Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLeerrede over Ps. V. 13, op den algemeenen. Dank- Vasten Bedendag, den 14 Febr. 1781 uitgesprooken in de Fransche Gemeente te Zwolle, door derzelver Leeraar, den Weleerw. zeer Gel. Heer Isaac du Puy. Uit het Fransch vertaald, door J. Derk, Baron van der Capellen, Lid der Ridderschap van Overyssel, enz. Te Zwolle by S. Clement 1781. Met het Voor- en Nagebed 30 bladz. in gr. octavo.‘Eene Natie,’ deze is de hoofdstelling, waer mede de Eerwaerde Du Puy zyne Leerreden aenvangt, ‘die het geluk heeft van God te kennen, als den Hoogsten Bestierder der gebeurtenissen, die het heelal door zyne almagt regeert, naar de wetten zyner wysheid, heiligheid, goedheid en regtvaardigheid, zo dat niets zonder zynen wil geschiede, moet natuurlykerwyze hoopen, dat die God, dien zy als hunnen Vriend kunnen beschouwen, wanneer zy, namelyk, zyne wetten eerbiedigen, omtrent hunne belangen ook niet onverschillig zal zyn, en vooral dat zy, besprongen door boozen, die zig door hunne boosheid de verontwaardiging van het oneindig heilig en regtvaardig Opperweezen hebben op den hals gehaald, de bescherming zullen genieten van Hem, aan wien de geheele natuur moet gehoorzaamen.’ Zyne Eerwaerde bepaelt deze stelling wat nader, zo met opzicht tot de Euangelische bedeeling, als ten aenzien van ene zondige Natie, om te toonen, hoe ook deze, onder het Euangelie, tot boetvaerdigheid gebragt, hier op kan hoopen; en, met vertrouwen op de verhooring harer gebeden, met des Dich- | |
[pagina 140]
| |
ters woorden Ps. V. 13. zeggen: Gy heere zult den rechtvaerdigen zegenen; Gy zult ons met goedgunstigheid kroonen, als met eene rondasse. - De ontvouwing hiervan leidt hem voorts ter opmerkinge wat 'er in een rechtvaerdig Volk vereischt word, om zo op God te vertrouwen. Het moet naemlyk zyne rechtvaerdigheid omtrent meer dan één voorwerp uitoefenen; zy zouden dezelve in zommige opzichten kunnen betrachten; terwyl ze haar in andere wederom verwaarloosden. - ‘De Volken, zegt hy, moeten regtvaardig zyn: (1.) tegen andere Volken; (2.) tegen zigzelven, en (3.) tegen God.’ Zulks beweegt hem zyne Tochoorders op te leiden, om Nederlands gedrag in deze drie opzichten te onderzoeken. Wat het eerste betreft, hieromtrent vindt de Eerwaerde du Puy het gedrag van onzen nabuurigen aenvaller zo vol onrecht, en 't onze zo zuiver, dat hy niet kunne afzyn van uit te roepen. ‘O! by aldien de Godlyke Voorzienigheid onze regtvaardige zaak geliefde te zegenen, wat hadden wy dan te vreezen? de Heere zou ons dan met goedgunstigheid kroonen als met eene rondasse, en onze vyanden met schande en schaamte bedekt worden. - Mogt dit liever niet geschieden! Mogten zy, met afzien van hunne onregtvaardigheden, en hunne eigen vryheid verdedigende, de vryheid en onafhanglykheid hunner nabuuren leeren eerbiedigen! Mogten zy eene bloeiende Natie worden, agtenswaardig door haare billykheid! Mogten zy de groote bekwaamheden, hun van den Hemel geschonken, besteeden, niet om te onderdrukken, maar om de onschuld edelmoediglyk te beschermen!Ga naar voetnoot(*)’ - Hier vertoont zich des een schitterend vooruitzicht; maer 't word te jammerlyk bezwalkt, ja als verduisterd, wanneer men tevens het oog slaet op Neerlands gedrag tegen zigzelven, en tegen God. In 't een en 't ander geval is 't, gelyk zyn Eerwaerde toont, zo verre van daer, dat wy ons vry zouden kunnen spreeken, dat wy integendeel, daeromtrent, ons vonnis van zelfveroordeeling moeten vellen. - Alles te samen genomen moet ons dan doen zeggen, ‘dat onze Natie, hoewel zy, met betrekking tot den oor- | |
[pagina 141]
| |
log, haar door eene nabuurige Natie aangedaan, niet onregtvaardig zy, zig nogtans aan veele onregtvaardigheden tegen haar zelve en tegen haaren God heeft schuldig gemaakt; en dat wy, bygevolg, zodanig als wy zyn, ons niet in 't geval bevinden, dat David onderstelt, wanneer hy met volle verzeekerdheid zegt: Gy heere zult den regtveerdigen zegenen; Gy zult hem met goedgunstigheid kroonen als-met eene rondasse. Aen dit voorstel hecht de Leeraer dan ten besluite ene ernstige vermaning ter boetvaardigheid, en daedlyke verbeteringe van gedrag; als de eenige weg, langs welken de Natie op de Godlyke bescherming kan hoopen; 't welk hem zyne Leerreden met de volgende vermaning ten einde doet brengen. ‘Geliefde Broeders! Dewyl wy alle leden van deeze Republiek zyn, laaten wy alle dan ook de belangen daar van ter harte neemen. Laaten wy haar zoeken te beveiligen tegen de gevaaren, die haar dreigen; te verlossen van de rampen, die haar reeds drukken. Laaten wy haar heil bewerken, en ten dien einde regtvaardig tegen haar zyn. Laaten wy daarom uit het midden van haar verbannen, alle die zonden en gebreken, die eenen burgerstaat verzwakken en deszelfs val verhaasten; en zyn wy integendeel bezield met alle die deugden, daar de sterkte van een Volk in bestaat; namelyk met de regtvaardigheid; met de maatigheid; met de eendragt; met brandende liefde tot het Vaderland. En op dat die deugden geen deugden in schyn maar in wezenlykheid mogen zyn, zo laaten zy de waare Godvrugtigheid ten grondslag hebben. Beminnen wy daarom met geheel ons harte den heiligen Godsdienst van Kristus. Dat dezelve onze dierbaarste verlustiging zy. Dat wy 'er de vertroostingen uit putten, welke dezelve uit den aart geschikt is in tegenspoed te verschaffen, en de heilzaame lessen, die dezelve geeft, hoe wy ons in voorspoed moeten gedraagen. - Mogten wy, door de genade des Heeren bekeerd, langs dien weg een van die gunstige oogwenken zynes aangezigts, die de verlossing zelve zyn, over ons en ons Vaderland brengen, en van eeuw tot eeuw zyne bescherming en beste zegeningen genieten!’ De Eerwaerde du Puy behandelt dit onderwerp geheel op een manlyken trant, geschikt om zyne Toehoorders op de rechtvaerdigheid onzer zake het oog te doen vestigen, daer door aen te moedigen om op Gods bescher- | |
[pagina 142]
| |
ming te vertrouwen; en ten dien einde te noopen, om hun gedrag zo in te rigten, als rechtschapen Vaderlanders, onder de kennis van het Euangelie leevende, betaemt. |
|