Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 249]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.De Vriend der jonge Heeren in XVI Redenvoeringen, door den Eerwaardigen Heere James Fordyce, Doctor in de Godgeleerdheid. Uit het Engelsch vertaald. II Deelen. Te Amst. by Yntema en Tieboel, 1780. In 8vo.(Berigt van het IIde Deel. 336 bl.)
Wy hebben, omtrent het opgemelde Werkje, nog een oude schuld af te doenGa naar voetnoot(*), en zullen ons hier mede kwytschelding bezorgen. Onnodig is het, van den aart en aanleg deezer Redenvoeringen te spreeken, wy hebben 'er ter aangetoogene plaats genoeg van gezegd. Alleen moeten wy de Opschriften van de Stukken, in dit Deeltje vervat, opgeeven. De drie eerste Redenvoeringen, van dit Deel, gaan over de Vriendschap; de vierde over de Manmoedigheid tegen Verwyfdheid overgesteld; de vyfde over de Manmoedigheid tegen bloohartigheid overgesteld; de zesde over het Schoon der Nederigheid; de zevende over de Tydsgesteltenis, aangemerkt als een drangreden tot vroegtydige Godsvrugt. Om iets bepaalders, dan wy voorheen opgaven, uit te kippen, zou dit Deeltje ons gelegenheid schenken, en waarlyk het doet zulks in eenen overvloed, welke ons, omtrent de keuze, verlegen maakt. Wy bepaalen ons. - De Dertiende Redenvoering, waar in onze Vriend der jonge Heeren handelt over de Manmoedigheid tegen de Verwyfdheid overgesteld, zal ons eenige Stukken opleveren, geschikt om de gesteldheid der Engelsche Jeugd te leeren kennen, en te zien welke gebreken onder dezelve heerschen. Mogten ze der Nederlandsche ten afschrikkenden schouwspiegel dienen. ‘Dat dit Land (Engeland naamlyk),’ dus laat zich de Eerwaardige fordyce hooren, ‘zich in een hachlyk gevaar bevindt, door de verkwisting, de boosheid, de on- | |
[pagina 250]
| |
aandoenlyke weelde haarer Inwoonderen, is eene waarheid, dat elk bedagtzaam Mensch, op het eerste hooren, toestemt. Hebben wy de stiptheid, de strengheid en den edelaartigen geest onzer Voorouderen in 't algemeen, daar wy roemen op onze meerdere vorderingen, niet verwisseld voor eene zelfzoekende en ondeugende Verwyfdheid? Hebben de dwaasheden en ongeregeldheden, die, in vroegeren dage, zich alleen bepaalden tot lieden van de hoogste rangen, eindelyk de middelbaare rangen des Volks niet aangezet tot eene bykans ongelooflyke maate van buitenspoorigheid en ydeltuitinge? Heeft die zelfde dwaasheid zich van hun niet uitgestrekt tot het gemeenste Volk, altoos zeer genegen, om die boven hun zyn te volgen, zo verre hunne omstandigheden willen gehengen, en, wanneer zy tot dezelfde voldoeningen niet kunnen geraaken, tot de vervaarlykste uitersten van mismoedigheid en misdryf overslaan? Geeft zulk een algemeen en verregaand verderf geen alzins duister vooruitzigt, met betrekking tot de Godsdienstige, Zedelyke en Staatkundige belangen der Maatschappye? Zyn deeze by elk Volk niet op 't nauwst aan een verbonden? En heeft men niet algemeen ontdekt, dat zy te gader voorwaards gingen en bloeiden, of te rugge liepen en verdorven? Te ontkennen, dat de Eeuw, welke wy beleeven, tot lof geregtigd is, wegens haare vordering in Weetenschappen, en Kunsten, en Proefondervindelyke Natuurkennis, in oordeelkundige Godgeleerdheid, in allerlei stoffen van Smaak en Fraaije Letteren, in de beschaafdheden der Zamenleevinge, en, 't geen alles overtreft, in de veelvuldige gadelooze Liefdaadige Stigtingen, zou onbillyk en ongerymd weezen. Wy zouden, met vermaak, kunnen uitweiden over de milde giften, dagelyks, in dit Koningryk, en byzonder in deszelfs