Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 134]
| |
Geschiedenissen en Schriften der Apostelen des Heeren in de eerste voortplanting van het Euangelium. Door J.J. Hesz. Bedienaar des Godlyken Woords te Zurich. Uit het Hoogduitsch vertaald. Eerste Deels, tweede Stuk. Te Haarlem by J. Bosch. In groot octavo, 424 bladz.Overeenkomstig met het Plan, dat de Eerwaerde Hesz zich, in 't vervaerdigen van dit Werk, voorgesteld heeft, waervan wy onlangs gewag gemaekt hebbenGa naar voetnoot(*), vervolgt hy in dit Stuk zyne aengevangen geschiedkundige ontvouwing van de Apostolische verrichtingen ter verbreidinge van de Euangelieleer, zo door hunne prediking, als door hunne brieven. Het begint met de eerste reize van Paulus, benevens Barnabas, door ene Godlyke roeping, geschikt om het Euangelie in de Heidensche Waereld te verkondigen, ten einde niet alleen den Jooden, maer ook den Heidenen, de Euangelieleer bekend te maken; en 't loopt af met 's Apostels laetste reize naar Jeruzalem, voor zyne gevangenis te Rome. De Eerwaerde Hesz brengt ons dus hier onder 't oog, 't geen de Historieschryver Lucas, wegens de lotgevallen der Christlyke Kerke, aengetekend heeft, Hand. XIII-XX: met invlechting der Brieven door Apostel Paulus in dat tydsverloop aen de Gemeente te Thessalonika, te Korinthe, te Rome en in Galatie, mitsgaders één aen Timotheus, geschreven. Ene beknopte opgave van den inhoud dezer Brieven, met nevensgaende bedenkingen over 's Apostels schryfstyl, en de omstandigheden, in welken hy schreef, strekt daedlyk ter ophelderinge van derzelver beloop; en 's Mans wyze van geschiedkundige voordragt, met byvoeging zyner bedenkingen over het voorgevallene, stelt ons verscheiden byzonderheden in derzelver juiste daglicht. Zie hier, ter proeve, op hoedanig ene manier zyn Eerwaerde het gebeurde te Corinthe, onder den Stadhouder Gallio, voordraegt, door Lucas geboek Hand. XVIII. 12-17. ‘De yver der Jooden, tegen de prediking van Paulus te Corinthe, door verscheiden omstandigheden, steeds heviger geworden, borst eindelyk, zegt onze Autheur, onder de regeering van Gallio, Landvoogd van Achajen, met zulk eene woede uit, dat den Apostel, en zynen ge- | |
[pagina 135]
| |
heelen aanhang, de ondergang scheen gedreigd te worden. Hy werdt door de Korinthische Jooden voor den Rechtbank van Gallio gesleept, en men beschuldigde hem, ‘dat hy eenen Godsdienst predikte, volmaakt gekant tegen dien, welken hunne Wet eischte.’ - De Jooden hoopten, dat de Landvoogd hen niet slechts by hunnen Godsdienst zoude handhaaven, (waartoe hy zekerlyk verplicht, en ook genoeg genegen was,) maar ook elke leere, die het ongeluk hadt, van hun te mishaagen, en, door iemand uit hun midden op de baan gebracht, onder hen of de overige Inwooneren der Stad verspreid werdt, terstand onderdrukken; - het welk gewislyk niet tot zyn ampt behoorde. Dan, behalven dit was GallioGa naar voetnoot(a) de man niet, om zich door den woesten yver van eenen aanklaager zoo gemaklyk te laaten vervoeren, en tegen eenen beschuldigden inneemen. Hy was, volgens het getuigenis van zynen Broeder, SenecaGa naar voetnoot(b), de zachtmoedigste man van de waereld: en even daarom was hy by ieder een bemind. By zulk eene geaartheid konde hy niet genegen zyn, om aan zulk eene woeste en onbeweezen beschuldiginge het oor te leenen; te meer, dewyl de Roomsche Bewindhebberen buiten dien niet veel lust hadden, om zich met oneenigheden te bemoeijen, die meer den Godsdienst van een byzonder Volk, dan het handhaaven van Burgerlyk recht, of het beveiligen der openbaare ruste, betroffen; - waarvan wy zelfs in Pilatus een voorbeeld gezien hebben. Zoo ras dan de Jooden hunne klachte gedaan hadden, en Paulus gereed stondt, om zich ter verantwoorden, werdt hy door Gallio gestuit. ‘By aldien uwe beschuldiging’, dus sprak hy de Jooden aan, ‘van dien aart was, dat zy deezen Manne eene burgerlyke misdaad, het een of ander strafwaardig bedryf, te last lag, zoude ik uwe klachte en zyne verantwoording, gelyk het billyk was, aanhooren. Dan dewyl het verschil eene nieuwe leere, de benaaming van zekeren persoonGa naar voetnoot(c), - eene zaak, betreft, die uwe Wetten en uwen Godsdienst aangaat, - moet gy zelven weeten, wat daar in te doen zy. Ik, | |
[pagina 136]
| |
