Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 627]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Onderzoek of de veelvuldigheid van boeken, en de aanwas van kennis, bevorderlyk zyn tot godsvrugt en liefde tot het algemeene welweezen?(Uit het Engelsch.)
's Menschdoms denkbeelden, en gevolglyk hunne kundigheden, zyn, in den woesten en onbeschaafden staat, binnen zeer enge perken omschreeven. Hunne aandagt schynt geheel of voornaamlyk bezig in het verkrygen van leevensonderhoud, in zich te beschutten en te beschermen tegen de ongenade der Jaarsaizoenen en Weersveranderingen, tegen den openbaaren vyand, tegen den honger, en verscheurende woede der roofdieren. Deeze laatste trek van hun afbeeldzel hangt af van de lugtstreek, en landsgesteltenisse, welke zy bewoonen. Wy leeren uit de Hedendaagsche Reisbeschryvers, dat de Ondeugden van ons Geslacht, in dien staat, zyn eene verregaande veinzery, een onverzoenlyke wraak, eene geen gena betoonende wreedheid, eene verbaazende werkloosheid, en gulzigheid in 't eeten, als zy overvloed van spyzen hebben. Hunne Deugden leveren een treffend tegenbeeld op; eene geestdryvende gehegtheid aan hun Stam of Gemeenschap, onverschrokkenheid in gevaaren, en hardvogtigheid in rampen, gepaard met de tederste verknogtheid aan hunne Ouders, Kinderen en Bloedverwanten. Wanneer de noodzaaklykheid het eischt, wanneer zy opgewekt worden, door het vooruitzigt van honger, of gevaar, of zelf wanneer de enkele drift van rustloosheid hun tot vyandlykheid of slachting aandryft, schynen zy zo verre verheeven boven de verlokzelen tot luiheid en zinnelyken lust, als zy voorheen aan deeze laage en dierlyke neigingen zich verslaafd en daar door vernederd vertoonden. Zeer on- | |
[pagina 628]
| |
volkomene denkbeelden hebbende, van Eigendom en Ondergeschiktheid, waardeeren zy elk een, enkel naar maate zyner persoonlyke hoedanigheden en deugden: de misdaaden en laagheden van onregt, knevelaary, hoogmoed, bedrog en misleiding, zyn by hun onbekend of veragt. Ten opzigte van de Godheid en den Godsdienst, zyn hunne gevoelens ruw en onredelyk. Onkundig van de algemeene Wetten der Natuure, volgens welke het Heelal bestuurd wordt, is hun Godsdienst het gevolg van onkunde, vrees en schrik: te deezer oorzaake schryven zy ieder ongewoon en buitengemeen verschynzel der natuure, eene zon- of maan-verduistering, een storm, een hongersnood, een pest, een watervloed, een aardbeeving, toe, aan de werking en kwaadaartigheid een hooger Weezen. Uit deezen hoofde zyn zy onderhevig aan ongegronde en schielyk opkomende vreeze, en laaten zich, in de gewigtigste gevallen en overleggingen, bestuuren door tekens, door gelukkige en ongelukkige dagen, en een geheele lyst van dwaas- en ongerymdheden, waar aan 's Menschen geest, in zyne zwaken kindsheid zich schuldig maaktGa naar voetnoot(*). Zodanig is het afbeeldzel des Menschlyken Geslachts in deszelfs woesten en onbeschaafden staat. De vaststelling des Eigendoms, de opkomst en voortgang der Kunsten en Weetenschappen, opent een nieuw en min vernederend tooneel. Terwyl eene gemaatigde en billyke verdeeling van het eerste plaats grypt, en de laatstgemelde van het verschaffen der voegelyke geryflykheden, niet overgeslaagen zyn tot eene verwyfde verfyning, schynen de Menschen zich in de gunstigste omstandigheden, voor deugd en geluk, geplaatst te vinden. Hunne poogingen zyn niet langer, gelyk de schitteringen des blixems, toevallig en oogenbliklyk, maar gaan trapswyze voort, ingerigt tot het bereiken van eenig afgelegen bepaald eindoogmerk. De Mensch heeft zyne hebbelykheden van onafgebrooke werkzaamheid en vlytbetoon | |
[pagina 629]
| |
