Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 85]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Heilige Jaarboeken, of Samenstemming der Euangelisten, in de levensbeschrijving van Jesus Christus, naar de tijdorde; met nieuwe ophelderingen. IIde Deel. Door Rutger Schutte, Predikant te Amsterdam. Met Landkaarten en Gezigten. Te Amsterdam, by J. Wessing Willemsz., 1780. Bahalven het Voorwerk, enz. 453 bladz. in groot octavo.Op de in het eerste Deel gelegde gronden, waarvan wy voorheen gewag gemaekt hebben,Ga naar voetnoot(*) vestigt nu de Eerwaerde Schutte zyne overeenbrenging der Euangelische verhalen, nopens Jezus Christus; 't welk hy, in beantwoording aen zyn bedoelde, met de uiterste naeuwkeurigheid, voltrokken heeft. Ene meer dan gemene oplettendheid, op de verschillende omstandigheden van tyden, persoonen en zaken, met ene juiste inagtneming van de spreekwyzen, omtrent vele voorvallen gebezigd, stelt zyn Eerwaerden in staet, om niet slechts de achtervolgende tydorde in 't algemeen te ontdekken, maer gewoonlyk op goede gronden de feest- en jaergetyden aen te tekenen; en dikwerf, zo niet met zekerheid, ten minste met vry wat waerschynlykheid, te bepalen, in elke maand, of week, ja dagen der maand, en zelfs op welk uur van den dag, die en deze gebeurtenissen voorgevallen zyn. Hier door onderscheid zich de oordeelkundige Schutte, van alle zyne Voorgangers, in 't vervaerdigen ener Samenstemminge der Euangelisten, op ene wyze, welke hem ter eere strekt. Men zal by het doorbladeren van dit Werk, schoon men alle zyne bepalingen niet even bondig oordeele, hem dezen lof niet wel kunnen weigeren; en veelligt zal men, hier en daer, geleid worden, tot een bezef, dat 'er meer overeenstemming in de Euangelische verhalen plaets heeft, dan men zich alvoorens verbeeld had. Ja 't zou wel kunnen gebeuren, dat men, op het geleide van zyn Eerwaerden, om zo te spreken in | |
[pagina 86]
| |
't oog loopende strydigheden veressend zag, waeromtrent men zichzelven niet kon voldoen, na ene reeks van Uitleggers geraedpleegd, en zyn eigen oordeel vrugtloos gepynigd te hebben. - Mogelyk staen velen, in dit geval, met ons gelyk, ten opzichte der tydsaenwyzinge van 's Heillands kruisiginge, zo als men gemeenlyk Mark. XV. 25 en Joann. XIX. 14. met elkander vergelykt. Op de gewoone vooronderstelling, dat beide de uitdrukkingen, by Mareus het was de derde uur en zy kruisigden hem, en by Joannes het was omtrent de zesde uur, toen Pilatus zich, zo als men dan wil, op den Richterstoel zettede om 't vonnis over Jezus uit te spreken, betrekkelyk zyn tot den tyd der kruisiginge van Christus, is hier, zou men zeggen, ene baerblykelyke strydigheid. Dan laet ons den Eerwaerden Schutte hooren, zo als hy deze vooronderstelling verydelt, en de geheele schynstrydigheid wegneemt: dit strekke tot een leerzaem stael van zyn weluitgevoerd Geschrist. Men behoort, zyns agtens, die twee plaetzen niet met elkander te vergelyken; ze spreeken zo wel van verschillende plaetzen als tyden. Markus gewaegt van 't voorgevallene op Golgotha te drie uuren, en Joannes van 't gebeurde op Lithostrotos als hy melding maekt van zes uuren. Dit is, gelyk zyn Eerwaerde uit het beloop der geschiedenisse toont, op de gewoone wyze met geene mogelykheid te vereffenen; en zelfs zou men hier niet uit alle zwarigheden gered zyn, zo men al, volgens enige onde Handschriften, by Joannes laze, de derde uur; vermits 'er gesproken word van twee verschillende gevallen, tusschen welken nog al vry wat tyds verloopen zal zyn. ‘Men heeft, zegt hij, Johannes niet wel begreepen, en hem zeer verkeerdelijk met Markus vergeleken. Johannes is Hoofdst. XIX. 14-16, nog bij de gevallen op het Lithostrotos, en moet vergeleken worden met Mark. XV. 20. Maar vs. 17-18 komt, volgens hem, Jesus op Golgotha, en daar moet hij eerst vergeleken worden met Mark. XV:24-25. Ook ziet men niet, dat Johannes een enkel woord van Jesus kruisiginge ter zesder uure spreekt: en dat kon hij niet doen, gemerkt dit, zoo als we bewezen hebben, eene handtastelijke onwaarheid is. Veel minder kon hij zijnen lezer onderrichten, dat Jesus te zes uur nog op het Lithostrotos stond, om dat deeze onwaarheid nog veel grooter is. - Hij doet dit ook niet, hoe zeer het de meeste Uitleggers denken. Hij zegt alleen in eene Tusschenrede: 'Er was nu Voorbereiding voor 't Pascha, doch | |
