| |
| |
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
De Messias, Israëls Koning: ofte Proeve over het Koningryk van Christus; bepaaldelyk, over zyn allerbyzonderst, erflyk en eigenlyk gezegde Ryk over het Land en Volk van Israël. In 's Gravenhage by J.v. Cleef, 1780. Behalven het Voorwerk, 266 bladz. in gr. octavo.
By het doorbladeren der luisterryke Godsspraken nopens het Koningryk van den Messias, heeft de Opsteller van dit Geschrift zich niet kunnen verenigen, met de gewoone manier van derzelver uitlegging onder de Christenen; die dezelven alleszins geestlyk verklaren; en alle denkbeelden van een byzonder Ryksbestier van den Messias, over het Joodsche Land en de Joodsche Natie, voor enkel Joodsche Droomen houden. Hy wraakt, zo sterk, als die Uitleggers, het gevoelen en de denkbeelden der dryvers van een duizendjaarig-Ryk; maer 't komt hem voor, dat ze, alles vergeestlykende, ongelukkig over het hoofd gezien hebben, het geen, zynes agtens, zo door de Propheten des Ouden Testaments, als door Jezus Christus zelven, en zyne Apostels na hem, voorspeld en aengeduid is, wegens een Nationael-Ryk van den Messias, dat bepaeldlyk betrekking heeft tot het Land en Volk van Israël. Naar zyn inzien moet men zich, volgens de H.S., van de regeering des messias over het land en volk der Jooden, om de zaak net en kort uit te drukken, juist het eigenzelfde voorstel maaken, als van de oude Theocratie, waaronder dit eigen volk en land in vroeger dagen stond, toen God zelve letterlyk, eigenlyk, en in eenen allerbyzondersten zin, Koning in Israël was. - Meer onderscheiden verklaert de Autheur dit zyn gevoelen kortlyk nader op deze wyze.
‘De messias zou de geestelyke Koning van Jooden en Heidenen, door den christelyken godsdienst worden, en daarbenevens ook de eigenlyk gezegde byzondere Koning van Palestina en van Israël; om, byaldien de Joodsche natie hem, en by gevolg ook zynen gods- | |
| |
dienst, had aangenomen, en eene christelyke natie geworden ware, in hoedanigheid van Israëls byzonderen en eigenlyk gezegden Koning, geenzins alle dwaaze verwagtingen der Jooden van het ryk huns messias te vervullen, (b.v. dat hy Israël meester van de geheele aarde, en de Heidenen tot deszelvs flaaven maaken zoude,) neen, maar evenwel, om, in voorzegde hoedanigheid, dat tydlyk geluk, en die tydlyke verlossing, aan zyn byzonder volk onder zynen scepter te beschikken, dewelke zich een gehoorzaam volk met recht van zynen goeden Vorst belooven mag: hoewel dit dan in geene deelen langs de wegen, die de Jooden zich verbeelden, (b.v. door den vleeschlyken arm, en door eene zigtbaare hofhouding onder hen,) maar langs de geheime wegen der goddelyke voorzienigheid, en daar-door alleen.’
Ter ontvouwinge van dit denkbeeld, en ten betooge dezer stellinge nu dient dit Geschrift, 't welk daer toe in vier Hoofdstukken verdeeld is. In 't eerste Hoofdstuk legt de Autheur het 'er op toe, om te toonen, dat den messias, behalven ene geestlyke regeering, over meer andere Volken, in de Heilige Schrift beloofd word, judas Scepter, davids throon, het Landschap Palestina, benevens het Israëlitische Volk; en dat men daer uit af te leiden heeft, dat Hy ook, in een eigenlyken zin, de Koning van Israël zal zyn. - Het tweede Hoofdstuk strekt, om te toonen, dat de messias, na zyne opstanding uit de dooden, tot een onverganglyk leven, van uit den Hemel, en onzigtbaer op Aerde, alleen, door de geheime wegen der Godlyke voorzienigheid, regeeren zal. - Voorts schikt hy het derde Hoofdstuk, om bepaeldlyk te handelen, over de Koninglyke bedryven, of handhaving en oefening der heerschappy van den messias, over zyn Land en Volk als Israëls Koning; in onderscheiding van 't geen hy, als Koning der Christenen, over alle Volken doet. - En daerop geeft de Autheur ons, in 't laetste Hoofdstuk, ene korte Schets van t Koningryk van christus, en bovenal van zyn allerbyzonderst, erflyk en eigenlyk gezegde Ryk over Palestina en de Israëliten. - Het wezenlyke dezer Schetse komt hier op uit.
