Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 583]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Redenvoering over den pligt der ouders, omtrent hunne kinders.Leert den jongen de eerste beginselen, naar den eisch zynes wegs. Hoewel zommigen vry wat reden meenen te hebben om het zelve tegen te spreeken, is geen gevoelen zo troostryk in de overweeging als dit, ‘dat de natuur van een Kind, nog niet besmet door eene slegte opvoeding, door het kwaade voorbeeld van andere, en door vooroordeelen, gelyk zy aan het wasch, 't geen in allerleie bogten gebogen kan worden, of aan schoon papier, waar op men alles schryven kan; - om duidelyker te spreeken: dat de natuur van een Kind vatbaar zy voor alle zedelyke indrukken, naar maate die goed of kwaad zyn, en nimmer genegen, om de vermanningen van Godsdienst, deugd en goede zeden te weerstaan’. Ik voor my geloove dit van ganscher harten, wat zommige, door de ondervinding uit een verkeerd oog punt te beschouwen, en door eene verkeerde opvatting van zommige Schriftuurplaatsen misleid, daar tegen hebben ingebragt. Nogthans is het hier de plaats niet, om deeze gedagten, breeder, te ontvouwen. Alleenlyk zal ik aanmerken; dat, zo dit gevoelen steek kunne houden en door de ervarenis van den verstandigen Vroomen, die alles beproefd heeft, niet weersproken wordt, de Ouders dan eerst met blydschap, en in verwagtinge van wel te zullen slaagen, handen aan het werk kunnen slaan, ten einde de verstandelyke vermogens hunner Kinderen aan te kweeken en hunnen zedelyken wel- | |
[pagina 584]
| |
stand te bevorderen. Ja dan eerst kunnen zy, met bereidvaardigheid, de stemme der natuur en van den Godsdienst gehoorzaamen; ‘draagt zorge voor uwe telgen: want gy zyt aanspraaklyk, by aldien het kwalyk met hen afloopt.’ - Integendeel; wanneer 's menschen natuur zo ontaard is, gelyk zommige die afschilderen, - waar is de hoop dan, dat men Salomo's les, in mynen tekst, zal gehoorzamen (en zou de Koning wel zo vrymoedig, wel zo ruim dezelve hebben durven aanpryzen, by aldien hy zelve deeze natuurlyke ontaarding geloofd hadt) leert den jongen de eerste beginselen, naar den eisch zynes wegs. Dan is het juk, welk den Ouderen is opgelegd, een yzer en ondraaglyk juk, en zy kunnen niet dan schoorvoetende, en onder eene gestadige vreze, dat al hun moeite en kosten zullen verlooren raaken, het verstand en de harten hunner lieve Kinderen vormen. - Laaten wy ons dan hier mede niet langer ophouden, maar alleenlyk zeggen of denken: - wy, die gelooven, dat de zaaden der onschuld en opregtheid te vinden zyn in de harten onzer tedere Spruiten, welke nog geene gelegenheid hadden door de verleidinge eener zondige Weereld bedorven te worden, kunnen ons met vermaak zetten ter beschouwinge, en beoeffeninge diens gewigtigen, en verhevenen pligt's, welken de Koninglyke en door Gods geest bezielde zedenkundige ons, in den tekst, aanpryst. ‘Maar’ (dit is eene bedenking tegen de keuze van myn onderwerp, die ik eerst, moet uit den weg ruimen,) ‘- maar begrypt elk niet, dat hy verbon den is voor zyne Kinders te zorgen? en is elk Vader, iedere Moeder niet genegen zich daar van te kwyten? Hier spreekt natuur, immers. Zy heeft, met gulde en onuitwischbaare letteren, denzelven in het harte gegraveerd. En zo het gebeurde, dat iemand, tegen het oogmerk van God en tegen de inspraaken der natuur, in dit geval, ontaard was; dat hy zich dan aan het redelooze vee spiegele.’ - Dit alles beken ik. - Dan staat gy ook niet toe, dat deeze bedenking, meest, haare betrekking hebbe op de natuurlyke opvoeding? Gelooft gy niet, dat eene oppervlakkige beschouwing van de zedelyke opvoeding onzer telgen niet genoeg is? dat, hier in, zeer veele byzonderheden zyn | |
[pagina 585]
| |
in agt te neemen? en dat verscheide menschen die dingen in den wind slaan? Buiten twyfel. En zo men in bragt, dat over dit onderwerp genoeg geschreven ware, zou deeze bedenking op alle onderwerpen passen, die op den leerstoel behandeld worden. Dit alles billykt genoeg myne keuze, om u lieden, thans, de vermaaning van den wyzen Man op het hart te drukken. Leert den jongen de eerste beginselen, naar den eisch zynes wegs. Na eenig licht aan den tekst te hebben medegedeeld, zal ik. I. Vooreerst; aan toonen, waar in de verpligting der Ouders omtrent hunne Kinders bestaat. II. Ten tweeden, doen zien, waar op die verpligting rust. III. Ten derden, eenige byzonderheden opnoemen, welke in deeze verpligting zyn opgeslooten, en die, inzonderheid, tot de zedelyke opvoeding behooren. IV. Eindelyk, zal ik met eene tweeledige drangreden besluiten. Vooraf zouden wy iets tot opheldering van den tekst zeggen. De verstandige Zedenprediker (want in