| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.
Redenvoering tegen de verkwisting.
Door Samuel Bourn.
Maakt u zelven Vrienden uit den onregtvaardigen Mammon.
christus. Luc. XVI. 9.
Het zeggen van christus: Maakt u zelven Vrienden uit den onregtvaardigen Mammon, drukt, zo juist en beknopt als mogelyk is, uit, het beste gebruik 't geen men van den Rykdom kan maaken, en behelst een gebod, even zeer aangekant tegen de uitersten, Gierigheid en Verkwisting. Ik zal 't zelve, voornaamlyk, in het laatstgemelde opzigt beschouwen, als ons leerende, welk een verstandig gebruik wy te maaken hebben van dat deel der tydlyke goederen, 't welk de Voorzienigheid ons geschonken heeft, in tegenstelling van de ydele, weelderige, onnutte, of schadelyke Verkwisting.
In den eersten opslage moge het vreemd schynen, dat 'er, in alle de Schriften des Nieuwen Verbonds, nauwlyks eenig rechtstreeks bevel of vermaan tegen de Verkwisting voorkomt: inzonderheid daar 'er zo veele en zo sterke drangredenen tegen de Gierigheid worden voorgesteld, en op het klemmendst aangedrongen. Is dan de Verkwisting geen misdryf? Legt 'er niets kwaads en zondigs in opgeslooten? Sleept dezelve geene ongelukkige gevolgen mede? Is zy niet altoos nadeelig voor onszelven, en dikwyls hoogst onregtvaardig voor anderen? Hebben wy regt om de giften der Godlyke Voorzienigheid weg te werpen, of te doen dienen tot de dwaaze oogmerken eener buitenspoorige verbeelding? Zyn ze ons niet toevertrouwd als Rentmeesters, verantwoordlyke Rentmeesters, voor het gebruik, 't welk zy daar van maaken? Is dan derzelver Verkwisting geene zonde in 't oog van onzen Opperheer, en gevolglyk strafwaar- | |
| |
dig? Of loopen de Menschen geen gevaar van tot dit uiterste te vervallen, zo wel als tot dat der tegenovergestelde Ondeugd? Hoe komt het dan, dat onze Godlyke Meester, en diens hoogverlichte Afgezanten, zo menigmaal en zo aanhoudend, de Menschen tegen Gierigheid waarschuwen, en zich zo weinig, ten opzigte van het andere, schynen te bekreunen? - Dit moge, in den eersten opslage, als een gebrek in het Stelzel der Christen Zedenleere voorkomen, en een tegenwerping behelzen tegen de volmaaktheid van onzen heiligen Godsdienst. Doch, met eene behoorelyke maate van oplettenheid en aandagt, kunnen wy gemaklyk regtmaatige en voldingende redenen ontdekken voor deeze schynbaare uitlaating. Nooit loopen de Menschen in dit uiterste, dan daartoe aangespoord door hoogmoed, ydelheid, onmaatigheid, en eene overmaatige liefde tot zinnelyke vermaaken en uitspanningen: tegen alle welke Ondeugden wy dikwyls en op 't ernstigst vermaand worden in de Schriften. En de aart des Christlyken Godsdiensts, de natuurlyke strekking van alle deszelfs Leerstellingen en Geboden te zamen genomen, dient om uit
de gemoederen der Menschen te verbannen, die zorgloosheid, ydelheid en weelde, welke de bronnen zyn van Verkwisting, en te vervullen met maatigheid, bedagtzaamheid en het letten op het toekomende.
Dit leidt ons op, om, in
De I. plaats, de Oorsprongen deezer Buitenspoorigheid na te gaan;
Ten II. de nadeelige Gevolgen daar van aan te wyzen; en
Ten III. aan te toonen de gewigtige en heilzaame einden, die bereikt kunnen worden door een verstandig gebruik van de middelen, ons door de Voorzienigheid geschonken.
