Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 359]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.De hairkloovers.Een gezelschap van menschen had zig te Scheep begeeven, om naar zekere haven te vaaren. Naauwlyks waren zy onder zeil gegaan, of eenigen, die voor spitsvindige geesten wilden aangezien worden, begonnen onder elkanderen over deze en geene zaaken, het schip, de zee, de winden, en de geheele reis aangaande, te redeneeren. Onder anderen opperde één uit hun de vraag, of hun ingaan in het schip het middel dan de oorzaak van hunne gehoopte aankomst in de bedoelde haven moest genoemd worden. De meesten begreepen niets van deeze vraag; doch eenigen, die zig de wyssten agtten, koozen party; de een was voor het middel, de ander voor de oorzaak. Men twistte eerst nog al taamlyk bedaard, doch allengskens wierd het geschil met meer en meer hevigheid gevoerd. Veelen, zonder te verstaan, wat middel of oorzaak zeggen wilde, namen niet te min party, naar dat zy nevens dezen of geenen zaten, of dat hun de aangezigten der twistenden beter of slegter aanstonden. Het geschreeuw en gewoel wierd geweldig in het schip; men troepte te zamen, en zonderde zig van elkanderen af. Men begon eindelyk te schelden en te vloeken; men beschuldigde elkanderen over en weder van domheid, blindheid, halsterrigheid en geest van tegenspraak. Eenigen, die in 't begin om deezen dwaazen twist gelachen hadden, ziende dat het geschil zo hoog liep, zogten de gemoederen tot bedaaren te brengen, en zeiden; ‘Vrienden; hoe kont gy zo dwaas zyn, van u over woorden zo driftig te maaken? Uw geheele geschil is louter een woordenstryd. Gy hebt van weerskanten gelyk. Ons ingaan in het schip is de oorzaak van onze gehoopte aankomst; want waren wy niet in 't schip ingegaan, waren wy aan den wal gebleven, wy zouden in de haven, waarheen wy vaa- | |
[pagina 360]
| |
ren, voorzeker niet aankomen. Ons ingaan in het schip is ook het middel tot onze gehoopte aankomst; want zonder dat zouden wy nooit aan geene zyde der zee komen. Praat liever van wat anders, dan zulke harrewarrige vraagen te opperen: of ontbreekt u betere stof van gesprek, om den tyd te korten, wilt dan ten minsten met bedaardheid zintwisten, en harrewarren, zonder uw bloed te verhitten. Wat doet het 'er toe, of ons zyn in het schip het middel dan de oorzaak onzer aankomst zal zyn; gy vaart 'er immers niet te min om mede, en zult niet te min behouden aankomen.’ - Te vergeefs; de minsten hoorden naar deeze reden; sommigen noemden ze dwaas; zelfs scheelde het weinig, of zy, die zo spraken, wierden door beide de partyen te gelyk aangevallen. Zy hielden zig dan verder in een hoek stil, terwyl de overigen voortgingen met kyven en raazen. 't Leed niet lang of die en dezen der twistende partyen kreegen elkander by de ooren, sloegen zig de oogen blaauw en de neuzen aan stukken; ja eenigen, dat meer is, geraakten buiten boord, en verdronken, zo dat zy, voor zeker, niet behouden aankwamen, gelyk zy gedaan zouden hebben, hadden zy zig buiten den twist gehouden: en anderen hunner, die nog binnen boord bleeven en behouden overkwamen, moesten evenwel nog veele dagen met gezwollene oogen en neuzen gaan. Alleen zy, die met de twist in stilte gelachen hadden, kwamen, zonder letsel, gezond, en met bedaarde zinnen, over.
