Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet Godlyke en voortreflyke in de Natuur, door H. Sander, Prof. in de Illustre Schoole te Karelsruhe enz. I. Deels, II. Stuk. Uit het Hoogduitsch vertaald, door J.V.M. Az. Te Utrecht, hy de Wed. van J.v. Schoonhoven 1781. Behalven het Voorwerk 205 bladz. in gr. octavo.In dit stuk achtervolgt de Hoogleeraer zyne voorheen aengevangen beschouwing der Natuure, om ons op te leiden tot een ernstig nadenken van onze verplichting, aen den grooten Schepper, Onderhouder en Bestuurder van alles, wiens Godlijke voortreflykheid zich hier aen alle zyden opdoet. 's Mans aendacht vestigt zich in dezen voornaemlijk | |
[pagina 440]
| |
op vier hoofdonderwerpen: de Huishouding, het Evenwigt, den Omloop en de Trapsopvolging der Natuur. Ieder dezer hoofdonderwerpen verleent hem een aental van byzonderheden, welken hy, met ene oordeelkundige keuze, op ene leerzame wyze, voordraegt; en wel in diervoege, dat hy ons Gods albeschikkende hand in alles doe opmerken; die zich zelfs ten onzen nutte vertoont in vele gevallen, waerover wy te onverstandig klagen. Tot een voorbeeld hier van diene de veelheid der Musschen; waerop wy thans te eer staen blyven, om dat ons, in dit jaer vooral, veelvuldige klagten deswegens voorgekomen zyn. Dan men hoore onzen Autheur deswegens. ‘Overal, zegt hy, waar graanen wassen, is ook de Musch (Fringilla domestica;) en overal klaagt men ook over haar. In de vroegste tijden had men reeds vervolgwetten tegen dezelven, en verkogt ze bijkans om niets, Matth. X. 29. Het is eene waarheid, dat zich in eene maatige landstreek millioenen musschen kunnen ophouden, en dit getal bereiken zij in korten tijd. Viermaalen in 't jaar, in mei, junij, julij en 't laatst van augustus,) sleepen zij, en wanneer men hun nest verstoord, is het in 24 uuren weêr gebouwd. In 't midden getal kan men voor elk paar 16 jongen rekenen. Stelt men dus slechts 16 paar Musschen in een dorp, zo ontstaan daar van 12800 jongen of 6400 paar Musschen. Stelt dat slechts het vierde gedeelte in dit jaar weder jongen krygt, en rekent voor ieder paar van deezen maar vier; welk eene menigte van Musschen, die reeds in den omtrek van het dorp aanwezig moet zijnGa naar voetnoot(*)! Het nadeel moet alleszins aanmerkelijk zijn, dat deeze roovers op de velden en in de schuuren aanrichten. Doch de Natuur straft ze ook zelve over hunne geilheid met een vroegen dood. Een Musch zal bezwaarlijk langer dan drie jaaren leeven. En hoe veele bereiken deezen ouderdom niet eens! Hoe vroeger zij aanvangen zich voort te planten, hoe meer zij deeze uitputtende en geweldige lighaamsbeweeging herhaalen, des te korter wordt, naar een bijnaar algemeenen regel der natuur, hunnen levensloop; de jongen worden in kort volwassen, groeijen aan, en verdringen de ouden. Wij moeten nogthans redelijk zijn, en tegen het verlies, dat onze schuuren en magazijnen lijden, het nut rekenen, dat ons de Musschen op de velden en in de tuinen te weeg | |
[pagina 441]
| |
brengen, door dat zij hunne hongerige jongen met rupzen voeren. Een voordeel dat alleen dan groot schijnt, wanneer men de menigte van rupzen, die daar door omgebragt worden, eer ze de boomen verwoesten, en de schoonste hoven vernielen of ontsieren kunnen, slegts naar het kleinste of middental berekent, en wanneer men daarbij opmerkt, dat, bij de verbaazende vrugtbaarheid der insekten, alle menschlijke middelen en te werkstellingen op verre na niet kunnen uitrichten, wat door de hand der Natuur, door de sneb der vogelen, die, door hunne scherpe oogen geleid, niet weder ledig te rug komt, uitgevoerd wordt. De uitbreiding der Musschen is derhalven voor ons een voordeel, waarbij ons echter de Natuur niet belet, den overvloed dezer vogelen, die onze spijzen konden wegrooven, door lijmroeden, door schietgeweer, door list en bedrog in hunne jongheid, met vereenigde krachten, in een geheel land te vervolgen.Ga naar voetnoot(*) De Natuur heeft ook den Sperwer, Falco | |
[pagina 442]
| |
Nisus) die ten dien einde op de vogelvangst afgerigt is,Ga naar voetnoot(*) en den Koekkoek, beschikt, om de Musschen op te vangen en te vreeten. Het vleesch der Musschen is ook bij de landlieden niet veracht, ze worden jong, en wanneer ze vet zija, zeer veel gegeeten.’ Zo is het in dit, en zo is het in ene menigte van andere voorbeelden, welken de Hoogleeraer hier te berde brengt, blykbaar, dat de Voorzienigheid zich op ene treffende wyze vertoont, in 't bewaren der evenredigheid van alle geschapen dingen in de Natuur, die zig altoos gelyk blyft, en nogtans slegts door een eeuwige kamp onderhouden wordt. ‘De Natuur, zegt hy daarom, met het hoogste regt, voert haar gebied in haaren volkrijken staat zoo wijs, zoo voorzigtig, dat de wet van orde, van vermeerdering, van zwakheid en overwigt, gelijk het eens gesteld is, niet gekwetst, altoos, ongeacht de bestendige weerstreeving, in haar aanzien onderhouden wordt. Zij behoudt bestendig een zo volkomen, juist, naauwkeurig en bewonderenswaardig evenwigt onder alle haare millioenen dier- en plantgeslachten, die op de aarde zijn, dat onze duistere oogen niet het minste in staat zijn, het Godlijke daarin alleszins te erkennen. |
|