Voor I. Moeten wy de Oorsprongen van deeze ongelukkige dwaaling in het leevensbeleid nagaan. Alle Menschen stellen eenige waardye op hunnen wereldlyken eigendom. 't Is alleen, derhalven, naar evenredigheid, dat hunne andere begrippen, verbeeldingen en lusten, de overhand bekomen op de waarde, welke zy stellen in hunne tydlyke bezittingen, of hun trek, om rykdommen te verkrygen en te behouden, dat zy overhellen om die te besteeden tot het genoegdoen van dee- | |
| |
ze andere begeerten. Wanneer zy deeze, naar eisch, tegen elkander opweegen, gaat de huishouding des leevens geregeld, en een voorzigtig midden tusschen beide deeze uitersten blyft bewaard. Maar als de praalzugt, of trek tot vermaak, de Ziel inneemt, over alle andere beginzels en driften heerscht, volgt de Verkwisting, en de schatten worden alleen gewaardeerd en gebruikt als middelen, om eene ydele inbeelding of weelderigen lust te voldoen. 's Menschen gemoed is door den grooten Schepper gevormd naar de Wereld, welke hy bewoont. Want, wanneer de kragten en hoofdstoffen der Natuure, die tegenovergestelde uitwerkzels te wege brengen, elkander opweegen, houdt orde en geregeldheid stand; en naar maate dit evenwigt verandert, en een van beide de schaalen overslaat, doet zich wanorde en ongeregeldheid op. Even zo staan, in 't menschlyk gemoed, de algemeene en byzondere, de baatzoekende en zamenleevinglievende aandoeningen, belang en vermaak, de begeerte om te verkrygen en uit te geeven, tegen elkander; en als elk deezer de behoorlyke plaats en 't vereischte gewigt hebbe tegen de daar tegenovergestelde, zal men eenstemmigheid van ziel en geregeldheid van gedrag waarneemen. 't Is de post der Rede deeze weifelende schaal in evenwigt te houden; en dewyl ieder drift, wanneer zy wordt toegegeeven, steeds toeneemt, zodanige bedenkingen in de tegenovergestelde schaal te leggen, als tot een tegenwigt strekken, en de schaalen gelyk doen blyven. In de Jeugd heeft de zugt tot vermaak en kostbaare driftvoldoeningen,
in den Ouderdom, de inzigten van belang en voordeel, doorgaans, de overhand, en de Maaker der Natuure heeft zulke betrekkingen gesteld tusschen Jongen en Ouden, byzonder tusschen de Ouders en hunne Kinderen, dat de neigingen van deezen die van geenen opweegen; en, door dit welvoegelyk en gelukkig midden, blyft dikwyls de huishouding des menschlyken leevens in orde.
Maar, wanneer de zorgdraagende inzigten van belang, of de begeerte tot winst, overmand worden door de zugt tot vrolykheid, of trek tot vermaak; wanneer de Rede niet genoegzaam onderrigt is, of haare post verzuimt, en, ('t geen het ergst is,) wanneer ondeugende hebbelykheden het geweeten verkragt, en de beginzels van Godsdienst uitgebluscht hebben, dan zullen Jonge- | |
| |
lingen, aan zichzelven overgelaaten, zich hals over hoofd tot buitenspoorigheden overgeeven, en de verderflyke loopbaan van dwaasheid en buitenspoorigheid opstreeven. Eenigen verkwisten hunne middelen tot voldoening van hunne dierlyke lusten, die bovenmaate toegegeeven, onverzaadelyk worden, en steeds uitgezogter, verscheidener en kostbaarder opofferingen vorderen. Dit is de grond van het lang en veragtlyk Charakter eens Epicurists. - Zommigen verkwisten hunne middelen, door praal- en staatsyzugt; getroffen door eene begeerte tot alles wat eenen ryken en schitterenden glans heeft, geeven zy de voorkeuze aan den schyn boven het weezen des Rykdoms; de grootsche vertooning van anderen bewonderende en benydende, is het hunne voornaamste zorg, om, wat het ook kostte, gelyk men zegt, Figuur te maaken; wanneer zy, derhalven, zich voor het oog der wereld zullen vertoonen, zyn zy 'er hoofdzaaklyk op bedagt, om, op het pragtigst, te verschynen. - Anderen verarmen zich, om te voldoen aan een byzonderen smaak in deeze of geene Kunsten en Weetenschappen; noch anderen, door ondoordagte ontwerpen te maaken en onwaarschynlyke kanssen te waagen. Doch deeze laatstgemelden komen hier zo zeer niet in aanmerking, noch zyn de voorwerpen onzer bestraffinge, daar hun bedryf van een minder misdaadigen aart is. Genoeg is het, hier op te merken, dat de dwaaling der Verkwisting altoos ontstaat uit eenige zwakheid, ydelheid, of ondeugd: om welke alle, naar gelange zy misdaadig of schadelyk zyn, voor te komen of te geneezen, door zedelyke, ernstige en gewigtige bedenkingen, de
Leerstellingen en Geboden van onzen heiligen Godsdienst strekken.