[pagina 87]
| |
omtrent ter zesder uure. In 't Grieksch Ἣν δὲ παϱασκευὴ τοῦ πάσχα, ὥϱᾳ δὲ ὠσεὶ ἕκτγ. Dit laatste lees ik in den derden naamval, welke in de alleroudste handschristen op dezelsde wijze geschreven wierd als de eerste naamval. Gelijk iemand, die geen' toegang heeft tot oude handschriften, kan zien uit een stuk, waar in 't begin van Joh. V. staat, en dat uit een alieroudst handschrift der Koninglijke Boekerij te Parijs, in 't koper nagesneden, vertoond wordt bij Lamy Harm. Euang. p. 657. Men vergelijke Montfaucon Palaeogr. Graec. Lib. I. Cap. IV. p. 33. Dat men het dubbel, δὶ-δὶ, door Nu - Doch, moet vertolken, leert de aart der Grieksche taale: het eerste heeft een' zacht overgaanden, en het tweede een' tegenstellenden zin. 't Is dan eene ingelaschte aantekening, nopens de παϱασκευὴ τοῦ πασχα voorbereiding voor 't Pascha, of ברע חםפ Paaschavond, gelijk dien de Jooden noemen. 'Er wordt alleen met een woord gezegd: “dat 'er op dezen dag wel voorbereiding voor 't Pascha was, maar eerst ter zesder uure”. In der daad, mij dunkt, dat men geen' eenvoudiger, en eigenaartiger zin, aan de woorden kan geeven: waar in de tegenstelling van 't laatste tegen het eerste lid, zoo natuurlijk wordt behouden, dat deze enkel uit dien hoofde den voorrang aan de andere opvattingen schijnt te betwisten. En dan heeft ze dit voor uit; dat ze alle zwaarigheden, nopens de overeenstemming met Markus, eensslaags doet verdwijnen. - Maar hoe waarschijnlijk wordt dit uit vergelijkinge van de Joodsche oudheden? 't Was ter zesder uure, en wel omtrent ter zesder uure, dat de Paaschavond of Voorbereiding voor Paschen aanving. Dus schrijven ze 'er over in hunne Misna Pesach Cap. I. §. 4 et 5. Tom. II. p. 135, 186. Rabbi Meyr zegt: “Op den XIV dag eet men zuurdeeg door het ganssche vijfde uur heen, en men verbrandt het שש הלחהב met het begin der zesde uure, dat is ὥϱᾳ ὡσεὶ ἕκτῃ Omtrent of digt bij de zesde uure”. Dan laaten ze het gevoelen van Rabban Gamaliël volgen. “Het ongewijde eet men door de vierde uure heen; maar het eerste opgeosserde door de gansche vijfde: en 't verbranden geschiedt met het begin, dat is omtrent de zesde uure”. Wederom in die zelfde verhandelinge Cap. IV. §. 1. p. 146. “Ter plaatse, waar men gewoon is werk te verrichten op Paaschavond; daar verricht men het tot den middag toe. En §. 5. p. 148”. De Wijzen zeggen: “In Judea werkt men op Paaschavond, tot den middag toe”. En §. 6. p. 148, vindt men nog | |
[pagina 88]
| |
eene nadere bepaaling van Rabbi Meyr, welke zegt: “dan wat voor werk het zij, 't gene iemand voor den XIVden begonnen heeft, hij dat op den XIVden mag afdoen; maar dat hij het met het begin van den XIVden niet mag aanvangen, al zag hij dat hij 't af kon doen”. Dit werk nu van Jesus ter dood te brengen, was al voor den XIVden begonnen: zelfs straks na Lazarus opstanding, lag zijn doodvonnis reeds zoo goed als gestreken. Wie ziet niet uit dit alles, dat Johannes zijne uitdrukkingen, genoegzaam, uit de bekende taal der Joodsche meesters heeft overgenoomen: en hier niet aantekent den tijd, wanneer Jesus nog voor Pilatus op het Lithostrotos stond; maar wanneer de Voorbereiding, of Paaschavond, naar de rekening der Jooden aanving. - We moeten hier eindelijk eene aanmerking bijvoegen, welke ons onderwerp nog nader komt. Moses Maimons zoon schrijft in zijne Verhandelinge de Synedr. & Poenis Cap. XI. pag. 65. Edit. Houting. “De gerichtszittingen in halszaaken kunnen, als 'er een vrijspreekend vonnis komt, den zelfden dag ten einde gebragt worden, maar in geval van een veroordeelend vonnis eindigen ze eerst den volgenden dag. Dieswegens sloeg men geen vonnis in halszaaken op Sabbathavond of op een avond voor een' Feestdag: op dat bijaldien de