dien tyd hadt men zulk eenen afkeer niet van wel ingerigte Zedenlessen als zommige min verlichte Christenen daar van hebben, in onze dagen, ten duidelyken bewyze, helaas! van eenen bedorven smaak,) geeft deeze vermaaning aan de Ouders, die de naaste betrekking tot hunne Kinderen hebben. Men hadt, in dien tyd, nog geene Schoolen, gelyk tegenwoordig, of byzondere plaatsen, alwaar de Kinderen onderwys ontvingen in de zaaken des burgelyken en Godsdienstigen leevens. Men liep dan ook dat gevaar niet, om zyne Kinderen in handen te geeven, van den eenen of anderen verwaanden Schoolhouder, die ras opgeblaazen op het getal van Schepselen, die hy onder zyn bestier heeft, en op eenige kundigheden, terwyl hy de wezenlykste niet verstaat, hoogmoedig geworden zynde, zeer schielyk in den waan gebragt kan worden, dat hy een Koning, zyn Stok een Schepter is, en zyne Kinderen zo veele Onderdaanen zyn. Neen; de Ouders moesten zelve hun werk maaken van het onderwys hunner Kinderen, inzonderheid ten opzigte van de kennisse Gods, den Godsdienst en hunnen Burgely- | |
[pagina 586]
| |
ken pligt. Zy moesten, volgens Gods bevelGa naar voetnoot(*), de woorden van 's Heeren Wet, hun geboden, in hunne harten hebben; en dezelve hunne Kinderen inscherpen en daar van spreeken, als zy in hunne huizen zaten, als zy op den weg gingen, nederlagen of opstonden; dat is: zy moesten zien, by alle gelegenheden, vroeg of laat, daar van kwyten en zich niet schuldig maaken aan de gewoonte van eenige onbezonnen Ouders, die, des avonds of by eene andere gelegenheid by hunne Kinders te huis zynde, enkel den kostelyken tyd verspillen, met aan dezelve de kwinkslagen en onbezonnenheden hunner vroege, of losse, jeugd te verhaalen, of hen met zommige bygeloovige vertelzels vermaaken, 't geen geen ander gevolg heeft, dan dat de Kinderen de voetstappen hunner Ouderen drukken. - Nogthans kan men de gelegenheid, die onzen Kinderen gegeeven wordt, om in welgeregelde Schoolen en door braave en maatig kundige Meesters onderwys te ontvangen, zeer getrouwlyk waarneemen, als een bewys van de grootere beschaafdheid onzer dagen boven dien tyd, waarin Salomo dit schreef, aanmerken, en, zo doende, evenwel de les van den Zedenkundigen Koning in agt neemen. Ook kan dat geschieden, wanneer men zyne telgen naarstig aanzet, om gebruik te maaken van die Godsdienstige oeffeningen, waar in de Leeraars van Jezus Gemeente, als 't ware, de plaats van hunnen vriendelyken beschermer beslaan, die de Kinderen in zyne armen nam en hen omhelsde, om hen te leeren de eerste beginzelen, naar den eisch hunnes wegs. En door deeze aanspooring bereikt men het zelfde einde, waar van hier gewaagt wordt. Nogthans blyft de verstandige Salomo, hier in de eerste plaats, de Ouders zelve aanspreeken. Deeze moeten, zo veel in hun is, en hunne dringenste behoeften en bezigheden toelaaten, zelve van de zedelyke opvoeding hunner Kinderen veel werks maaken; terwyl die Ouders, naar derzelver dood, vervangen worden door die aangestelde verzorgers, welke der overleedenen plaats bekleeden en alzo voor de zedelyke opvoeding dier Kinderen aanspreeklyk zyn; weshalven de les van Salomo, ook, op hen mag toegepast worden. Wy zullen daar na ook zien kunnen, dat 'er veele byzonderheden, omtrent een Kind, in agt | |
[pagina 587]
| |
te neemen zyn, die alleenlyk door de Ouders kunnen waargenomen worden. Het leeren van die beginzelen, waartoe elk regtschaapen Vader wordt opgewekt, ziet, in het algemeen, op de grondstellingen van iedere weetenschap; dan, vermits de Spreukschryver, doorgaands, van Godsdienstige Kundigheden spreekt, mag men die eerste beginselen, ook, daar op toepassen. Het zyn, derhalven, de eerste of eenvoudige grondbeginselen van die uitneemende Weetenschap, die alle andere kennisse van gemeene zaaken te boven gaat; die uitgeleezene Weetenschap, die de Heere zelve, in den woorde zyner Openbaaring, heeft bekend gemaakt, en ons onderrigt, dat hy onzen Schepper en weldoender is, dat wy Hem moeten dienen en verheerlyken; mitsgaders hoe wy onze hartstogten en begeerlykheden moeten buigen en bestieren: als mede, hoe wy onze medemenschen gehouden zyn aan te merken en te behandelen. - Met één woord; het zyn die Godsdienstige en Zedenkundige beginselen en de kragt, die dezelve, door veele beweegredenen en drangmiddelen, ontvangen hebben, welke aan leder, hoofdzaakelyk, bekend moet zyn, die geen vreemdeling is in Gods heilig woord. In deeze Godsdienstige en Zedenkundige beginselen moet men het Kind of den jongen onderwyzen en leeren, in navolginge van zo veele voorbeelden, die, in de gewyde Schriften, met roem genoemd worden. Zo gaf de Euangelieschryver Lukas aan zynen voortreffelyken Theopilus de eer van in die beginselen onderweezen of geleeraard te zyn. Op dat gy meugt kennen de zekerheid der dingen, waar van gy onderweezen zytGa naar voetnoot(*). Zo wordt de welspreekende Apollos gepreezen, om dat hy magtig was in de Schriften, en in den weg des Heeren onderweezenGa naar voetnoot(†). En Apostel Paulus vlegt, met alle gewilligheid, de Kroone om het hoofd van Timotheus, en, inzonderheid, om dat van deszelfs Grootmoeder en Moeder Lois en Eunice, die deezen zynen geestelyken Zoon schynen onderweezen te hebben in de eerste beginselen van den GodsdienstGa naar voetnoot(§). | |