Hoofdstad, geschonken tot het voorkomen of daadlyk wegneemen der elenden, onder welk eene gedaante zy ook mogen voorkomen. Wy zouden zelfs, met eene voldoende verrukking, kunnen wyzen op een groot aantal van beiderlei Sexen en verschillende Rangen, als op zo veele goede Engelen, hebbelyk bezig, om troost te verschaffen in de verblyfplaatzen des druks, en op het bevalligst bezorgd, hoe zy, ten kragtdaadigste, de jammeren des Menschdoms zullen verligten, en de Ondeugden onder 't zelve te verminderen. Het verheugt ons, desgelyks, te weeten, dat, by lieden van allerlei Staat, veele deugden en goede hoedanigheden van eenen anderen aart bestaan, schoon het oog des algemeens de uitwerkzels niet onmiddelyk be- | |
[pagina 251]
| |
merkt, daar zy door verscheide oorzaaken bedekt zyn, of over 't hoofd gezien worden. Men kan, nogthans, niet ontkennen, dat het zigtbaarst kenmerk der tegenwoordige Eeuwe, in 't algemeen beschouwd, bestaat in een overheerschende zugt tot Vertoon, Verkwisting en Nagtvermaaken. - Wanneer de Rykdom vernuft, kundigheid of vlyt te werk stelt, om onschuldige vermaaken te verschaffen en te vermeerderen, kunnen geenen dan nauwgezetten en naargeestigen dit euvel duiden; de handel en handwerken worden bevorderd; de verstands-bekwaamheden beoefend en verbeterd; de geneugten der Zamenleevinge vermenigvuldigd en verfraaid; de Deugden en Bevalligheden gepaard, en de Godsdienst blyft stand houden. Maar, wanneer bevlytiging, smaak en begaafdheden, door de zodanigen als dezelve kunnen koopen, misbruikt worden, om, zonder regel of paal, nieuwe Modes van vermaak te verzinnen, verderflyk door derzelver kostbaarheid, strekkende om de driften te ontvonken, verwyfdheid, ydelheid, zinnelyken lust en overdaad te wege te brengen; om het hart af te trekken van het gezelschap der verstandigen en braaven, van de pligten en geneugten des huislyken leevens; en het ongeschikt te maaken voor de gevoelens en bedryven van Godsvrugt; om een afkeer te verwekken van deugdzaame Egtverbintenissen, in de zodanigen die nog ongehuwd zyn, en de genegenheid in de Gehuwden uit te dooven, en dus alle grondslagen van byzonder en gevolglyk van algemeen geluk te ondermynen, - wanneer dit het geval is, kunt gy u dan een zorgwekkender verschynzel, of een heilloozer verkeerdheid, verbeelden?’ Naa deeze algemeene Schildery, laat fordyce een Tafereel volgen van Groot-Brittanjes gesteltenisse, ten deezen opzigte, in onderscheide Tydperken, en geeft, dit doende, rede van de thans heerschende Zedeverbastering. Wy kunnen hem in die uitgestrektheid niet volgen; maar moeten met hem dit kwaad in den oorsprong opdelven, of, gelyk hy zich uitdrukt, ‘van de Kinderkamer af ophaalen.’ ‘Daar,’ dus luid des Predikers Taal, ‘in de daad wordt het Character der Jongens doorgaans verkeerd en bedorven. - Hoe? - Door een beklaaglyk toegeeven aan die begeerten, driften, verbeeldingen en grilligheden, die vroegtyds moeten bedwongen en geregeld worden; en die, om dat men ze, in tegendeel, in derzelver wilde weelderigheid laat opgroeien, welhaast eene sterkte krygen, die naderhand zelden, zonder veel bezwaarlykheids, kan geknakt worden. | |
[pagina 252]
| |