gekreegen, en geeft den voorrang aan de middelen van bestaan in 't zweet zyns aanschyns, of door het inspannen zyner zielsvermogens gewonnen, boven het behaalen van roof, in het betwisten van een woud of meir verkreegen. Zyne zorg, voor byzonderen Eigendom, doet hem de aandagt op het algemeen belang niet uit het ooge verliezen: 'er heeft een onderscheid van Rang plaats, niet geheel en al gegrond op geboorte en middelen, maar op de hoedanigheden des verstands, of de deugden van het hart. Men vormt zich rechtmaatiger en waardiger begrippen van de Godheid, en denkbeelden van eene toekomende belooning: de straf van aangedaane beledigingen, van buitenspoorigheden, van misdryven, wordt byzondere persoonen uit de handen genomen, en in die der Overheidspersoonen vertrouwd: ondeugd, en zedeloosheid, krygt een breidel, door de vrees voor berisping en schande: uitspoorigheid, in zinnelyk genot, wykt voor maatigheid, en zelfs grypt 'er eene heilzaame onthouding in het gebruik van verscheidenerlei soorten van voedzel plaats. Maar, gelyk de sterkte der manbaare Jaaren, het beste tydperk van elk Mensch, welhaast ten einde spoed, zo houdt deeze gelukkige staat der Maatschappye niet lang stand. Verscheide oorzaaken werken hier toe mede; traagheid, buitenspoorigheid, gierigheid, verbintenis, eerzugt: de eigendom houdt niet lang dien eenpaarigen voet; maar neemt allengskens zulk een keer, dat dezelve in weinigen huisveste; byzondere plekken gronds, ten koste van de vrugtbaarheid der Landschappen, verryke: de Kunsten gaan van het nutte over tot het verfynende; de vermogenden worden trots, de armen laaggeestig; het bestuur der zaaken maatigt zich geboorte en rykdom aan, schoon niet ondersteund door vlyt, verdiensten en bekwaamheden: de aandagt van het groote lichaam des volks bepaalt zich tot de zorg voor byzonderen eigendom. Overvloed, het genot van 't louter noodzaaklyke, en schreiende behoefte, schynen de drie voornaamste onderscheidingen, waar toe het Menschdom vervallen en verlaagd is. Laat ons, naa dit vlugtig beschouwen van de lotgevallen des Menschdoms, eenige schreeden te rug gaan. Dewyl de Menschen zich gedrongen voelen, om hunne aandoeningen en gemoedsbeweegingen uit te drukken, | |
[pagina 630]
| |
lang voor dat zy het in de gedagten neemen om hunne gevoelens in orde te schikken, of stelzels van weetenschappen te vormen; uit eene verzameling van blyken en genomene proeven, vinden wy, dat, van hand tot hand overgereikte, vertelzels de Zangen des Krygshelds of des Bards, de eerste soort van opstellen uitmaaken. Zy zyn tot ons gekomen, eene vry hooge maate van volkomenheid bereikt hebbende, zints het eerste aanblikkeren der beschaafdheid. De ontwerpen zyn de eerste en sterkste aandoeningen en gemoedsbeweegingen. Liefde en alle haare lot verwisselingen van hoop, vreeze, vertrouwen, hooploosheid; Oorlog, met alle de vervoeringen van verknogtheid aan eigen Stam en Gemeenschap; tegenkanting en wraak omtrent nabuurige en mededingende Staaten, uitbundig vreugdbetoon, zegepraal, smertbetuiging over nederlaage, het vermelden van dappere daaden, het voldoen van wraake, en het versmaaden van den vyand. Met den voortgang der Letteren en der Beschaafdheid kwam het staatig Heldendicht te voorschyn; en het Treur-, Bly-, en Klugtspel tradt ten tooneele. Overeenkomstig met deeze waarneeming, ontdekken wy, dat, by alle Volken van Europa, de Dichters, die wy met zo veel vermaaks en deelneemings leezen, de Schryvers voorgingen, die ons in de Zedekunde, de Wysbegeerte en de Geschiedenis, onderwyzen. De laatstgemelde Weetenschappen worden niet met eenen gelukkigen uitslag beoefend, voor dat de Maatschappy haare hoogste toppunt van beschaafdheid bereikt hebbe, en in zekeren zin tot haaren