beschuldige misschien ter dood gevonnist wierde, het niet onmogelijk mogte worden, het doodvonnis den anderen dag uit te voeren; gemerkt het verbooden was, het doodvonnis twee dagen uit te stellen”. Volgens Maimonszoon, mogt dan het gericht, over lijfstraffelijke zaaken, wel 's avonds zitten, zoo het slegts geen Avond voor een' Sabbath of anderen Feestdag was: en des anderen dags na het eindigen van dien nacht, moest het doodvonnis ter uitvoeringe gebragt, en niet uitgesteld worden tot na den tweeden nagt. Dit is 't geval, waar in we hier zijn. De Joodsche Richters hadden diep in den avond, of 's nachts te vooren Jesus veroordeeld des doods schuldig te zijn, gelijk Marcus met uitgedrukte woorden schrijft Hoofd. XIV:64, vergelijk Mat. XXVI:66. Dit is de uitspraak van het doodvonnis. Weinige uuren daar na, wordt Hij ondervraagd, of Hij bij zijne bekentenisse volhardde: en Hij dit doende, zoo bleef het vonnis gelijk het was, en werd alleen plegtig op nieuw geslagen. Zij overleggen daarop nader, om met dit Gewijsde naar Pilatus te gaan, en hun vonnis daar bevestigd te krijgen, zonder wiens bekragtiging het weinig uitwerking zou hebben. De zaak dan voor den Stadhouder komende, | |
[pagina 89]
| |
draalt hij lang genoeg, en zoekt door allerhande wegen, den veroordeelden, wien hij voor onschuldig hield, vrij te krijgen: maar dit niet lukkende, slaat hij eindelijk in zoo verre vonnis, dat hij het Gewijsde van den Raad bevestigt. Dit slaan en uitvoeren van 't vonnis moest, volgens de Joodsche rechten, geschieden, voor חםפ ברע de Voorbereiding voor 't Pascha, welke omtrent zes uur begon. - En dat is de in 't oog loopende reden, waarom Johannes hier juist deze tusschenrede plaatst, midden in eenen volzin; wiens eerste deel Pilatus stappen op den Rechterstoel bevat, gelijk het twee zijne laatste pooging meldt om Jesus los te krijgen. Tusschen beide zet hij, bij wege van inlasschinge, ('Er was nu voorbereiding voor 't Pascha, doch omtrent ter zesder uure.) Waarom tog anders, dan om zijnen lezer te beduiden: “dat 'er, uit hoofde van de Voorbereidinge voor 't Pascha, wel haast gemaakt wierd met de te rechtstellinge der drie kruisselingen; maar dat die Voorbereiding eerst omtrent de zesde uur beginnende, 'er nog tijds genoeg overschoot voor eene laatste pooging om Jesus los te krijgen”. - Zulks komt ook, met de tegenstellinge van 't laatste lid tegen het eerste, juist overeen. Eindelijk dan, en dan alleen, kan men voldoende reden geeven; waarom hier de Voorbereiding voor 't Pascha, en de zesde uur worden bij elkander gevoegd. Dat het de dag der Voorbereidinge was, had hij reeds te kennen gegeeven Hoofd. XVIII:28. Bijaldien hij de bepaalde tijdstip, of het uur van dezen dag, had willen aanwijzen: zou hij niet meer noodig gehad hebben, dan te zeggen; en 't was de zesde uur. Waar toe dan hier deze twee tijdmerken? Wat doet 'er de Voorbereiding bij? Ja waar toe nog driemaal in dit XIX Hoofddeel, van de Voorbereidinge gesprooken? Zekerlijk, om dat die Voorbereiding zelve, in dit stuk, te pas kwam. Te weten, eerst vs. 14, met uitzigt tot de vonnisvelling voor de Voorbereiding welke ter zesder uure aanving; dan vs. 31, met betrekkinge tot de beenbreeking der gekruisten voor den Sabbath, welke straks na de Voorbereiding begon; en eindelijk vs. 42, met opzigte tot de begraving welke in een nabij gelegen graf, om de Voorbereiding, welke nu ten einde liep, moest geschieden. Hier heeft dan de Voorbereiding voor 't Pascha, waarlijk, naar onze opvatting, met de zesde uure, eene allernauwste verbindtenis, en die moesten bij elkander gemeld worden. Iets dat men te vergeefs, zoo ik mij niet bedriege, | |
[pagina 90]
| |
in alle de andere gevoelens zal zoeken; welke in het IIIde Deel, nader zullen getoest worden. ‘Ik hou het dieswegens, na eene onzijdige, en dikwijls hervatte overweging, voor volkomen zeker: dat Johannes ons met deze woorden niet wil leeren, dat Jesus ter zesder uure, nog voor Pilatus op het Lithostrotos stond; maar dat de Voorbereiding voor 't Pascha, ter zesder uure begon.’ |
|