Indien ik nu myne Leezers ging afvraagen, wat zy van deeze vertelling en dit slag van menschen denken, ben ik verzekerd, dat ze my eenstemmig zouden antwoorden, dat deeze twistzieke lieden volstrekt voor dwaazen behooren gehouden te worden; en het antwoord zou op goede gronden steunen. Maar dan valt de vraag, wat men te oordeelen hebbe, van menschen, welken, in eene zaak van het allerhoogste belang, juist het zelfde gedrag houden? Men begrypt terstond, vertrouw ik, dat ik hier het oog hebbe op den staat van den Christelyken Godsdienst, en de heerschende verdeeldheden onder de Christenen. | |
[pagina 361]
| |
Een Hemelsch Afgezant verschynt in de wereld, om het menschlyke geslagt te redden, uit dien hooploozen staat, waar in het, door zyne verkeerdheid, zig zelven geworpen had; en waaruit de poogingen der schranderste vernuften van dien tyd het niet redden konden. Die Afgezant, met de blykbaarste bewyzen zyner zending voorzien, doet den menschen uit Gods naam beloften van vergiffenis voor hunne zonden, en van eenen eeuwigduurenden gelukstaat, mits zy zig opregtlyk, en met aanwending van alle hunne vermogens, wilden toeleggen om deugdzaam te leeven. Die Afgezant, om zyne leer te doen verstaan, moest noodwendig zig van zodanige spreek wyzen en redeneeringen bedienen, die van de menschen, tot de welken hy in de eerste plaats gezonden was, het best konden verstaan worden. Het geen hy geleerd heeft, is, door eenigen uit zyne leerlingen, verder verkondigd, en te boek gesteld. De geschriften dezer lieden, ook bevat in spreekwyzen voor hunnen tyd geschikt, zyn tot ons overgekomen en zyn nog in onze handen. Wanneer wy deze geschriften inzien, vinden wy daar in zo klaar, dat niemant, welken die geschriften voor echt houdt, daar aan twyffelen kan, dat die Afgezant een zeer buitengemeen en verheven persoon is geweest, in de allernaauwste betrekking tot de Godheid staande, met volle magt van God bekleed, om den mensch vergiffenis zyner zonden en een eeuwig geluk te belooven; mits hy, deze leer geloovende en aanneemende, met alle zyne kragten aan zyne zeedlyke verbetering arbeide. Deze leer is nooit in twyffel getrokken door iemant, welke geloof gaf aan de geschiedenis van dezen Afgezant. Gelukkig zoude het geweest zyn, indien men, met deze kundigheden vergenoegd, getragt had, in eenvoudigheid van geest, naar die voorschriften te leeven. In het begin geschiedde dit. Men nam de leer van 't Christendom aan, zonder daar over te filosofeeren. Maar helaas! dit duurde niet lang. De menschlyke nieuwsgierigheid werd welhaast genoopt tot het doen van veele vraagen. Men lag zig toe op bovennatuurlyke onderzoekingen, omtrent eenige voorstellingen dier Leere, en wilde dezelven, met eene wysgeerige naauw- | |
[pagina 362]
| |
keurigheid bepaalen. Men wilde weeten, welke de juiste zin was van deze en geene plaatsen, die na verloop van tyd, door verandering van omstandigheden, en verwisseling van denkwyze en spreektrant, al vroeg min of meer duister begonden te worden, en het nu nog meer zyn. Men wilde eene menigte dingen, die de heilige Schryvers mooglyk nooit bedoeld hebben te bepaalen, uit hunne gezegden beslissen: in één woord, men deed veele vraagen, welken misschien boven 't menschlyke verstand gaan, en van geen of weinig nut in de beoeffening zyn. Op zig zelve was deze nieuwsgierigheid niet meer te laaken, dan alle verregaande wysgeerige weetlust; en hadden de menschen zig vergenoegd met eene bescheidene naspooring, zonder het wezenlyke, naamlyk de betragting, uit het oog te verliezen, zy waren volstrekt niet te berispen geweest. Maar de menschlyke Eigenliefde openbaarde zig welhaast op eene verkeerde wyze. De een meende deeze, de ander geene begrippen in de Heilige Schriften te vinden. Dit verdeelde de gemoederen; men begon elkanders gevoelens te bestryden; de geesten wierden warm; men wierd moeilyk en af keerig van elkanderen. Men zag om, naar aanhangers; formeerde partyen; en de partyen geformeerd zynde, was de vrede uit de Kerk gebannen. Toen het zo verre gekomen was, vond men, al etlyke Eeuwen geleeden, goed, of uit een loflyk inzigt, ten einde den vrede der Kerke te herstellen, of met een godloos oogmerk, om zyne tegenstanders, daar men wist dat men de sterkste was, te onderdrukken, kerklyke vergaderingen by een te roepen; om de in geschil staande vraagen te onderzoeken, en te beslissen, wat vervolgens in de Kerk zoude geleerd worden. De uitslag deezer kerklyke vergaderingen was juist zo, als 'er natuurlyk moest verwagt worden; naamlyk, de sterkste party verklaarde haare gevoelens voor waaragtig, en stelde vast, dat die voor altyd in de Kerk, als grondwaarheden, zouden geleerd worden. Een ieder, welke deze gevoelens niet wilde aanneemen, wierd uit de Kerk gezet: en, even als of die lieden door hunne wezenlyke of vermeende dwaaling de | |
