig het zy, dat die redenen tevens aengemerkt mogen worden, als de bronnen van den allerbesten troost; 't welk hy in de volgende byzonderheden voorstelt. ‘Gy moet, zegt hy, stilzwijgen, om dat het God is, die U dit verlies doet lijden, uit wijze en goede redenen. - Om dat zij niet overvallen is van den dood in een onbereid uur, maar hem gelovig verwagtende overwonnen heeft, eer dat zij stierf. - Om dat zij vroeg in den Hemel is ingegaan, - en eindelyk, om dat haar lighaam slegts slaapt, om eens heerlijker te ontwaken.’ - Ieder dezer byzonderheden ontvouwt de Leeraer met den vereischten nadruk, en hecht voorts aen dit alles ene gepaste Slotvermaning ter inachtneminge van 't gezegde. De Ouders opgewekt hebbende om die troostgronden te overpeinzen, hun tevens onder 't oog brengende hoe gelukkig zy in dit geval zyn, boven anderen, aen wien deze bronnen van troost ontbreken, leid hy zyne Tochoorders in 't algemeen op, tot een gevoelig bezef van hunne stervelykheid, en daeraen verknochte verplichting tot een godsdienstigen wandel. En eindelyk richt hy zyne aenspraek nog wel byzonder tot jonge lieden, hen aenspoorende, om wys te worden, en hunne bekeering niet tot een onzeker uur te verschuiven; om, by het graf zyner jonge Vriendinne, de waerde van het leven tegen het sterven te leeren schatten, en te wandelen in die geloofsdeugden, welken zyne zalige Vriendin in leven en in sterven vergezeld hebben. |
|