Zedelyke bedenkingen.
De Menschenkunde is zeker eene der edelste en voortreffelykste wetenschappen: dog men kan ver gevorderd wezen in de Menschenkunde, en nochtans zich zelven niet kennen.
Ik heb meer dan eens gezien, dat men de allerernstigste zaken kan bespotten, en de allertederste in een belaggelyk licht stellen. - Maar ik heb tevens opgemerkt, dat dit niet vallen kan, dan in de laagste Geesten, om dat 'er weinig of geen verstand toe noodig is, in luiden die het op geene andere wyze kunnen volhouden; en dat het niet geschied, dan door dezulken, die van een bedorven smaak, en een slegt gedrag zyn.
Men heeft geen zeer doordringend oordeel, noch een groot verstand noodig, om te kunnen begrypen, dat men waarlyk iets meer meet doen, dan zich alleen te bemoeijen met de dingen dezer wereld. Wy hebben slegts op het onbestendige agt te geven. om van deze waarheid overtuigd te worden; nadien de allergelukkigste omstandigheden in deze beneden gewesten in één ogenblik kunnen verkeeren, en de dood een einde aan alles maakt.
Welk eene verwarring zou het baren, indien de begeerten en wenschen aller stervelingen eens vervuld moesten worden! de geheele orde verkeerde in wanorde, en de groote Formeerder zou de geheele Natuur het onderste boven moeten keeren.
Wanneer een verwaand, een trotsch mensch eens bezefte, hoe belaggelyk hy zich door zyn gedrag maakt, hy zou van schaamte niet weten, hoe hy zich het veiligst versteken zou: maar om dat hy het zelf niet ziet, word hy wel eens gramstorig op een ander, die met dat eigenste gebrek besmet is. - Dan welk zou wel het beste hulpmiddel wezen tegen de verwaandheid en trotschheid? Mogelyk geen beter, dan den verwaanden, den Trotschaart, belaggelyk te maken.
Wanneer men zichzelven, en den Naasten regt beschouwt, zal men dra moeten bekennen, dat wy voor de Maatschappy zeer geschikte Wezens zyn. Laat men dan vry den blooten natuurstaat, en het leven der Wilden, verheffen, boven een beschaafden levensstand; ik vertrouw dat niemant nochtans, hy moge 'er zo op roemen, als hy wil, gaarne zynen staat in eene geregelde en beschaafde Maatschappy verwisselen zou tegens dien der Wilden.
De lydzame bezit een onwaardeerbaren schat; dan hoe weinige menschen kunnen 'er zich op beroemen. De minste menschen zyn zelfs met hun dragelyk lot te vreden, en worden op de geringste tegenheden onverduldig.
Uit de beschouwing van de Natuur, uit de orde en nette geregeldheid van al het geschapene, kan men besluiten dat een oneindig Wezen van dat alles de Almagtige Formeerder zy. En mogen wy 'er niet even regtmatig uit besluiten, dat wy aan dat Wezen de grootste verpligting hebben. - Dan om dien Oneindigen regt te dienen, moet de mensch nog eene verlichter Openbaring hebben.
c.v.d.g.