II. Laat ons, in de tweede plaats, agtgeeven op de ongelukkige gevolgen van deeze Buitenspoorigheid. - Het is eene van zelfs in 't oog loopende bedenking, dat de Verkwisting, daar zy armoede baart, haar eigen doel mist: dewyl zy de middelen vernietigt, noodig tot het botvieren aan zo kostbaare neigingen, en den Mensch, voor altoos, berooft van het vermogen, om zich op de meestgeliefde wyze voldoening te schenken. Zy putten de bron uit, die hen alle de stroomen van verfrissing en vermaak verschaft. Onverduldig en greetig om de vrugt te plukken, knakken zy den boom,
| |
| |
die dezelve draagt. Zo onbedagt en dwaas zyn ze, die de hoofdsom aantasten, welker jaarlyksche inkomsten hunne behoeften en begeerten kunnen voldoen. Schoon zy niet zouden willen dulden, dat anderen hun eigendom aantastten en vervreemden, zyn ze wel te vrede met zichzelven te berooven en te plunderen; en daar door zich in omstandigheden te brengen, die zy het meest veragten, en zich dompelen in dat onheil, waar voor zy het meest schrikken. De overdaadige Verkwisters zyn van alle Menschen de minst geschiktsten om armoede te verdraagen: en nogthans slaan zy den zekersten weg op, om daar toe te geraaken: hoe elendig is hun toestand, als zy 'er eens toe vervallen zyn. Wanneer hunne lekkere en kiesche tongen zich moeten vergenoegen met een schaars deel van ruwe spyzen! Wanneer hunne trotsheid zich verborgen moet houden in een vergeeten hoek, of te voorschyn komen, met het slegtst gewaad omhangen! Wanneer zy zo verre daalen beneden de zodanigen, boven welken zy eertyds poogden uit te steeken, in dat eigen stuk van uiterlyk vertoon, waar op zy zo dermaate gesteld waren! - Doch leeden zy zelven alleen het onheil en de kwelling van dien vervallen staat, men zou denken dat het niet meer was dan eene straffe, door hunnen hoogmoed en weelde verdiend. Maar melydenswaardige omstandigheden gaan 'er dikwyls mede gepaard, wanneer 'er de zodanigen in betrokken worden, die een natuurlyk regt hadden om de verspilde goederen te erven: wier regten onbillyk verkort, wier belangen verwaarloosd, wier rechtmaatige verwagtingen te leur gesteld worden; die ook waarschynlyk, door den kwaalyk geregelden overvloed en gemaklykheid hunner Opvoedinge, onbekwaam zyn tot de laagere leevensstanden en bezigheden: 't welk de zwaarigheden, waar aan zy bloot gesteld worden, dubbel drukkend, dubbel lastig maakt.
Andere en nog verschriklyker uitwerkzels vergezellen zomtyds den Verkwister. Hy ziet de steilte, waar op hy zichzelven gebragt heeft; hy bevindt, dat hy niet langer kan staande blyven, en beeft voor den naderenden val: doch dezelfde trotsheid en drift, die hem eerst overmeesterden, kleeven hem nog aan, en zetten hem voorwaards; hy komt in verzoeking om maatregels te neemen, hoe onwettig en wanhoopig ook, waar door
| |
| |
hy hoopt zichzelven te redden, en zyne afneemende middelen te herstellen; hy komt in verzoeking tot valschheid, bedrog, verkorting, verraad, om zyn geweeten te verkragten, en zyne ziel te verkoopen, indien hy een kooper kan vinden, om zynen staat op te houden. Voorbeelden hier van heeft men maar al te dikwyls gezien in hooger leevensstanden, en men kan soortgelyke in evenredigheid vinden onder de laagere rangen des Menschdoms. Hier mogen wy opmerken, dat de uitwerkzels van Verkwisting dezelfde zyn met de slegtste gevolgen van buitenspoorige Gierigheid: daar zy beiden de Menschen in de sterkste verzoeking brengen tot daaden van bedrog en onregt.
Verkwisting is geheel en al verschillende van Edelmoedigheid, hoe dikwyls deeze door zommigen verward en ondereengemengd worden. Zy ontstaan uit zeer onderscheide beginzelen, en bedoelen geheel verschillende einden. Deeze heeft niets anders op 't oog dan het toegeeven aan eigen lust, grilligheid, hoogmoed en weelde; en is overzulks geheel zelfzoekend. Het oogmerk van de andere is goed te doen, de behoeftigen te redden, de waardigen te begunstigen, en het algemeen welzyn te bevorderen. Maar schoon deeze geheel verschillen, zyn ze niet volstrekt onbestaanbaar. De ydelzinnigste, de weelderigste, de brooddronkendste, kan in eenige gevallen waare goedhartigheid en edelmoedigheid betoonen. En hoe minder zelfzoekenheid in de Verkwisting doorstraalt; hoe gereeder wy deeze dwaaling kunnen vergeeven, hoe grooter medelyden wy hebben met den deerlyken staat, waar toe dezelve hun doet vervallen.
