het ware ook gedaan met regtvaardigheid, goedheid en gehoorzaamheid, met één woord, deugd noch ondeugd, belooning noch straf konde 'er plaatze hebben.
Ook zouden verstandige schepzelen, ontbloot van vryheid, voor de genieting van de zuiverste en hoogste gelukzaligheid bekwaam noch vatbaar gemaakt kunnen worden: deeze ontstaat alleen, en kan uit geene andere bronwel voortvloeien, dan uit de bewustheid, het inwendig gevoel en de overtuiging van onze weezenlyke goedheid, braafheid en opregtheid, uit de vrywillige naavolginge van Gods zedelyke volmaaktheden, en uit de deelagtigwording van Gods welgevallen, gunst en goedkeuring.
Ondertusschen dit vermoogen van vryelyk te kiezen en te willen het geene deugdzaam, goed en loflyk is, gaat in weezens van een eindlg doorzigt en beperkte volmaaktheden, gelyk wy zyn, noodwendig gepaard met het vermoogen van anders te kiezen en te willen, zo dikwyls als zinlyk vermaak ons eenen weg aanwyst, welke tegen dien van pligt overgesteld is. Dit gevaar van mis te tasten noodzaakt ons moeite aan te wenden om zulks voor te koomen.
Deeze is derhalven eene der redenen, die het getrouw en onvermoeid bewandelen van de paden der deugd en godvrugt voor ons zomwylen moeielyk doet zyn, en waardoor wy op dezelve kunnen struikelen of daar van geheel af vallen.
De tweede en wel de voornaamste reden, waarom de betragting van deugd en godvrugt van alle moeielykheden niet is vry te spreeken, moet gesteld worden in de driften, welke de menschen ingeplant, en de verzoekingen, waar aan zy bloot gesteld zyn.
Indien derhalven deeze natuurlyke geaartheid en verordende omstandigheid, waarin de menschen zig hier op aarde bevinden, dat is, met andere woorden, indien de staat van beproeving, in welken zy door God geplaatst zyn, met deszelfs wysheid en goedheid wederom blykt niet strydig te weezen, zo zal ook de moeielykheid der deugdsbetragting, welke hier uit hoofdzaaklyk voortvloeit, daar meede in overéénkomst gebragt kunnen worden.
Alle verstandige en met vryheid begaafde schepzelen zyn zekerlyk bekwaam en vatbaar tot eene beproefde deugd en godvrugt; het is derhalven in zig zelve ten