Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 473]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.J.D. Michaëlis Nieuwe overzetting des O.T. met aantekeningen voor Ongeleerden. IIIde Deels, IIde Stuk. Te Utrecht, by de Wed. J.v. Schoonhoven 1781. In groot Octavo 254 bladz.Met de afgiste van dit Stukje, brengt men dit leerryk Werk tot op 't einde van 't Boek Exodus, welks overzetting en opheldering met dezelfde keurigheid als het voorige is uitgevoerd. By het zelve heeft men gevoegd, den inhoud der drie Voorredenen van den Nederduitschen Vertaler, geplaetst voor Job, Genesis en Exodus, ter aenwyzinge van de merkwaerdige byzonderheden daerin verhandeld. Een byvoegzel, dat by uitstek zyne nuttigheid heeft, zo om dat deeze Voorredenen meermaels in de ophelderinge aengehaeld worden, als om dat ze een aental van bedenkingen behelzen, rakende deze en gene stukken tot die vroegere bedeeling behoorende; welken nu gereedlyk in derzelver zamenhang beschouwd kunnen worden, en die men nu, als men de eene of andere byzonderheid eens nader wilde overweegen, met weinig moeite kan naspeuren. De oordeelkundige uitvoering dier Voorredenen was zulk ener behulpinge, ten gevalle van den Lezer, wel waerdig; gemerkt ze ene menigte van zaken behelzen, die op ene manier behandeld zyn, welke de aendacht der Lezers tot zich trekt. Van daer hebben we ons ook, by het bericht van het voorige Stukje, inzonderheid met de Voorreden voor Exodus opgehouden; terwyl we het bybrengen van een stael, uit de overzetting zelve, tot nadere gelegenheid uitsteldenGa naar voetnoot(*), welk ons enigzins bepaelt, om 'er thans ene proeve van te leveren. - Hier van nu strekke in dezen Israëls Lofzang, op het doortrekken der Roode Zee, Exod. XV:1-21, ter vervullinge onzer toezegginge. Men vergelyke die met onze gewoone overzetting, en oordeele over derzelver sterkeren nadruk. | |
[pagina 474]
| |
Toen zongen Mozes en de Israëlieten, Jehova ter eere, dezen lofzang. Ik zal Gode zingen, want hy was hooger dan de hoogmoedigen!Ga naar voetnoot(a)
Paard en ruiter wierp hy in de zee.
Jehova is myn lof en lied,
Hy is ter myner hulpe verscheenen!
Hy is myn God, ik zal hem roemen.
De God myns Vaders, ik zal hem verheffen.
Jehova is een held in den kryg!
Jehova blyft zyn naam.Ga naar voetnoot(b)
Pharaos wagenen en zyne heirmagt wierp hy in de zee.
Zyne uitgeleezenste hoofdlieden deed hy in de Schelfzee verdrinken:
De vloeden overdekten ze,
Den steenen gelyk zonken zy naar den grond.
Uwe regterhand ô Jehova! Gy magtige!
Uwe regterhand ô Jehova! heeft den vyand verbryzeld.
Hooger dan zy hebt gy die geenen, die tegen u opstonden, neergedrukt.
Gy liet uwe gramschap uit, die verteerde ze als stoppelen.
Voor uwen adem zyn de wateren opgehoopt,
De vloed stond, als in een watervat opgehouden.
De golven werden midden in de zee verstyfd.Ga naar voetnoot(c)
| |
[pagina 475]
| |
De vyand sprak, ik zal vervolgen, ik zal agterhalen,
Ik zal den buit verdeelen, ik zal ze verslinden,
Ik zal het zwaard trekken, ik zal ze verdelgen.
Gy liet uwen adem gaan,Ga naar voetnoot(d) toen overdekte hen de zee;
Zy zonken als lood in de geweldige wateren.
Wie, onder alle de Goden, is u ô Jehova gelyk?
Wie is gelyk gy, in nimmer te evenaaren grootheid magtig?
Gy, voor wiens lof men verbaasd staat! Gy verrigter van wonderwerken!
Gy strekte uwe hand uit, de aarde verslondtze.
In genade geleidt gy uw vry gemaakt volk,
Met magt voert gy het naar uwe heilige wooning.Ga naar voetnoot(e)
Volken hooren 't, zy sidderen.
Eene beving overvalt de inwoners van Palestina.
Ginder verschrikken de vorsten der Edomiten;
Eene beeving overvalt den adel van Moab;
En de inwooners van Canaän versmelten van vrees.
Zoo overvalle hen dan verschrikking en wanhoop!
Laat hen, wegens uwe groote daaden, als steenen verstyven
Tot dat uw volk, ô Jehova, zal zyn doorgegaan.
Tot dat het volk zal zyn doorgegaan, dat gy verlost hebt.
Brengt het in uw land, plant het op 't gebergte uwer erfenis.Ga naar voetnoot(f)
| |
[pagina 476]
| |
Aan de plaatse, die gy, Jehova! u tot eene wooning gemaakt hebt.
In 't Heiligdom, dat uwe handen, o Heere! hebben toebereid.
Jehova blyft Koning in eeuwigheid!
Want Pharao, met paarden, wagenen en ruitery waagde zig in zee;
Jehova liet de vloeden over hen wederkeeren,
Maar Israël ging op het drooge door het midden der zee.
Ook nam Mirjam, de Prophetesse, Aarons zuster, pauken, en alle de vrouwspersoonen volgden haar, met pauken en dans. En Mirjam antwoordde op de stem der mannen; Ik zal Gode zingen, want hy was hooger dan de hoogmoedigen! Paard en ruiter wierp hy in de zee. enz.Ga naar voetnoot(g) |
|