[pagina 588]
| |
Dan deeze onderrigting moet geschieden, naar den eisch van den weg des Kinds. - Zommige leezen in den beginne zynes wegs; of in den beginne zynes levens; dat is: vroeg. Dan 'er is geene genoegzaame reden, om van onze overzetting aftewyken; gemerkt het vereischte, om met dit onderwys, schielyk, eenen aanvang te maaken, reeds opgeslooten ligt, in de benaaming van Jongen of Kind. Naar den eisch zynes wegs betekent, dus; naar zynen Ouderdom, naar zyne vatbaarheid, naar zyne tederheid. Immers het geheele menschelyke leeven wordt, vaak, by eenen weg vergeleeken: op welken weg veele byzonderheden in agt te neemen zyn, en naar die byzonderheden, naar die afdeelingen en uitgangen, moet men zich ook schikken op den weg, den leevensweg van het Kind. - Dit is genoeg, om aan het gezegde van den wyzen Vorst eenig licht te geeven, en dat, vervolgens, ten grondslage te leggen van die vier byzondere stukken, welke ik met uwe aandagt, nader, zou beschouwen. Vooreerst, heb ik gezegd te zullen aantoonen, waar in de verpligting der Ouders, waar van we reeds een gedeelte, naar aanleiding van onzen Tekst, hebben opgenoemd, omtrent hunne Kinders bestaat; en dit zal met korte woorden kunnen geschieden; overmits wy die verpligting, in ons derde deel, nader zullen uitbreiden. Regtschaapene Ouders zyn, in de voorste stede, verpligt hunne Kinderen, na dat zy dezelve als een geschenk van God ontvangen hebben, te onderhouden, te koesteren en te voeden. Zy zyn de middelen, door welke de natuur, in de voortbrenging van redelyke Schepzelen, voor een gedeelte haar oogmerk bereikt heeft, en, door welke zy verder haar oogmerk bereiken wil, in de volkommene opvoeding van die hervoortgebragte redelyke Weezens. Want niet eerder heeft de wording van geschaapen Schepzelen, in 't algemeen, en van redelyke, in het byzonder, haar beslag, voor dat zy hunnen vollen wasdom ontvangen hebben. - Regtschaapene Ouders zyn, ten tweeden, verbonden, om de begeerlykheden en hartstogten hunner Kinderen te leiden, het zy, door hun voorbeeld alleen, het zy met woorden, het zy door dwang. Ten derden bestaat hunne verpligting in een eenvoudig, maar duidelyk onderwys van het voornaamste van den Godsdienst, en hunnen zedelyken pligt. | |
[pagina 589]
| |
Eindelyk; zyn alle braave Vaders en Moeders gehouden, terwyl hunne Kinderen, eenmaalen, van onder hun opzigt en bestier zullen moeten uitgaan, om denzelven de behulpzaame hand te bieden, in het kiezen van zulk een beroep, waar door zy nuttige en voor zich zelven gelukkige leden, in de maatschappy, kunnen worden. - Deeze zyn de hoofdzaaken, welke in de verpligting der Ouders, omtrent hunne zo tedere Spruiten, liggen opgeslooten. Daar na zal ons gelegenheid gegeeven worden, om deeze verpligting, breeder, te ontvouwen; wanneer Wy, in ons tweede Deel, gezien hebben, op welke gronden die verpligting rust; en die gronden zyn, ten eersten, het belang van een Kind; ten tweeden, de nauwe betrekking tusschen het zelve en de Ouders: en, ten derden, de wil van God. Vooreerst, zeide ik, rust die verpligting op het belang van een Kind. - Het was eene zeer verstandige raadgeeving van zekeren Ouden; ‘zo dikwils gy een Kind omhelst, denkt, dat het een sterflyk Mensch is.’ Deeze raadgeeving is wys en gewigtig, om dat zy den Vader of Moeder weerhoudt, van al te zeer aan die uitwendige bevalligheden hunner lieve Schepseltjes verkleefd te weezen; om dat die tog sterfelyk zyn, en ras verkeeren kunnen in een akelig gezigt; wanneer het een of ander hardnekkig ongemak hun de doodsverwe op het aangezigt zet, en hen naar het graf sleept. Deeze gedagten zyn eene gepaste borstweering tegen dien vreeslyken slag, welke voor de natuur zo smartelyk valt, en eene groote standvastigheid van geest vereischt, om de zelve, met gelaatenheid, te verduuren. - Maar wat beschouwen de Ouders, evenwel, niet al, zo menigmaalen, zy hunne geliefde telgen aanzien; en hoe gewigtig en zeker is de grondslag, op welke hunne genoemde verpligting omtrent hen is rustende! - Zy zien een redelyk Schepsel, dat verheeven is boven het stomme Vee, en daar in gelyk aan zynen Maaker, dat hy verstand en wil bezit - een weezen, vatbaar voor het hoogste goed, voor de betragting van deugd en heiligheid. En, schoon dat verstand en die vatbaarheden schynen begraaven te liggen onder eenen grooten last van zinnelyke aandoeningen, men weet, dat zy, door den tyd, zich vertoonen zullen, en zy vertoonen zich, al- | |