Buiten het algemene Waereldryk, dat hem, als den Λογος of het Woord, uit kracht der Schepping, toegeeigend word, en het Geestlyk Ryk over zyne Kerk onder alle Volken, dat hem als Koning der Christenen word toege- | |
| |
schreven, heeft hy nog een allerbyzonderst Ryk of regeering, diergelyke hy over gene andere Volken en Landen in de geheele waereld heeft, naemlyk over Israëls Land en Volk. Over dit Volk, aengemerkt, als nazaten van jacob, en erfgenamen van palestina, (want, als Christenen beschouwt, zo ver zy dat zyn of worden, behooren zy tot zyn geestlyk Ryk, en staen in het zelve gelyk met de Christenen uit de Heidenen,) is Jezus nog, als de messias, in een allerbyzondersten zin, de Koning van Israël en Palestina, of de Koning der Jooden. - In die betrekking moest hy, als davids Zoon, op davids throon zitten, en de regeering van Vader david over Israël en Palestina eeuwig voortzetten. Dit was het ersryk van den messias, welks bestier hy moest handhaven, zonder den throon door den dood te ontruimen. - Uit kracht hier van neemt dit Ryksbestier van Koning Jezus ook geen aenvang voor zyne-opstanding uit de dooden, maer van dien tyd af aenvaerd hy dat Ryk; en zyne eerste regeeringsdaed is de verstooring van Jeruzalem, met de verwoesting van den Joodschen Staet, ter straffe van weerbarstige onderdanen; na dat deze en gene zaken, die zyn geestlyk Ryk eischte, voorafgegaen waren.
Om dit duidelyker te verstaen, moet men den messias aenmerken, eerst als regeerende over een gehoorzaem Volk, en ten tweede als regeerende over weerbarstige Onderdanen. Hadden de Jooden, op de aenkondiging van Jezus, als hunnen Koning, na zyne opstanding uit de dooden, hem voor hunnen wettigen Vorst erkend, zo hadden zy, volgens de Godspraken, te verwachten, dat hun Gemeenebest gevestigd en in bloeienden welstand gebragt zou worden. Maer wel verre van daer, zy versmaedden, zy verwlerpen hem, en doen 't nog op den tegenwoordigen dag. Dit doet hem als Koning hen straffen over hunne wederspannigheid; dat hy ook uitdrukkelyk voorspeld heeft, in dit geval te zullen doen. Hun heil hing af van hunne gehoorzame onderwerping, en by weigering hier van stonden zy ongelukkig te worden. Edoch, niet voor altoos! niet onherroepelyk! Neen, de gunstige toezeggingen van 't Ryk van den Messias, op de gestelde voorwaerde van gehoorzaamheid, houden stand. En 't Joodsche Volk heeft dus ontwyfelbaer te hoopen, op de herstelling van het verlooren Vaderland, en den gesloopten staet van hun Gemeenebest, ingevalle zy boetvaerdig wederkeeren tot hunnen verworpen messias den
| |
| |
vorst. - Zulks ziet niet op de enkele bekeering van deze en gene byzondere Jooden; maer op de nationale onderwerping; wanneer het getal der bekeerde Jooden tot de grootte van een Volk, genoegzaem ter bezettinge van Palestina, aengegroeid zal zyn.
Wat eindelyk aengaet, de wyze en manier van regeeren, dezelve zal, indien de Joodsche Natie zich bekeert, geen zichtbare aerdsche regeering zyn. 't Zou kunnen wezen, dat de messias zich, by den aenvang, eens zichtbaer vertoonde; maer dit zal dan slechts ene voorbygaende verschyning zyn, die geen stand zal houden. Hy zal voorts, in de handhaving van den Christelyken Godsdienst, als een op aerde onzichtbaer Koning, die in eeuwigheid leeft, over de Joodsche Natie heerschen, niet door aerdsch geweld, maer door de geheime wegen der Voorzienigheid, gelyk Jezus deze heerschappy reeds aengevangen heeft, over het wederspannige Joodendom, waeromtrent onze Schryver zich verder indezervoege uitdrukt.