Men vleit, kleedt en pronkt deeze kleine Schepzeltjes op; men lokt ze met geld; zy hooren steeds spreeken van schoone aangezigten, kostlyke kleederen, lekker eeten, groote rykdommen, hoogen rang, en andere stigtlyke onderwerpen, - door wie? - door die zelfde Persoonen, welke men hun leert aan te zien als voorbeelden van Wysheid. Wat is de uitslag? Hunne Lichaamen worden verzwakt, hunne Zielen verlaagd, zy zyn geschikt om al hun leeven Kinderen te blyven, buiten staat om vermoeienis, honger en wederspoed, zonder de onmanlykste klagten te verdraagen; geschikt, om, door het minste toeval over staag geworpen, en door de minste tegenspraak geheel van streek gebragt te worden; om doldriftig, trots, grilziek, hoofdig, weeldrig, omkoopbaar en zelfzoekend te zyn, slaaven van hunne eigene driften en dwinglanden voor allen, die zich rondsom hun bevinden: dus worden zy, dat ik my dus uitdrukke, in de eerste beginzelen huns bestaans, onbekwaam tot alles, wat kloekheid in uitvoeren, standvastigheid in lyden, wysbegeerte in 't leeven, beminnelykheid in zeden, mag heeten. Hier op loopt, des ben ik ten vollen verzekerd, het gedrag, 't welk wy afkeuren, uit: en ik kan niet nalaaten te denken, dat wy dikwyls, in de Kinderkamer, de Vrugtbeginzels zien van de misvormde weezens, die Bollen, Kwanten, en Ligtmissen genaamd worden: zo heeft men ze althans voorheen geheeten; doch het is een onzer laatste verfyningen hun een Italiaanschen naam te geeven. - Gy moogt glimplachen, indien het u behaagt. Ik spreek in goeden ernst, wanneer ik zeg, dat de zwakke zenuwen, de belachlyke optooizels, de gemaakte praat, de ydele waan, de hoofsche glimplach, de smaaklooze lafheid en het ongevoelig hart van een Heer, thans genaamd een ....; doch ik wil het niet noemen, - over 't algemeen, in de eerste plaats, moet toegeschreeven worden aan de beginzelen, reeds in de Kinderkamer ingeboezemd, welke vorderingen zy vervolgens daar ook in mogen maaken, op de groote School der Mode. Naa dat hunne Minne en Moeders alles, wat in haar vermogen was, toegebragt hebben, om hun Lieden van geen betekenis altoos te maaken: hoe zelden worden zy dan, onder bezorging van Meesters besteld zynde, onderweezen in eenig ding van meer gewigts, dan de middelen om tot kennis te geraaken, of het algemeen beloop der dingen te weeten, benevens eenige weinige uitwendige en mindere begaafdheden, welker hoofddoelwit is hun eenige bitsheid, | |
[pagina 253]
| |
en het voorkomen van een Heer te geeven! Hoe weinig Leermeesters, in vergelyking van het groot aantal gesprooken, hebben de genegenheid of bekwaamheid, om hun, “in 't Boek der Deugd lessen te geeven,” liefde tot waarheid, maatigheid en Godlyke Wysbegeerte in te boezemen; hunne uitzigten in dit Leeven en voor de Onsterslykheid te bestuuren; hunne harten te vervullen met die goeddaadige genegenheden, en onbekrompe oogmerken, die den geheelen kring bevatten van gemeenschaplyk goed, van 't algemeene best, van onbeperkte Menschliefde, en die, wanneer zy vervolgens geroepen worden, om in onderscheide standen zich te vertoonen, luister op hun bestaan verspreiden, en blyken de bronnen te weezen van uitgebreide nutheid, en de benoodigde hoedanigheden van een voortreffelyk Character! Om jeugdige gemoederen, verondersteld dat ze bekwaam zyn tot zulk eene opkweeking, op die wyze te vormen, worden verscheide bekwaamheden en edelmoedige denkbeelden vereischt: welk eene uitgestrekte geleerdheid, welk een vermogen van overreeding, welk een kennis van het hart, welk een onvermoeid aanhouden, welk een onbezweeke yver is daar toe noodig! Maar kan men zich verbeelden, dat, in deeze dagen, nu Dansmeesters, Fransche Onderwyzers, Zangers en Zangeressen, benevens alle de andere Dienaars van in zwang gaande vermaaken, en uitspanningen, in zulk eene hoogagting zyn, nu eene braave Opvoeding, zo ze geheel in aanmerking komt, alleen de tweede plaats bekleedt, - kan men zich met rede