[pagina 590]
| |
lengskens. De aandagtige beschouwer ziet ze, van dag tot dag, uitbreeken. Het lieve wigt, 't geen de werkzaamheid van zynen geest, in deeze en geene kleinigheden, toont; zyne Ouders, naar deszelfs vatbaarheid, vraagt; het een of ander spreukje, stamelende, opzegt; en, met gevouwen handjes, zynen, nog voor hun onbekenden, Hemelschen Vader, bidt of dankzegt, vertoont, daar door, reeds de uitsteckendheid zynes rangs, onder zo veele soorten van Schepselen, het gewigt zyner bestemming, en noodzaakt, langs dien weg, de Ouders, om hem, zorgvuldiglyk, gade te slaan. - Zy zien, in hunne Kinderen, de toekoomende leden der Maatschappy, welke, in dezelve, gewislyk, eene gewigtige plaats zullen beslaan, indien zy wel oppassen; maar welke oppassing ook niet min zeker afhangt van het goed bestier en de behoorlyke opvoeding, die men hun gegeeven heeft. Langs dien weg kunnen zy nuttig, groot en aanzienlyk worden, en veel invloed by andere hebben. En Ouders, wier omstandigheden niet zeer breed en ruim naar de Weereld zyn, moeten niet denken, dat hunne Kinderen, ten opzigte van het toekoomende, van minder belang zyn, dan de Kinderen van meer vermoogende; welk denkbeeld (gelyk helaas! maar al te dikwils het geval is,) aanleiding zou kunnen geeven tot eene slordige verwaarloozing der opvoedinge. ô Neen! Denkt men 'er niet om, dat de Goddelyke Voorzienigheid, meenigmaalen, de Kinderen van geringe lieden tot gewigtige oogmerken bestemt, en dat deeze, zomtyds, dingen uitvoeren, waar over de Weereld verbaasd staat? Weet men niet, dat David, van agter de Schaapskooje, tot Koning gesalfd wierde? Daar staan, van alle eeuwen af, veel mannen in de Kerkelyke en Weereldlyke geschiedenissen te boek, die hoewel van geringe afkomste, nogthans zich, door groote daaden, beroemd gemaakt hebbe. En de ondervinding bevestigt het daagelyks. Wy zien nog veele nuttige en veel vermoogende leden, in de Maatschappy, wier Ouders, wier braave Ouders, die het van hunne noodruft afstaken om hen maar eene goede opvoeding te geeven, in de laagte zaten; en de eer van welke Ouders, om zo te spreeken door hunne nablyvende telgen, uit het graf ryst; terwyl men, by hun leeven, genoegzaam niets aan hun dagt. - Dan een Kind is, in een veel verhevener opzigte, van zeer | |
[pagina 591]
| |
groot belang. Hy is een redelyk Schepsel, voor de eeuwigheid geschaapen - voor de eeuwigheid, om zynen Maaker, altoos, te verheerlyken en te zegenen, of zyn bestaan, aldaar, te verwenschen en zyne Ouders te vervloeken, indien zy, in deszelfs vroege Kindschheid, voor hem geene zorge droegen. Dit belang van een Kind is de eerste grond der verpligtinge, om den Kinderen eene geregelde zorge toe te draagen; maar indien 'er geene andere grondslag was, zou deeze verpligtinge op ieder een rusten, die eenige kennis aan zodanig een Kind hadt, en wiens vermogens zulks maar toelieten. Daar is dan, ten tweeden, een andere grondslag, welke die verpligting verder aandringt, en inzonderheid op de Ouders legt; bestaande, in de zeer nauwe betrekking tusschen hen en hunne Kinderen. Wie heeft, ooit, zyn eigen Vleesch gehaat? En hoe is het mooglyk, dat men, zomtyds (zomtyds, zeg ik; want het gebeurt Gode zy dank! zeer weinig) nog zulke wreedheden ziet, gelyk men ziet? Hoe kan de Moeder haaren Zuigeling, zo lang onder het hart gedraagen, door het mes, vergif of een ander middel, doen omkomen? - Daar van kan geene andere reden zyn, dan die ongelukkige krankzinnigheid, welke iemand, zomtyds, de handen aan zichzelven doet slaan; of het is een gevolg van volslaagen gebrek, of van eene oneerlyke genegenheid of vuilen wellust, door welke men schaamt de vrugt zynes Buiks voor den dag te brengen, en alzo de natuur geweld aandoet. Rampzalige gedagten! op welke het Vroome hart beeft, niet in staat zynde zulk eenen geweldigen schok uit te staan. - Ondertusschen bevestigen deeze gedagten ons, Myne Geliefde! in de naauwe betrekking, die 'er is tusschen de Ouders en de Kinderen; en de eerste zyn uit dien hoofde, zo zy hun eigen Vleesch niet haaten, verpligt, alles aan de lichaamelyke opvoeding hunner Kinderen te koste te leggen, en niet toe te geeven aan die luiheid en gemaklykheid, waar door zommige Ouders, schoon niet onmiddelyk de bovengenoemde wreedneden pleegende, ten laatsten evenwel, dezelve, wegens gebrek aan goede oppassing en zuivering, laaten vergaan en sterven. - En die zelfde nauwe betrekking verbindt hen ook de zedelyke opvoeding hunner Kinderen in agt te neemen. Immers | |