Wanneer de onbedagte, de onervaare Jeugd, van middelen voorzien, door vleiery verlokt, door loosheid bedroogen, door vrolykheid dronken, vervoerd wordt tot eene aaneenschakeling van wilde buitenspoorigheden en verkwistende vermaaken, wordt 'er een vernis van edelmoedigheid en van een onbekrompen geest over elk bedryf verspreid, en bedriegt zyn oog. Geen wantrouwen, ten opzigte van het Menschdom, in zynen geest koesterende, onkundig van hunne weezenlyke Characters en oogmerken, misleid door hun voorgeeven, mag hy zichzelven verbeelden omringd te zyn door een aantal dankbaare en verdienstlyke persoonen, en Vrienden gemaakt
| |
| |
te hebben: niet weetende, dat waare vriendschap alleen by de Deugd te vinden is, en niet ontdekkende, dat hy ten speelbal dient van kwaadbedoelende en opeetende tafelschuimers; dat alle deeze verkwistingen tot veele kwaade en geene goede einden strekken, of voor hem zelven of voor anderen. Zulk een Character is, egter, min te veroordeelen, en zulk een gedrag te meer te verschoonen, daar het blykt de uitwerking te weezen van verkeerd geplaatste ryklykheid en bedrooge goedaartigheid. Maar deezen zyn weezenlyk misdaadig, deezen verdienen onzen afkeer, die 'er hun werk van maaken om dus de Jongen en onbedagtzaamen te verleiden en ten val te brengen.
Indien de Verspilling of overdaadige Verkwisting immer verschoonelyk zy, 't is, wanneer dezelve voortkomt uit eene begeerte om onszelven aan te pryzen, en, zo als wy denken, de agting en genegenheid te winnen, van anderen, wier Vriendschap wy reden hebben hoog te schatten: doch dit is, nogthans, eene dwaaling, dewyl men zelden daar door het bedoelde einde bereikt, en 'er andere betere en zekerder middelen zyn om dit doel te schieten.
III. Men mag veilig toestaan, zonder eenige vrees voor kwaade gevolgen, dat zich weezenlyke Vrienden op de wereld te bezorgen, een vaste en wyduitgestrekte agting by eerlyken en verstandigen te verkrygen, een groot voorregt en een gelukkig uitwerkzel is van eerlyk verkreegene en wyslyk gebruikte bezittingen. Doch 'er zyn nog edeler, noch wydstrekkender einden, die meer strekken tot onze eigene eer en duurzaam voordeel, welke verkreegen kunnen worden, door een welbeoordeeld en waardig gebruik des Rykdoms: einden, die niet aanmaar zamenloopen met alle weezenlyke agting en vriendschap, die de Menschen, op deeze wereld, kunnen verwerven. Maakt u zelven, zegt de Zaligmaaker, Vrienden uit den onregtvaardigen Mammon, zulke Vrienden, als u, wanneer u ontbreeken zal, als de wereld zelve u begeeft, zullen ontvangen in de eeuwige tabernakelen.
Daar zyn Weezens boven ons, verstandige en onpartydige aanschouwers van het gedrag des Menschdoms, wier goedkeuring en Vriendschap wy op hoogen prys moeten zetten, die alle de weezenlyke en gelukkige uitwerkzelen zal te wege brengen, welke wy kunnen ver- | |
| |
langen: en die verkreegen kan worden door een verstandig gedrag, door een voeglyk gebruik der gaven en bekwaamheden, ons door de Voorzienigheid geschonken. Welke is dan de besteeding onzer tydlyke middelen, welke zy zullen goedkeuren? Is het dat wy die op een stapelen, en 'er geen gebruik van maaken? Of is het dat wy dezelve verspillen en verkwisten in zinlyke genoegdoeningen, ydele vermaaken, praal- en pronkzugt, of wegwerpen in den schoot der lediggangeren, verdienstloozen, en ondeugenden, die, met vleiende en bedrieglyke treeken, ons zoeken te misleiden en te verslinden? Maar, indien wy ze besteeden in werken van waare goeddaadigheid, als middelen, in onze magt gesteld, om anderen ten dienst te staan en te bevoordeelen; indien wy zorgvuldig en naarstig zyn, om te voorzien in de behoeften, om te beantwoorden aan de redelyke eischen en verwagtingen, en het welweezen te bezorgen, in de eerste plaats, der zodanigen, die, door banden der Natuure, het nauwst aan ons verbonden zyn, dan der minder naastbestaanden, den vreemdeling zelfs niet uitsluitende, met een onpartydige inagtneeming van elks behoeften en verdiensten, met oogmerk om het grootste goed aan de zamenleeving toe te brengen: deeze beschikking over onze wereldsche middelen kunnen wy niet twyfelen of zal goedgekeurd worden, door die verstandige en weldaadige Geesten, welke boven ons zyn, en kennis neemen van der Menschen bedryven; deeze zal ons hunne liefde en vriendschap doen wegdraagen.