‘Jesus van Nazareth, de waare messias, Israëls Koning, heeft ook niet anders, dus lang, over het land en volk der Jooden geheerscht, dan alleen door de onmerkelyke beschikkingen en geheime wegen der van achteren eerst zigtbaarwordende voorzienigheid gods, waardoor hy tot omkeering van het gemeenebest zyner oproerige onderdaanen, en vervolgens tot heden toe, ter weering van deeze Rebellen uit zyne erflanden, om 'er hun gesloopte gemeenebest niet weder in te konnen herstellen, wat pogingen ze ook ten tyde van den Keizer hadriaan gedaan hebben, Volkeren gebruikt heeft, en nog gebruikt, die nog kennis van - nog den wil tot het geen hebben, waartoe zy nochtans gebruikt worden, te weeten, om in deezen te zyn werktuigen in de hand van den onzigtbaaren Koning der Jooden, ter handhaaving en uitvoering van zyne regeering over het land en volk Israëls. Wat middelen nu deeze zelfde jesus gebruiken zoude, om eens op eenen gansch anderen voet over Palestina en Israël te regeeren, om dan weder te bouwen, te planten en te herstellen, wat dus lang uitgeroeidt, verbrooken en bedorven werd, kan men nu ligtelyk van zelve nagaan. Te weeten, den vleeschlyken menschlyken arm zoude hy daartoe niet gebruiken, maar de geheime beschikkingen der eigezelfde voorzienigheid, die weleer het Israëlitische volk uit de Babylonische gevangenis ook weder wist te herstellen in het oude Vaderland; hy zoude onzigtbaar en van uit den hemel, en niet op aarde zigtbaar, (ten ware mogelyk enkel door eene
| |
| |
voorbygaande verschyning voor eenen korten tyd, en in den beginne van hun herstel,) onder en over hen als Koning van Israël en Palestina regeeren.’
Vraegt men hier op eindelyk, of dit daedlyk zal gebeuren? Zal de Joodsche Natie zich eens aen haren Koning onderwerpen, en ene Christelyke natie worden? Dit is, zegt de Autheur, ene vraeg, die ene opzetlyke breedvoerige beantwoording zou vorderen, welke thans buiten zyn oogmerk zou loopen. Intusschen geeft hy echter hier en daer in dit Geschrift genoeg te kennen, dat hy staet in de verwachting van ene algemene Jodenbekering, en daermede verknochte herstelling dier Natie in Palestina, onder de regering van jesus christus, als hunnen allerbyzondersten Vorst.
Wy hebben het dienstig geoordeeld dit gevoelen wat onderscheidenlyk op te geven, om dat het veelligt in 't vervolg nog wel eens nader in aenmerking kan komen. Godgeleerden, die van oordeel zyn, dat de denkbeelden van ene nationale bekering der Jooden gansch geen grond hebben, zullen dit Geschrift natuurlyk niet gunstig aenzien: maer zy integendeel die tot dit denkbeeld overhellen, en van daer ook gereedlyk, op de ene of andere wyze, ene herstelling der Jooden in hun oude Vaderland te gemoete zien, kunnen niet wel nalaten des Autheurs voorstellingen met enige opmerkzaemheid na te gaen. - Dan, hoe men hier omtrent ook moge denken, als men onbevooroordeeld genoeg is, om het Stuk buiten enige partydigheid te onderzoeken, zal men des Autheurs manier van voordragen zo regelmatig en oordeelkundig vinden, dat men zich het doorbladeren van dit Geschrift niet zal beklagen. 'Er zyn zekerlyk ter wederzyde zwarigheden; en de verschillende uitleggingen der Godspraken, betreffende het Ryk van den messias, hebben, op den enen en anderen grondslag, hare duistere zyde. In hoe verre een nader herhaeld onderzoek zal kunnen dienen, om het Stuk zelve op te helderen, is niet te ramen; dan 'er steekt gene zwarigheid in de verdere navorsching. ‘Het gevoelen mag,’ gelyk de Hoogleeraer Michaëlis, die een soortgelyk gevoelen begunstigt, zegt, ‘eenigzins vreemd voorkomen; het voert nochtans, in de overige Godgeleerdheid, generhande dwaling, zelfs geen nieuwigheid in de Godgeleerdheid, tog heeft 'er niets mede te stellen, waer de Kinderen Israëls nog eens zullen komen te woonen.’ Men zie zyn Kort begrip der Christelyke Geloofsleere. C. VIII. § 108. |
|