[pagina 592]
| |
weeten zy, by aldien ze hun eenvondig en natuurlyk verstand maar gebruiken, dat het eeuwig geluk hunner Kinderen van een goed onderwys en een goed voorbeeld, 't geen zy hun geeven kunnen, grootendeels, afhangt. Dat geluk moeten zy, in bedaarde en verstandige oogenblikken, zelve hoog waardeeren; en dat geluk kunnen zy, derhalven, niet weigeren aan hun, die vleesch van hunnen vleesche, en been van hunne beenen zyn. Hoe kan de Vader of Moeder tog, uit hoofde van de naauwe betrekking, die zy tot het zelve gevoelen, hun Kind in liefde omhelzen; zo zy niet, ten vollen, verzeekerd zyn, dat zy dat behoorlyke werk maaken van die Godsdienstige kundigheden het zelve mede te deelen, of zyn hart tot den dienst en de vreeze Gods zodanig te leiden, waar door 'er eene goede verwagting is, dat, na hunnen dood, dat zelfde Kind in tyd in eeuwigheid zal gelukkig zyn. Ach! dat alle Ouders, die meenen, dat zy hunne Spruiten teder beminnen, zo verre zagen; en hunne liefde niet, tot de rampzaligheid hunner Kinderen, besteedde! Eindelyk; rust deeze verpligting, behalven op den aart der zaake, gelyk alle zedelyke verpligtingen, op den wil van God. Leest maar de Heilige Schriften, gelyk gy die geleezen hebt, en, dagelyks, leest; om hier van overtuigd te zyn. Zy spreeken van deeze verpligting niet slegts, in algemeene woorden; maar zy gaan ook tot eenige byzonderheden van deeze opvoeding. En dit voorbeeld zal ik, nevens eene gepaste aanhaaling van die plaatsen, volgen In myn Derde Deel. Terwyl de zedelyke opvoeding, hier, het hoofdoogmerk onzer verhandelinge is, zal ik, omtrent het eerste gedeelte, welk wy aantoonden, dat in de verpligting der Ouders ten aanzien hunner Kinderen lag opgeslooten, alleenlyk, dit aanmerken. - In de lichaamlyke opvoedinge onzer tedere Spruiten, moet men, enkel, hunne gezondheid en sterkte van lichaam beoogen, om dat deeze voor hun, volstrekt, noodzaakelyk zyn, om het leeven gelukkig door te brengen. 't Ware te wenschen, dat zommige Moeders, in dit stuk, de oogen, eens, openden, voor zo veel ongelukkige slagtoffers van eene te verregaande kieschhied hunner Ouderen, in de Kleeding en in andere dingen, waar door die Kinderen een altoos | |
[pagina 593]
| |
kwynend leeven moeten leiden, en onbekwaam zyn tot die onderscheidene diensten, welke het Menschelyk geslagt zyn opgelegd. Veele Ouders, helaas! in plaats van de bovengenoemde einden in het oog te houden; te weeten de gezondheid en sterkte des lichaams, gebruiken, eerder, hunne Kinderen als Speelpoppen; en volgen, met de grootste gewilligheid, alle de grilligheden en eerste begeerten van hunne Kinderen op, om daar van maar het zoet te hebben, gelyk zy gewoon zyn te spreeken; of steeken, netheids halven, die Schepseltjes, in zulk eene styve Kleeding, als of zy leeven- en gevoellooze beelden warenGa naar voetnoot(*). - Maar, ik moet hier van niet meer spreeken; te meer: daar veele Ouders onder ons, door de ondervinding van die dwaasheid overtuigd, al beter denken en handelen. Het tweede stuk, 't geen iemand by de opvoeding zyner Kinderen moest in het oog houden, bestondt in het leiden hunner begeerlykheden en het verbeteren van hun gemoed. - Weet men niet, dat ieder Kind eene byzondere gemoedsgeaardheid bezit? Zo veele Kinderen; byna zo veele temperamenten. De een is vuurig en oploopende, de ander zo zagt als een lam. De een koelbloedig en onverschillig; de ander op alles opmerkzaam. De een met een opslag des oogs te bedwingen, de ander met geen tien woorden te temmen. Nogthans zyn deeze verschillende geaardheden, ieder in haare soorte, zeer goed, wanneer men dezelve maar behoorlyk weet te leiden; want, naar maate die gemoedsgeaartheden zyn, moet men de Kinderen byzonder bestieren. Zo moet de vuurige, de oploopende, in zyn begeerlykheden tegengegaan; ten minsten, daar in eerder tegengegaan, dan opgewekt worden. De zagtmoedige, de koelbloedige en onverschillige, integendeel, moet door het een of an- | |
[pagina 594]
| |