val neigt. Als dan zetten zich Persoonen van eenen onderzoeklievenden en yverigen aart, die zich, door een zamenloop van verscheide oorzaaken, van het beleid der openbaare zaaken uitgeslooten vinden, om roem en vermaardheid te verwerven, door het hunne toe te brengen, tot het onderwys en de verlustiging der ledigen, der ryken en der weelderigen. Dan worden de Boeken vermenigvuldigd, de Kundigheden uitgebreid, de Maatschappy ontvangt onderwys en verlichting. Het waare stelzel des Heelals wordt ontdekt, de onderscheide Regeeringsvormen en Godsdienststelzels worden onderzogt, de zeden, gewoonten, en de gevoelens van verschillende Landaarten opgehaald, de ryke bronnen der Natuurlyke Historie en de Geneeskunde bezogt, de Regten des Oorlogs en des Vredes verzameld | |
[pagina 631]
| |
en in orde geschikt, de Pligten aangedrongen, met beweegredenen van verbintenis en belang: daaden van Vaderlandliefde, van onbaatzoekenheid, van dapperheid, van standvastigheid, van edelmoedigheid, ons ter navolginge voorgesteld, en met alle de hulpmiddelen der welzeggenskunst aangepreezen. Maar wat is de vrugt van de edelste poogingen des Vernufts en der Kennisse? Wy worden geleerd de godheid te eerbieden en te aanbidden, in haar bestuur der wereld volgens algemeene wetten; doch wy leezen desgelyks met schrik het verhaal van de deerlyke gevolgen van aardbeevingen, van vuurbraakende bergen, van pest, van hongersnood, en de veelvuldige ziekten, die 't menschlyk lichaam aanvallen, pynigen en afmatten. Wy zien den Mensch menigvoud bloot gesteld aan de woede der hoofdstoffen, lugt, water en vuur; verbrand, verdronken, bevroozen: onder den eenen wereldriem kwynende door gebrek aan gevoel, onder eenen anderen, zwak haastig, en wellustig, door eene overmaate van aandoenlykheid: onder de gemaatigde lugtstreeke alleen gemaatigd en redelyk. Bykans overal elders zyn ze verslaafd aan dwingelanden, wellustige oppervorsten, aan eene soort van wilde Dieren in menschen gedaante; hun rust, hun genot, hun eigendom, hun leeven, worden opgeofferd ter voldoening van grilligheid, kwaadaartigheid, wraake, verdrietlykheid, en de verderflyke staatzugt van dwaazen of schurken. Van hier zyn zommigen, ziet daar de vrugt der verfynde kundigheden! in de krankhoofdigheid van waan en van eene lasterende Wysbegeerte, tot de Godloosheid vervallen, en te beweeren, dat de soort alleen, en niet elk hoofd voor hoofd, het voorwerp is van de aandagt en zorge der Voorzienigheid. Laat ons, naa dit alles, eens wat byzonderder naagaan, wat ons de Geschiedkunde leeraare, ten aanziene van den voortgang der Letteren, des Staatsbestuurs, en den Godsdienst. Eer alle de voorwerpen van Weetenschap en Letterkunde, in zekere maate, uitgeput zyn, en elke post van eere in 't Gemeenebest der Letteren bekleed is, zyn de Schryvers te vrede met de agting, verworven door het ontdekken en ophelderen van nuttige en algemeene waarheden. Maar, naa dat het gezond verstand, schran- | |
[pagina 632]
| |
der oordeel, gepaard met de bevalligheden der welspreekenheid, elk onderwerp, 't geen de algemeene opmerking verdient, naagegaan en opgecierd hebben, zullen zy, die na den roem van eigen vinding, vernuft, en gesleepen oordeel dingen, overal ontebovenkomelyke beletzels en hinderpaalen ontmoeten, om hunne wenschen vervuld te krygen. Het natuurlyke en verheevene in de Dichtkunst, het rechte en redelyke in de zede- en natuurkunde, het eenvoudige en het waare in de Geschied. en Letterkunde, grypt reeds stede. Hoe bezwaarlyk valt het in het strydperk te treeden, met mannen van gevestigde agting, in de onderscheide takken der Weetenschappen? - Van hier de noodzaaklykheid om nieuwigheden te bedenken, 't zy in de vinding, 't zy in de wyze van voordraagen. Dus zien wy, hoe in Griekenland, wanneer alles redelyker in de zedekunde en Godgeleerdheid, door socrates, of diens Voorgangeren, ontdekt, door xenophon verfraaid, en door plato uitgebreid was, de ongerymdste en godloosste bespiegelingen ter baane brengen, door eenen diogenes, pyrrho, protagoras en epicurus. 