als Rechter, wil met zaaken van dien aart niets te doen hebben.’ - Hy vergde den Apostel niet eens, zich tegen de voorgestelde beschuldiging voor hem te verdedigen, maar verleende hem en zyner leere, door deeze klachte van de hand te wyzen, ten minsten zoo veel bescherminge, dat de Jooden hem, hoe gaarne zy ook gewild hadden, niet konden beletten, dezelve verder, gelyk te vooren, te Korinthe uit te breiden. Gallio deedt in dit geval niets anders, dan het geen de staatsregel, by de Romeinen aangenomen, om alle vreemde Godsdiensten toe te laaten, vorderde. Dien regel van staat volgden de Romeinen met betrekking tot alle overwonnen Volken, die zy, wel verre van hun den Romeinschen Afgodendienst op te dringen, by hunnen eigen Godsdienst beschermden, en dus de vryheid van het geweeten hunner Onderdaanen, in dien tyd ten minstenGa naar voetnoot(a), ongeschonden lieten. En dewyl de Jooden groote voorrechten en vryheden in het Roomsche Ryk hadden, was het te minder het oogmerk der Romeinen, hun verhinderingen in hunnen Godsdienst toe te brengen, of ook zich in verdeeldheden te mengen, die 'er, over zaaken, den Godsdienst betreffende, tusschen Jooden en Jooden ontstaan mochten. En Gallia konde Paulus, en zyne aanhangers, de Christenen, nog voor niets anders, dan voor Jooden, aanzien, die van hunne landslieden eenigzins in het stuk van Godsdienst verschilden, en daarom door hen gehaat en vervolgd werden. Want de Christenen werden diestyds nog niet voor eene byzondere soort van menschen gehouden, maar als eene Secte of party onder de Jooden aangemerkt. Om deeze redenen moest en wilde de Landvoogd hen en hun hoofd by dezelfde rechten, als de overige Jooden, beschermen, en niet toelaaten, dat eenig Jood, door zyne Geloofsgenooten, om zaaken, die den Godsdienst betroffen, werdt aangeklaagd. Waarom zou een Paulus en zyne aanhangeren niet het zelfde recht hebben, het welk aan andere Jooden gegeeven werdt, om naamlyk den Godsdienst, zoo als zy dien begreepen, te leeraaren, en voor hunne begrippen Vrienden en Aanhangeren te zoeken? Immers stondt het ook den Jooden vry, Proselyten te maaken! Nieuwe Godheden in te voeren, was, volgens de Romeinsche Wetten, niet veroorlofd; dan hierover konde men | |
[pagina 137]
| |
immers de Apostelen niet beschuldigen; zy predikten alleen den God van Israël, wiens dienst in het Roomsche Ryk sedert lange reeds vry stondt, hoewel met meer geest - waarheid - en nadruk - dan zulks in de Synagoge geschiedde. Door deeze leere wierpen zy, wel is waar, den Afgodendienst van langzaamerhand om verre; maar dit deedt immers, hoewel niet met denzelfden uitslag, de leer der Synagoge insgelyks, die nochtans overal, niet slechts toegelaaten, maar zelfs beschermd werdt. De Apostelen beschimpten en hoonden den vastgestelden Godsdienst niet, het geen zy ook neit noodig hadden: alle de afbreuk, dien zy denzelven deeden, was, dat zy de waare Leere uitbreidden. - En dit streedt niet tegen de Wetten. Gallio deedt derhalven het geen de voorzichtigheid en de Wetten van hem eischtten, toen hy weigerde de beschuldiging aan te neemen, en de geheele zaak weder aan de Jooden verzondt, dat is, aan den rechtbank van hun eigen Volk ter beslissinge overliet. Paulus en de zynen waren daardoor altoos in zoo verre geholpen, dat, op hoedanig eene wyze de Synagoge ook over hunne zaak mocht oordeelen, hun leeven evenwel nooit in gevaar konde komen: niet alleen, dewyl des Apostels aanhang in de Stad zoo groot was, dat dezelve hem genoeg tegen allerlei geweld kon beschermen, maar ook, dewyl zich het recht der Synagoge niet over leeven en dood uitstrekte. ‘De Jooden begreepen ook spoedig dat zy Paulus aan hunmen haat niet zoude kunnen opofferen. Om zich dan over dien mislukten aanslag te wreeken, vierden zy hunne gramschap bot tegen Sosthenes, den Oversten der Synagoge, eenen der beste aanhangeren van Paulus. Hem mishandelden en sloegen zy, zelfs voor den Rechtbank van Gallio. Dan deeze hadt zyn besluit reeds genomen, om zich met dien twist geheel niet te bemoeijen. Liever liet hy zulk een woedend uitwerksel van Joodsche partyzucht, die voor hem juist niet ongewoon was, ongestraft, dan dat hy zich met eene zaak bemoeijen zoude, die, volgens haaren aart, in het geheel niet tot zyn rechtbank scheen te behooren. Paulus geraakte ten eénemaale vry. Sosthenes bracht 'er het leeven ook af: de slagen, die hy ontvangen hadt, waren eene beuseling, in vergelykinge van het geen de Jooden tegen hem, en Paulus, en de geheele nieuwe Secte, gelyk zy ze gewoon waren te noemen, by den Landvoogd hoopten te bewerken.’ |
|