der, wat opgewekt en wat yverig gemaakt worden. - En denkt niet, Geliefde! dat hier aan zo veel vast is. Moeite en opmerkzaamheid kost het zeker; nogthans is ieder Ouder, die maar een eenvoudig en natuurlyk verstand bezit, en zich, door zyne driften, niet laat vervoeren, daar toe bekwaam. En wie zou daar toe geen moeite en opmerkzaamheid willen besteeden, daar het geluk van onze Kinderen hier van, grootelyks, afhangt. Maar dit is ook de reden, dat de Ouders zelve verbonden zyn op hunne geaartheden, hunne neigingen, en de verbetering van hun gemoed, te letten. Men dwaalt, zo men oordeelt, dat het genoeg is voor de kost en kleeding zyner Kinderen te zorgen; en, verder, de vermeerdering hunner kundigheden, de leiding hunner begeerten en de verbetering van hun hart aan de meesters, of Leeraars, in de Oeffeningen, overlaat. Die Menschen hebben, vooreerst, te veel Kinderen onder zich; zy kunnen ieder kind, in het byzonder, niet gadeslaan. Ten tweeden, zyn zy, te korten tyd, daar by; en, ten derden, hebben zy dat geduld en die liefde niet, welke de Ouders gevoelen, en die zo noodzaakelyk zyn, om in de leiding der begeerten en in de verbetering van het hart der Kinderen, gelukkig, te slaagen. Gelooft my; van die eerste goede indrukken, van die leidingen en raadgeevingen, van dat goede voorbeeld, welke de Kinderen van hun derde tot hun tiende of meerdere jaaren, door hunne braave Ouders, kunnen ontvangen, hangen, grootendeels, de goede geneigdheden hunner ziele en de deugdzaamheid van hun bestaan af; of Salomo heeft onwaarheid gesprooken, wanneer hy zegt: leert den jongen de eerste beginselen, naar den eisch zynes wegs; want oud geworden zynde, zal hy daar van niet afwyken. Het is daarom eene onverantwoordelyke zaak voor veele Ouders, dat zy den welvaard hunner Kinderen aan hun gemak, vermaak en aan veele ydele uitspanningen opofferen, en dezelve, om het genot van deeze laatstgenoemde dingen, veeltyds in de handen der dienstbooden toebetrouwen, en deeze met Hen alleenlyk laaten omspringen, zonder hen, eenen genoegzaamen tyd, in hunne tegenwoordigheid toe te laaten. Zommige van deeze bedienden, (want het zy verre van my alle over eenen en den zelfden kam te scheeren; ook weet ik, dat eenige derzelve de Kinderen al zo goed kunnen leiden, als de Ouders zelve,) zommige van deeze bedienden genoo- | |
[pagina 595]
| |
ten, in hunne vroege jeugd, eene gemeene opvoeding, en zyn, uit dien hoofde, juist, geschikt om den Kinderen veele kwaade indrukken te geeven. - Byzonder heeft dit misbruik plaats, in de groote steden, alwaar dikwils het teder wigt, uit school komende, in de muffe Kinderkamer opgeslooten blyft, en zelden onder het oog der Ouderen koomt; en wy mogen den Hemel dankzeggen, dat deeze gewoonte, ten platten Lande, daar meerder eenvoudigheid heerscht, nog niet is overgekoomen. Ondertusschen zou eene al te groote zugt voor gemak, vermaak en uitgaan, dat zelfde gebrek, ook aldaar, kunnen invoeren, en de Kinderen, daar zy, in die vroege jaaren, zo zeer ons toevoorzigt nodig hebben, te veel, uit der Ouderen tegenwoordigheid verwyderen. Tot dus verre heb ik, omtrent de zedelyke indrukken, met algemeene woorden, gesproken. Laat my tot eenige byzondere dingen ingaan. Hier uit zal men, duidelyk, kunnen gewaar worden, hoe noodzaakelyk de oplettenheid der Ouders zy, ten einde de gemoedsgeaartheden hunner kinderen, wel te bestieren. Alle Kinderen bezitten, van natuur, eene onbestierde eigenliefde; eenen ongetemden hoogmoed. Zy zyn hovaardig op hunne bekwaamheden, op alles, dat hun fraaij en bekoorlyk staat. Zo deeze behoorlyk geleid wordt: is zy goed. De wyze Schepper heeft ze ons gegeeven, op dat wy, door eene behoorlyke eerzugt aangemoedigd, groote bedryven, in de weereld, zouden kunnen uitvoeren. Maar wordt die eigenliefde van een Kind, door pragt en door een al te sterk pryzen van deszelfs bekwaamheden, in zyne tegenwoordigheid, te veel voedsel gegeeven, ontaardt zy, schielyk, in eene ondraaglyke trotschheid. - Men kan een Kind, zeer schielyk, bederven, alle zaaden van kloekmoedigheid en standvastigheid uit het harte rukken, en hem den moed, geheel, beneemen, door het zelve eene ingebeelde of wezenlyke bevreesdheid in te boezemen. Het eerste, te weeten de ingebeelde bevreesdheid boezemt men in, door hem van weezens te vertellen, die in de natuur niet bestaan, of hem te doen vervaard weezen voor de berooving van het licht, of hem een akelig denkbeeld in te boezemen van deezen of geenen persoon, die zich wat vreemd vertoont, of van het geluid, en wat dies meer zy. - Het laatste: | |
[pagina 596]
| |