verbeelden, dat, in deeze omstandigheden, een vry groot aantal persoonen zal gevonden worden, zo geäart als wy hier boven vermeldden, en genegen om zich te onderwerpen aan de moeilykheden en kwellingen, onafscheidelyk van het werk, de Jeugd, met weezenlyk voordeel, op te voeden? - Ik zeide een vry groot aantal: want dat 'er zulken zyn, erkennen wy met blydschap. Dat de gunstryke Vader der Wereld 'er meer verwekke! Zy mogen, buiten twyfel, onder de verdienstlykste Leden der Maatschappye geteld worden. Dat men, in onze Schoolen, de geleerde Taalen, met een' goeden uitslag, onderwyst, schoon niet zonder veel tyds, die zeer wel bespaard zou kunnen worden, te verkwisten; dat in deeze, als mede op onze Hooge Schoolen Leeraars en Opzienders zyn, die tot eere zouden strekken, aan de hoogste rangen in de Geleerde Wereld, kan niet ontkend worden; maar is het, van den anderen kant, onregt te beweeren, dat de Zeden der Jongelingen, op deeze plaat- | |
[pagina 254]
| |
zen, menigmaal bedorven worden, dat, te midden van eene uitwendige geregelde gedaante en het vertoon van wetten, dikwyls schandelyke wanordes gepleegd en weezenlyke Letteroefeningen deerlyk verwaarloosd worden; terwyl niet weinigen der Hoogleeraaren zich vergenoegen met het weelderig genot der rykdommen, aan de Hooge Schoolen door Vorsten en Stigters geschonken, tot het voortplanten van Geleerdheid en Godsvrugt? Zyn deeze dan die beroemde Kweekschoolen, welke, in vroegeren tyde, zo veele Mannen uitleverden, die in alle soorten van Weetenschappen en Deugd uitblonken, Mannen, die, door hun eigen helderschynend voorbeeld, toonden tot welk eene hoogte waare kundigheid, en verstandige opvoeding, het menschlyk gemoed kunnen verheffen? Dat 'er tegenwoordig, in onderscheide rangen, Persoonen gevonden worden, die eenen rechtmaatigen yver betoonen tot het behaalen van zulk een roem, en, met de daad, lichten deezer Eeuwe zyn, erkennen wy met genoegen; doch welk een deftig Man kan het oog slaan op deeze beroemde Zetels der oude Letterkunde, zonder te zugten, als hy ziet dat ze ontëerd en geschandvlekt worden, door de thans heerschende beuzelagtigheid; als hy ziet dat vrygeestige Losbollen en verwyfde Jonkertjes, in zwermen voortkomen uit die zelfde oefenplaatzen, waar vastheid van Beginzelen en Manmoedigheid voorheen den zetel hadden? Hoe veel beter was het voor hun en voor de Maatschappy, indien deeze Jongelingen in den schoot der eenvoudige Natuure waren opgevoed? Hebben wy geene Knaapen gekend, die nooit eene schoolsche Opvoeding genooten, en, in vergelyking van hun, Helden en Wysgeeren waren. Zonder my tot een breeder verslag van de Opvoeding, thans in zwang, in te laaten, wil ik alleen vraagen, of dezelve, in 't algemeen, niet strekt, om onze Jeugd wellustig in stede van maatig, trots in plaats van zedig, eer neuswyzen dan geleerden, eer vleiers dan beschaafde lieden te maaken, of, ten besten genomen, aangenaame beuzelaars en grappige doenieten, in stede van nutte Characters en beminnelyke metgezellen: om Ligtmissen en Coquetten, geen agtenswaardige Mannen en beminnelyke Vrouwen, te vormen, om hun welafgerigte Danssers, in stede van goede Burgers, te doen worden, en eer te leeren hoe zy zich wel zullen kleeden, dan hoe zy wyslyk moeten handelen? Maar laat ons, op dat wy ten slot komen, in de laatste plaats, deeze fraaije Heertjes, - want voor zulken | |
[pagina 255]
| |