't Zelfde is gebeurd in 't hedendaagsch Italie, 't zelfde verschynzel doet zich thans op in Frankryk en Engeland, en wy weeten hoe onder ons de heerlyke Schriften van eenen locke en zyner Aanhangeren, die van eenen Lord bolingbroke, met de zynen voorgingen. - Uit die eigenste oorzaake, worden de keurige en natuurlyke Schryvers van elk Land gevolgd, door de lief hebbers van een verkeerden smaak, en het wonderspreukige. Dus hebben zelfs een tacitus, de pliniussen, een seneca, een lucanus, en een martialis, daar zy geen kans zagen, om dien eenvoudigen en schoonen styl, welken wy met zo veel genoegen leezen, in cicero, livius, virgilius, horatius, catullus, te treffen, of dien liever willende te boven streeven, het noodig geagt, ten einde zy, aan hunne werken, het inneemend schoon der nieuwigheid mogten byzetten, een anderen schryftrant in te voeren, waar in zy zich bevlytigen op eene gemaakte kortheid en gezogte bevalligheid van uitdrukkingen, of eene valsche flikkering van fraaije gedagten aannamen, in stede van het eenvoudige, schoone en juiste, in taal- en denkwyze. - Van hier heeft men desgelyks, wanneer | |
[pagina 633]
| |
de nutheid der Weetenschappen, tot eene zekere maate beweezen en erkend was, door de beste Schryveren, of wy eene getrouwe en onpartvdige geschiedenis van eenig byzonder land ontvangen hadden, nieuwe stelzels in de Wysbegeerte. Letter- en Geschiedkunde gesmeed, en het gemeen opgedrongen, de kundigheden geschandvlekt, de zedelykheid ondermynd, de bestgeschaafdste en nuttigste gebeurtenisse der oude Geschiedkunde in twyfel getrokken, of belachlyk gemaakt. Men moest wat nieuws opleveren, hoe verderflyk het gevolg ook mogt weezen; men moest de Menschen diets maaken, dat diepe onweetenheid den voorrang verdiende van nutte en bepaalde kundigheid, dat de wilde staat des Menschdoms den beschaafden verre overtreft, dat de zugt tot vermaak de liefde tot de deugd te boven gaat, en dat de regten der Volken niet oorspronglyk en onvervreemdbaar, maar de oproerige bemagtigingen zyn van list of geweld. - Hier aan moet toegeschreeven worden de menigte van Boeken, en de greetige leeszugt; de welmeenende en edelmoedige poogingen, de welberedeneerde en bevallig geschreeven werken van eenen la bruyere, nicols, wolaston, clarke, richardson, worden verdrongen, en nutloos gemaakt door ongodsdienstige bespiegelende stelzels, door onkuische Romans, en zedebedervende Schriften deezer Eeuwe. In deezer voege worden de Boeken, op eene heillooze wyze, vermenigvuldigd, dus onze zedelyke begrippen ontworteld en bedorven, en onze smaak verbasterd: en eene kunst, die, in de hand der braaven en deugdzaamen, ten middel strekt om onze natuur te verheffen en te veredelen, dient, ter hand genomen, door broodschryvers, ydele snorkers, en aan hunne lusten overgegeevene menschen, om die te verlaagen, te bederven, te verslaaven. Wat het Staatsbestuur betreft, wanneer lieden, met den geest der waarneeminge en des oordeels begaafd, de geschiedenis der Volken doorbladeren, in de verschillende tydperken van barbaarsheid, beschaafdheid, en verfyning, welke zyn de bedenkingen, die by hun moeten opkomen, welke de gevolgen, die zy moeten trekken? Dat 'er eene natuurlyke en trapswyze voortgang plaats hebbe in de menschlyke zaaken, welke noch verhaast, noch vertraagd wordt, door hunne zwakke en magtlooze poogingen. Dat het enkel onkunde, armoe- | |