de wezenlyke bevreesdheid is, dikwils, aan eene al te groote gestrengheid, die men wreedheid noemen mag, toe te schryven. 't Is waar; de Heilige schrift beveelt: Tugtigt uwen zoon als 'er nog hoope is; weert de tugt niet van den jongen; als gy hem met de roede zult slaan, zal hy niet sterven. Gy zult hem met de roede slaan, en zyne ziele van de helle bevryden. - Die zyne roede inhoudt haat zynen zoon, maar die hem lief heest, zoekt hem vroeg met tugtiginge. En wat Vader is 'er, die zynen zoon niet kastydt?Ga naar voetnoot(*) - Dit beveelt Gods woord, met het hoogste regt. Dan zommige Kinderen kunnen, alleenlyk, met woorden of bedreigingen tot hunnen pligt gebragt worden. De straffe is enkel een noodzaakelyk kwaad, waar toe men niet, dan in de uiterste noodzaakelykheid, moet overgaan. En moet men wel onderscheid maaken, welke misdryven zulk eene gestrengheid vorderen. Dezelve verdienen, alleenlyk, eene hardnekkige ongehoorzaamheid, en het opzettelyk spreeken van onwaarheid; maar geene beuzelingen. De Vader, die, in dollen drift, een tang of een ander ding opneemt, en zyn Kind eenen onbestuurden slag wil geeven, is, op dat oogenblik, een monster; en welke nadeelige gevolgen heeft zulk eene vreeslyke woede? - Een Vader, koomt met zynen Zoon, die reeds 17 of 18 Jaaren bereikt heeft, by my, en klaagt, dat hy voor niets, 't geen hem geleerd is, vatbaar zy. Maar geen wonder! Niet zeer gezond zynde, was hy ook traag in het leeren; veeltyds het gevolg eener sukkelende lichaams gesteldheid. Nogthans eischte hy van dat Kind alles, 't geen men van een ander Kind eischen kan: 't moest 'er met geweld in. Elke misslag van den Jongen werdt, streng, gestraft. Het Kind beeft, als de Vader het zelve, met eene holle stem en akelige blikken, toespreekt of aanziet. Het vuur is 'er uit. Nu ziet men, te laat, den misslag, en om geene verwytingen, door het zien van den Zoon, in het geweeten, te gevoelen, moet hy uit het gezigt en het Vaderland, naar de Oostersche of Westersche Kusten, even of hy geene onsterfelyke Ziel te verliezen hadt! - Ook kan men de oploopenheid eenes Kinds, welke, den meesten tyd, in bloedryke gestellen valt, vry wat beteugelen, door te beletten, dat het zelve, nim- | |
[pagina 597]
| |
mer, getergd of beledigd wordt. Om die reden, zeggen de H.B., zo ernstig; Gy Vaders, verwekt uwe Kinderen niet tot toorn; maar voedt ze op, in de vermaaninge en leeringe des Heeren. Gy Ouders; tergt uwe Kinderen niet; op dat zy niet moedeloos wordenGa naar voetnoot(*). - En de gierigheid, of te verregaande hebzugt, kan mede, door eene behoorlyke bestiering der Ouderen, in hunne Kinderen, vry wat beteugeld worden. Nogthans is hier eene groote omzigtigheid nodig, om hen den juisten middelweg tusschen gierigheid en verkwisting te doen houden; terwyl beide ondeugden eenen nasleep van ongelukkige gevolgen hebben. Nu zyn wy tot het onderwys in den Godsdienst gekomen. Boven zeiden we al, in de ophelderinge onzer Tekstwoorden, dat de gewoone gelegenheden, om de Kinderen van de zaaken des Godsdienstigen en Burgerlyken leevens, door anderen, te laaten onderwyzen, nuttig en noodzaakelyk was. Evenwel moet de Vader en Moeder zelve hunne Kinderen een eenvoudig, en, by trappen, opklimmend, onderwys geeven; en daar toe worden, niet eens, veel bekwaamheden vereischt. Zy kunnen, in die tusschentyden, wanneer hunne telgen het openbaare onderwys missen, dat met zeer veel liefde en geduld doen, 't geen andere Persoonen, welke die nauwe betrekking tot hunne Kinderen niet hebben, missen; terwyl zy, ondertusschen, wel zorge draagen, om hun de noodzaakelyke uitspanning te geeven. - Ik leeze, altoos, met aandoening, en onder de leevendigste bewustheid van de noodzaakelykheid van zodanig een vroeg Godsdienstig onderwys, de woorden van Mozes by Deuteron.Ga naar voetnoot(†). Wanneer uw Zoon u morgen vragen zal; zeggende: wat zyn dat voor regten en inzettingen, die de Heere onze God u lieden geboden heeft? Zo zult gy dan tot uwen Zoon zeggen: - de Heer geboodt ons te doen alle deeze inzettingen, om te vreezen den Heere onzen God: ons, voor altoos, ten goede; om ons, in het leeven, te behouden, gelyk het, ten deeze dage, is. En het zal ons geregtigheid zyn; als wy zullen waarneemen alle deeze geboden, voor het aangezigte des Heeren onzes Gods, gelyk hy ns bevolen heeft. - Veel te sterk hebben die nieuwerwetsche zede- | |
[pagina 598]
| |
kundigen, myns' bedunkens, het stuk getrokken, die beweerden, dat men een Kind, noch een Godsdienstig onderwys moest geeven, noch moest leeren bidden, voor dat het zelve den Ouderdom van 8 of 10 Jaaren bereikt hadt, om dat het, vóór dien tyd, geen denkbeeld heeft van God en Godsdienst. Maar wat kwaad zou het kunnen, zo het Kind, gaarne genegen zynde om te bidden, en te luisteren naar het Godsdienstige onderwys, zo als zommige Kinderen zich daar toe genegen betoonen, hier toe, zagtkens, wordt opgeleid? Hoe veel kennis krygt het, in die vroege Jaaren, van dingen, die het zelve ook niet verstaat? - En munten die Kinderen, die, zo veel laater, leerden bidden of een Godsdienstig onderwys kreegen, veel meer uit in Godsdienstig Kundigheden? of zyn zy zo veel beter van gedrag? - Ondertusschen is dat waar, dat het, geduurende dien vroegen Ouderdom der Kinderen, niet goed zy hen, met geweld, tot het Gebed en den