willen zy aangezien worden, - volgen, als zy op het tooneel der Wereld treeden. Wat zien en hooren zy daar, dan wedden, speelen, onderkruipen, kabaalen maaken, eerampten, bedieningen, bezoldingen, eeretekens, gunst ten Hove, Familie-belangen, omkoopingen; bykans het geheele Menschdom zich buigende in den Tempel van rimmon, of offerende in dien van den Mammon: aan welken laatstgemelden Afgod, de schynbaare aanbidders van den eersten de hulde hunner harten toebrengen? In de vroegere eeuwen van Griekenland en Rome, was de Eer het groot voorwerp van der Menschen dienst. In onze dagen is 't het Geld: de eerzugt zelve met de verwaandheid, hoogmoed, en andere driften, houden het oog op de Gierigheid geslaagen, “even als het oog des Dienstknegts is op de hand zyns Heeren, en het oog der Dienstmaagd op de handen haarer Vrouwe,” Geld, myne Vrienden, Geld, wordt nu gewaardeerd en gezogt, als het middel waar door men alles kan verkrygen, - en dit kan men - eenige weinige beuzelingen uitgezonderd, als Gezondheid, Vergenoegdheid, een goed Geweten, en waare Agting. Wat verdiensten, bekwaamheid, braafheid, vaderland-liefde, en de eere betreft, daar aan verknogt, door de opregte hoogagting en ongeveinsde toejuiching der beste onder de Menschen; deeze schranderder eeuw heeft ontdekt, dat zulke beuzelagtige hoedanigheden en sombere begaafdheden, voortyds mogten strekken om de zodanigen te voldoen, die besmet waren met de doolende ridderschap der Deugd, doch dat zy, heden ten dage, luttel betekenen. - Waarom? om dat zy niets beduiden in het gelag aan de speeltafel, in luisterryke gezelschappen, in de verblyfplaatzen der weelde, of waar men tot verkwisting zamenkomt. Zodanig, myne waarde Toehoorders, - “doch vertelt het niet in Frankryk, smaakt het niet bekend op de straaten van Madrid,” - zodanig zyn de tooneelen, de loflyke, de zeer bevorderende tooneelen, op welke de veelbeloovende Persoonen gevormd, volmaakt, worden, die, met den tyd, de Vaders zullen weezen van een volgend Geslacht, die over onze Vlooten, over onze Legers bevel zullen voeren, in den Britschen Raad zitten, en Wetten aan de halve Wereld voorschryven; die de eerste Staatsbedieningen zullen bekleeden, en de Raadslagen van hunnen Vorst ondersteunen; met één woord, zy zyn het die voor de dierste belangen des Menschdoms, Vryheid en Godsdienst, zullen waaken.’ | |
[pagina 256]
| |
Wat dunkt u, myn Jonge Vrienden in Nederland, wat dunkt u Ouders van dit Gemeenebest, van deeze Schets? - Verscheide niet min opmerkenswaardige trekken zou ik hier by kunnen voegen uit de Redenvoering, ten tytel voerende de Manmoedigheid tegen de Bloohartigheid overgesteld. Deeze leert ons waaren Heldenmoed. Wy wyzen u tot het Werkje zelve, en boven al tot de laatste Redenvoering over de Tydsgesteltenis, aangemerkt als een Drangrede tot vroegtydige Godsvrugt. Welk hy dus en daar mede zyn Werkje besluit. ‘Hoort het einde van alles: hoort en neemt het ter harte. Godsvrugt, - ik zeg Godsvrugt, zal uw sterkste Bescherm-engel, uw zekerste Leidsman, en uw aangenaamste Medgezel weezen. Deeze zal uwe oorspronglyke gevoelens van Verdienste en Eer opklaaren en versterken, u in staat stellen om Lof te verdienen, zonder dien te zoeken: Heiligheid by Liefde, en Standvastigheid by Vriendschap voegen: u met waare Dapperheid bezielen: u leeren u zelven te kennen en wys te worden door Nederig te zyn: u met bedaardheid vervullen in de rampspoedigste tyden en met eene schootvrye wapenrusting bekleeden tegen de gevaarlykste aanvallen op uwe Deugd, - aan die Deugd, eindelyk, zal zy verhevenheid, standvastigheid en aangenaamheid byzetten, zo lang gy leeft, en, als gy sterft, dezelve met Onsterflykheid bekroonen.’ |
|