[pagina 634]
| |
de, en magtloosheid is, die de Volken behoudt, Vorsten en byzondere Persoonen gemaatigd, billyk en deugdzaam doet blyven. Dat vryheid, byzondere en ten algemeenen beste strekkende deugden, alleen het deel zyn van die Staaten, waar in de eigendom eenigermaate verdeeld is, volgens de regelen van rede en regtvaardigheid; waar in de kunsten der weelde en der verfyning slegts weinig opgang gemaakt, en althans de overhand niet bekomen hebben; dat, wanneer deeze verandering, in den staat en de zeden des Volks, begint te heerschen, het onmogelyk is, den sterknederrukkenden stroom van baatzugt, omkoopbaarheid, zinnelyken lust en zedebederf te ontgaan. Demosthenes spilt alle de vermogens zyner kragtige welspreekenheid te vergeefsch: dezelve streelt de ooren van een beschaafd Volk, doch maakt geenen indruk op hunne laage harten. Het loon van cicero's edelmoedige poogingen, voor de zaak zyns lands en des menschdoms, is een moord in koelen bloede gepleegd, door de hand eens onverlaats, die zyn leeven hadt dank te weeten, aan de menschliefde en welspreekenheid diens voortreflyken Mans. Cato, brutus, cassius, de besten en edelaartigsten in Rome, worden genoodzaakt, de wereld door zelfmoord en doodsangst te ruimen, op dat een julius cesar, een antonius, een octavius, de openbaare roovers, moordenaars, en geessels hunner dagen, zich mogten verzadigen in wreede bedryven, en hunnen bloeddorst lesschen. De hedendaagsche Geschiedenis verschaft ons eene droeve herhaaling van het zelfde tooneel, even zeer strekkende om Deugd en Vaderlandliefde mismoedig te maaken. Elk Vorst, elk Staatsdienaar, dingt na volstrekt en onbepaald gezag. Alle wederstreeving van gezag, hoe zwak en boos het ook zyn moge, wordt met den naam van Partyschap en Misnoegdheid gebrandmerkt. De braave en edelmoedige te weerstelling tegen verdrukking en bloedgierig geweld, in alle de eertyds vrye Landen van Europa, in de onderscheide Staaten van Italie, Spanje, Frankryk, Engeland, en de Nederlanden, schryft men toe aan baatzugtige inzigten, of te leurgestelde Staatzugt. Met deeze laage en onedele beweegredenen bezwaart men de altoos roemryke naamen van de egmonden, hoornes, broussels, elliots, pyrus, cokes, en zo veele anderen. Alle begiftigingen, eer- | |
[pagina 635]
| |
betooningen en ampten, zo luister- als winstryke, worden geschonken en weggegeeven aan de voorstanders, begunstigers en ondersteunders van wetlooze en eigendunklyke maatregelen: terwyl de tegenstreevers dier booze en verderflyke oogmerken, zich blootgesteld vinden aan verbeurtverklaaring van goederen, op de pynbanken worden uitgerekt, verbannen, of ter doodstraffe verweezen. Kan zulk eene soort van Weetenschap, door de Geschiedenis opgeleverd, veel toebrengen, om liefde tot de deugd, en het algemeene welweezen in het hart te kweeken? Schynt zulks niet veel eer aanleiding te geeven tot een tegenovergesteld gedrag? Schynt het ons niet te raaden, dat wy ons liever naar de algemeen aangenomene grondregels moeten schikken, met den stroom mede dryven, de genietingen des leevens, en de voordeelen der ampten smaaken, dan zonderling te weezen, en daar door wel onbedorven, maar ook tevens ongeagt zyn? Schynt het niet in te sluiten, dat wederstreeving van wetlooze en met de staatsgesteltenis strydige maatregelen, gelyk wy boven aanmerkten, alleen met de hoope van eenen gelukkigen uitslag kan ondernomen worden, wanneer het gros des Volks nog onbedorven is, derzelver begeerten gemaatigd, en hunne middelen bykans gelyk zyn: niet wanneer een partydige invloed alreede, schoon ongemerkt, alle heilzaame paalen overschreeden heeft; niet wanneer deeze meer te