[pagina 363]
| |
grootste guiten geworden waren, niet zelden te vuur en te zwaard vervolgd. Dit is de oorsprong van die verdeeldheden, welken men in de Christelyke Kerk vindt; mitsgaders van alle die geloofsbelydenissen en formulieren van eenigheid, welken de onderscheidene gezinten doen onderkennen, en voor altyd van elkanderen verwyderd houden. Hier uit zyn ontstaan die rampzalige vervolgingen, welken de Christlyke Kerk zo menigmaal met het bloed haarer edelste belyderen heeft besmet. De vraag, of die belydenissen, of deze formulieren van eenigheid, in de tegenwoordige gesteldheid van het Christendom, goed dan kwaad zyn, willen wy thans daar laaten. Goed of kwaad, zy zyn 'er; en al waren zy nog zo verdervelyk, zy zyn zo wel gevestigd, en zelfs in de borgerlyke gesteldheid der meeste Christen Landen, zo sterk ingevlogten, dat het zeer bezwaarlyk zyn zoude, ze weg te neemen. Een wys Man doet best, met zig, uit alle deze verschillende Gezinten, aan die te houden, welke, of volkomen, of het naaste by van allen, met de overtuiging van zyn geweeten overeenkomt; en verder aan een ieder die vryheid te laaten, welke hy voor zigzelven begeert. Maar het grootste kwaad ligt hier in, (en niemant zal dit ontkennen,) dat men veeltyds dezulken, die van andere gevoelens zyn, om dezelven min of meer haat, ja, als men 't doen kan, onderdrukt en vervolgt. En als dit geschiedt, handelt men dan wel anders dan die menschen, in de boven opgegeevene geschiedenis deeden, welken zo hevig twistten, dat zy elkanderen sloegen en over boord wierpen? Menschen, die zo hevig twisten over Godsdienstige onderwerpen en stukken, welken men goedvindt, met of zonder grond, tot het Christendom te brengen, dat zy daarom de broederlyke liefde verzaaken, die ontrusten hunne eigene gemoederen en die van anderen; zy trekken hunne geesten af van het weezenlyke in den Godsdienst, de aanbidding van God en de liefde des naasten: en op deze wyze verliezen zy noodwendig al de vrugt van 't Christendom, de zaligheid hunner zielen; welke, volgens Christus Leer, zonder de broederlyke liefde, en liefde omtrent allen, niet kan verworven worden. Dit is de vrugt der heethoofdigheid in het twisten | |
[pagina 364]
| |
over den Godsdienst; eene heethoofdigheid, welke dikwyls zo verre gaat, dat men niet alleen verdoemt en vervloekt, maar zelfs, wanneer men de magt in handen heeft, onderdrukt, gevangen zet, verbant, ja hangt, en ten vuure zendt. Het vervolgen om den Godsdienst is in alle opzigten eene verschriklyke zaak; en daarom nog te meer, omdat de onderdrukking byna niet valt, dan op de beste en eerlykste lieden. Een Man, die om zynen Godsdienst vervolgd wordt, kan in dwaaling zyn; hy kan een dweeper weezen; maar met dat alles moet hy een eerlyk en godsdienstig Man zyn. Indien ik geene waare liefde voor mynen Godsdienst heb; indien ik my niet volstrekt verpligt agt, voor mynen Godsdienst openlyk uit te komen; en indien by my het besef van mynen pligt niet boven alles weegt; dat is, in andere woorden, indien ik geen naauwgezet deugdzaam en Godsdienstig Man ben, zal ik my om mynen Godsdienst niet laaten vervolgen. Veel liever, dan myne ampten, myne goederen, myne vryheid, myn vaderland, myn leeven, aan myne belydenis op te offeren, zal ik, wanneer ik 'er, door het besef van mynen pligt niet volstrekt toe bepaald worde, veeleer myne belydenis opgeeven; my naar de eisschen der vervolgeren schikken; en, den huichelaar speelende, den meeningen der magtigste party toejuichen. Zeker, om alles voor den Godsdienst veil te hebben, moet men den Godsdienst boven alles stellen: en hoe verkeerd ook die van zulk eene Man, welke alles aan denzelven opoffert, moge wezen, in zyn hart huisvest toch de grond van het weezenlyke van den Godsdienst; naamlyk, het vaste voorneemen van alles te doen om Gods wil. Het was een fraai zeggen van den beroemden pope, 't welk wy in eenen zyner brieven vindenGa naar voetnoot(*). Zo arm als ik ben, zegt hy, die, gelyk bekend is, (en hier in ligt de fraaiheid van 't gezegde,) van de Roomsche Kerk was; zo arm als ik ben, zoude ik met vermaak eenen Franschen vlugteling, die een man van gewissen is, bystand verleenen. Zeker, een Bramin, die, ter eere van Vistnou, of een Turk, die, om den naam van Moha- | |
[pagina 365]
| |
med, vervolging leed, zouden te beklaagen zyn, dat zy voor eene zo kwaade zaak moesten lyden; maar zy zouden waardig weezen, als deugdzaame en Godsdienstige Mannen geëerbiedigd te worden. |
|