De wind in den hoed.
‘Vaderlief, hoe komt het, dat myn kleine Vlieger zo hoog in de lucht kan opvliegen? En ik kan, springende, slegts een weinig van den grond komen.’ - ‘Jantje, zei de Vader,’ (de man was van eenen wuften aart - hy kleedde zig zeer zwierig) ‘dat doet de wind; - en uw vliegertje gaat daardoor ligt in de hoogte, want het is niet zo zwaar als gy, myn kind! ook kan 'er de wind beter onder komen.’ - Het jongsken scheen voldaan. - ‘Maar, Papa; ik herinner my, dat gister uw hoed in de hoogte vloog, toen wy buiten wandelden; - is die dan ook zo ligt? - of was 'er onder uw hoed ook wind?’ - De Vader dagt meer dan hy zeide, en weet het de rukwinden.
o......