Godsdienst te dwingen, zo zy, uit hun zelve, daar toe geene genegenheid laaten blyken. Hun verstand is niet vatbaar, om, door redenen, van de noodzaakelykheid dier dingen overtuigd te worden; en zo zulks, door dwang alleen, geschieden moet, krygen zy een akelig en droevig denkbeeld van God en Godsdienst; welk verkeerd is, om dat zy den Allerhoogsten, en deszelfs bevelen, van ganscher harten, moeten leeren beminnen. Ten laatsten, heb ik omtrent de keuze van een beroep voor de Kinderen dit aan te merken, dat de Vader best doet voor deszelfs Kind zodanig een beroep te kiezen, als met zyne geneigdheid overeenkomt, en der Ouderen omstandigheden gedoogen. Nuttiger en bekwaamer' leden zouden wy in de Maatschappy hebben, by aldien dit beter in agt genomen wierdt. En het zal van elk weldenkenden afgekeurd worden, dat de Vader, reeds, in de waggelende wieg, den eenen Zoon tot Koopman, en den anderen tot Leeraar voorbeschikt. Nu zal ik alle myne aanmerkingen, wegens de opvoeder Kinderen, met eene tweeledige drangreden besluiten, welke God geeve! dat op onze harten een diepen indruk moge hebben. - Bitter zyn de wroegingen, en allerakeligst de nagedagten van Ouderen, die op hunne Kinderen geen agt sloegen. - Een onuitspreeklyk genoegen, integendeel, vervult het hart van ieder Va- | |
[pagina 599]
| |
der en Moeder, die zich van den opgelegden pligt, loflyk, kweeten. 't Is waar; zommigen blyven, voor altoos, in eenen diepen slaap van onverschilligheid en gevoelloosheid, al behartigden zy, nimmer, het belang hunner tedere Spruiten. Maar dit heeft dan, inzonderheid, plaats, wanneer de Ouders geene spreekende bewyzen hunner pligtverzunnenis in de Kinders, ontdekken. Want zyn die voorhanden, en worden deeze Ouders zo lang in het leeven gelaaten, dat zy zelve die bespeuren kunnen, en andere gelegenheid hebben tot Hen te zeggen: ‘ziet daar, ontaarde Vader en Moeder, uwe ondeugende en ongelukkige Kinderen, door uw eigen schuld, zo geworden!’ - Dan moet hun geweeten, volstrektelyk, met een brandyzer zyn toegeschroeid, indien hun hart, op die gedagten, niet van een scheurt; en hun het klamme zweet, door benauwdheid uitgeperst, niet van alle kanten uitbreekt. Zo 'er maar eenige Menschelyke aandoeningen zyn overgebleeven, moet deeze nagedagtenis ‘ik ben de oorzaak van de elende mynes Kinds’ allervreeslykst weezen. - Een redelyk Schepsel, veragt door alle zyne natuurgenooten, die het anders als hunnen Broeder omhelzen en beminnen zouden; - een verstandig weezen, voor eene zalige Eeuwigheid geschaapen, in den afgrond des verderfs nedergestort, zonder hoop van herstelling - nedergestort, door toedoen van hen, die hem het leeven gaven, en verpligt waren zyne behoudenis, als hunne eigene, te waardeeren en te zoeken! - Hoe moet die Vader ontroerd geweest zyn, die door zynen Zoon, nu gereed staande, door de geweldige handen des Scherpregters, te sneeven, nog eens geroepen en aldus wierd' aangespooken; ‘myn Vader! Zo gy beter myne opvoeding behartigd hadt....... zou ik, nimmer, in deezen rampzaligen staat gekomen zyn...... ô God! Vergeef het mynen Vader!.....’ - En dan is 'er nog een Eeuwigheid voor handen, alwaar de wroegingen, die, in dit leeven, den kwaad bewusten boezem vaneen reeten, op nieuws zullen teisteren; alwaar wy, nog duidelyker, dan hier, den nasleep der ongelukkige gevolgen, door ons toedoen veroorzaakt, zullen gewaar worden. Braave en Godvrugtige Ouders, die deeze wroegin- | |
[pagina 600]
| |
gen ontvlooden zyt, en uwe telgen als den appel uwer oogen gewaardeerd hebt, van welke genoegens zwelt uw boezem! Gy ziet, daaglyks, in uwe steeds toeneemende Kinderen, de vrugten uwer zorge en oplettenheid. Gy dankt God voor de goede gedagten, die hy u gaf, om by uwe Kinderen, dikwils, te huis te blyven; hen, geduurig, te leiden en te bestieren, daar andere, veel te veel, uitspanningen genooten; niet gedagtig zynde aan het welzyn, het bestendig welzyn van dezelve. Of mag het u niet gebeuren de gevolgen uwer tedere zorgen te ondervinden, vermits God uwe Kinderen, door den dood, heeft weggenomen; droogt uwe traanen af. Geschiede hun Verscheiden, in zodanige Jaaren, waarin zy nog geen nut van uwe zedelyke onderrigtingen konden trekken; gy zyt van eene groote verantwoording ontslaagen. Viel hun dood voor in dien tyd, dat zy voor uwe goede raadgeevingen reeds vatbaar scheenen; de zalige Eeuwigheid zal dezelve daar ontwikkelen, en zy zullen hunnen Vader en Moeder, in die volmaaktere gewesten, zekerlyk, zegegen. Gaat het met uwe Kinderen niet naar wensch, in weerwil van uw zorgen, slooven en zweeten voor hun tydelyk en eeuwig best; gy hebt uwen pligt gedaan: laat Gode de zaak bevolen! Hy zal u beloonen. Amen! |
|