Ik zal besluiten, met eenige byzondere bewyzen by te brengen, tegen alle dwaaze en buitenspoorige verspilling onzer tydlyke middelen.
Voor eerst, moeten wy onszelven niet aanmerken als voorzien met een volstrekten eigendom op eenig goed, 't welk wy bezitten, maar alleen als Rentmeester, aan welken, voor eenigen tyd, het bestuur over dezelve is toevertrouwd, verantwoordlyk aan den grooten Heer en Eigenaar van alle, wiens de aarde is met al derzelver volheid; de wereld, en allen, die daar in woonen.
Ten tweeden. Welk een gering deel van aardsche goederen ook ons lot moge weezen, dit vernietigt of verandert in 't minst de verpligting niet, waar onder wy liggen, om 'er een voorzigtig en waardig gebruik van te maaken: en daar is te minder reden om verspilling en
| |
| |
buitenspoorigheid te verschoonen. De Persoonen, tot welken jesus de woorden sprak: Maakt uzelven Vrienden uit den onregtvaardige Mammon, waren, naar allen schyn, meest lieden van laagen rang en bekrompene omstandigheden, gelyk zyne eigene Jongeren. Maar hy die getrouw is in dit mindere, luidt zyne taale, zal ook in het groote getrouw weezen.
Ten derden. Door ydelzinnig en verkwistend de gaven te misbruiken, die de milde hand der Voorzienigheid ons heeft toegereikt, tot ons tegenwoordig gebruik, gemak en bevordering, en aan welke wy geen weezenlyken of duurzaamen eigendom hebben, toonen wy ons zelven onwaardig, verdere gunstbetooningen te ontvangen, en met ruimer bezittingen beschonken te worden: wy kunnen met geen rede hoopen op die hooger, en bestendiger goederen, de belooningen van getrouwheid en deugd, veel hooger te schatten dan alle de schoonschynende, bedriegelyke, en voorbygaande bezittingen deezer wereld. Indien gy, zegt onze Zaligmaaker, niet getrouw zyt in den onregtvaardigen Mammon, wie zal u het waare vertrouwen: en zo gy in eens anders goed niet getrouw geweest zyt, wie zal u het uwe geeven? De waare Rykdommen, de begaafdheden der ziele, die alleen, bepaald gesprooken, ons eigen zyn, en ons eigen zullen blyven, die persoonlyke verdiensten uitmaaken, en van veel gewigtiger belang zyn, dan eenige uitwendige bezittingen. Maar hoe ongeschikt zyn wy voor het waar gebruik derzelven, hoe onwaardig om deeze vertrouwd te worden, als wy ons onvoorzigtig en ongetrouw betoonen, omtrent de geringe en onbestendige goederen, ons maar voor een korten en onzekeren tyd geschonken? Indien wy ons dwaas en onregtvaardig aanstellen, in het bestuur onzer tegenwoordige bezittingen, hoe onbekwaam zullen wy dan niet weezen voor de hoogere begaafdheden en bezittingen van een ander leeven? Hoe weinig gronds van hoope op vordering in eene andere wereld doet 'er zich op, als wy op deeze onszelven verlaagd en te schande gemaakt hebben, door dwaasheid en ongeschiktheid? - Doch, door een regtmaatig, voorzigtig en weldaadig gebruik van dat deel der aardsche middelen, 't welk ons de Voorzienigheid geschonken en toevertrouwd heeft, hoe gering het ook zyn moge, slaan wy den waarschynlyksten weg in om hier vreedzaam en in
| |
| |
Vriendschap, met braave Menschen, te leeven. En schoon het ons mogt mislukken, deeze gewenschte einden te bereiken, welke wy natuurlyk, in dit leeven, mogen verwagten; en daar wy, vroeg of laat, dit leeven zelve zullen moeten derven, en gevolglyk alle tydlyke bezittingen en Vrienden, zullen wy, nogthans, beter Vrienden en magtiger Beschermers gewonnen hebben, in de hoogere Gewesten, die ons, wanneer wy al het aardsche derven, zullen ontvangen, en in 't bezit stellen van eene hemelsche en eeuwigduurende erfenisse. Welke god, naar zyne oneindige genade, ons verleene, door jesus christus onzes Heere. |
|