besteeden hebbe, dan 'er verdienste is waardig om te ontvangen; niet, wanneer alle rangen en staaten geene andere oogmerken koesteren, dan om hunne zinnelyke genietingen, greetigheid of hoogmoed te voldoen. Wie zal in zulk een bederf, in zulk eene hooplooze verslaafdheid en vernedering, deugds of moeds genoeg bezitten, om op zich zelven te staan, en braaf te weezen? Wie zou zich by hem willen voegen in zulk een edel bestaan? Zult gy dan, in ruimen overvloed, geëerd en geagt leeven, terwyl ik gedoemd ben tot armoede, geringheid en veragting? Zyn dit de belooningen van veinzery, van vleiery, onkunde en omkoopbaarheid? Zyn dit de bezoldingen van opregtheid, braaf heid en kunde? De Proef is by de uitkomst te sterk. Ik moet met myne Naasten op eenen voet leeven, of geheel niet leeven. Indien wy, van de beschouwing des Staatsbestuurs het | |
[pagina 636]
| |
oog wenden op de verschillende Stelzels des Geloofs in den Godsdienst, die de Wereld met bloed bezoedeld en verwoest hebben, of nog bezoedelen en verwoesten; op de ongerymde, de partydige, de haatlyke afbeeldzels, welke zy geeven van de godheid; op de schrikbaarende handelingen daar door geheiligd en gewettigd, op de verderflyke onderscheidingen die zy veroorzaaken, op de verfoeilyke offeranden, de vuile onkuisheden, de vervolgingen, en buitenspoorigheden van allerlei aart, in meest alle Godsdienstverrigtingen, uitgenomen de Christlyke, zo als dezelve ons in de Gewyde Bladeren is overgeleverd, - welke zyn dan de bedenkingen, welke de gevolgen, die zich opdoen, by een onbehoedzaam en oppervlakkig waarneemer? Is het dat de Maaker onzer Natuure eenig belang stelt in de denkbeelden, welke wy van Hem en zyne Eigenschappen vormen; of dat wy, in dit opzigt, aan 't geval en loutere opvatting zyn overgelaaten: deeze zal, door de omstandigheden, waar in hy zich geplaatst vindt, aan onvermydelyke dwaaling blootgesteld zyn; geene zal zich laaten misleiden en bedriegen, door kunstenaaryen, door gierigheid, door eerzugt. Hoe zeldzaam is het, dat men op eene waardige en redelyke wyze denkt, over den eersten en grooten Oorzaak aller dingen! Ik beef op de gedagten van deeze redenkaveling verder voort te zetten. Dezelve is bezwaarend, verderflyk, valsch. Ik wilde alleen beweeren, dat misschien eene zeer wyduitgestrekte kundigheid, en de menigte van Boeken en Leezeren, zo gunstig niet zyn voor Godsvrugt, Deugd en Liefde tot het Vaderland, als men zich in 't algemeen verbeeld. Dikwyls schynen zy de Godheid en Regtvaardigheid der Natuure te betwisten; dikwyls eene byzondere Voorzienigheid in twyfel te trekken: in tyden van verfyning en bederf, (het toppunt van derzelver invloed en vermogen,) bevorderen en verhaasten zy de gisting der slegtste en snoodste hartstogten; en schynen, in 't byzonder, geschikt, om lieden van geboorte en rang, tot een wellustig leeven aan te zetten, en mede te werken tot het berusten in het voortzetten van de heerschende beginzelen des Hofs. De eenige beschutting tegen deeze heillooze uitwerkzelen der Letterkunde, en der Leeszugt, is eene kiesche keurigheid in het uitkippen van Schryvers, wier | |
[pagina 637]
| |
Werken ons aanzetten tot Eerbied voor god, en Liefde tot het Menschdom, die van yver voor de Deugd blaaken, en de Ondeugd doemen; die onzen Staat op deeze wereld voorstellen als een' Proefstaat, waar in de aandoeningen en neigingen van ons hart eene oefenplaats vinden; die Deugd en Geluk aan elkander verbinden, en het Geloof eener toekomende vergelding aandringen, die er op uit zyn om ons te overreeden, dat zelfsgoedkeuring, de agting onzer Medeburgeren en van het Menschdom, en bovenal de gunst van god, het oogmerk van alle onze daaden moet weezen. |
|