Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 193]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Aanmerkingen over de beste wyze van de menschen te overreeden.
Addimus his lacrymas precibus quoque: verba precantis
Perlegis, & lacrymas finge videre meas.
ovidius Heroid. Ep. 4.
Daar zyn twee wegen om de menschen tot het doen of laaten eener daad te brengen, naamlyk de overreeding van het verstand, en de opwekking der aandoeningen. Men spreekt of tot het verstand, of tot het hart, of wel tot beiden te gelyk. Wanneer men het verstand wil overreeden, en alleenlyk eene zuivere en koele toestemming van den wil, gegrond op duidlyke beseffen, verwerven, draagt men aan het verstand alle die redenen voor, welken dienen kunnen, om het voordeel van de zyde die men aanpryst boven de tegengestelde te doen zien. De uitwerking van zodanig eene pooging is, het verstand te doen oordeelen, dat het beter is op zulk eene wyze te handelen dan niet, en, ingevolge van dat oordeel, den wil tot die poogingen te bepaalen, welken de daad voortbrengen kunnen. Maar kiest men den anderen weg, wendt men zig tot het hart, dan tragt men in den geest zodanige denkbeelden in alle hunne leevendigheid te rug te roepen, die dezelve voorheen al gehad heeft, en hem op het sterkst getroffen hebben, op dat zy op nieuws de zelfde uitwerking mogen voortbrengen. Ten dien einde poogt men deze denkbeelden zo leevendig te maaken, dat zy de eene of andere gemoedsbeweeging opwekken, die den wil bepaalt. Dit is de konst der Redenaaren; dit was het middel, waar door demosthenes Athene, en cicero Rome, naar hunnen zin, wisten te leiden. Deze konst weeten zelfs onze bedelaars meesterlyk te oeffenen; zy vertoonen verminkte leden, naakte kinderen, | |
[pagina 194]
| |
van koude verkleumd en van honger als uitgeteerd, om daar door medelyden te verwekken. Van beide deze middelen is het eerste 't zwakste, en dikwyls het bezwaarlykst in 't werk te stellen. 't Is niet altyd even gemaklyk, het verstand, zelfs van vry duidelyke waarheden, te overtuigen; somtyds zyn vooroordeelen of driften onoverwinlyke beletselen; somtyds zyn de waarheden zelven ongeschikt voor de verstanden, welken men ze wil doen gevoelen; en somtyds ontbreekt hun, die ze voorstellen, de bekwaamheid om ze met die klaarheid te vertoonen, dat zy den geest treffen en overhaalen. Daarbenevens ontbreekt 'er, wanneer het verstand al overtuigd is, wanneer men reeds zyne toestemming aan een voorstel gegeeven heeft, aan deze overtuiging dikwyls de leevendigheid, welke vereischt wordt om den wil te bepaalen. Zulk eene kennis is veeltyds eene doode kennis, onbekwaam tot het voortbrengen van eenige pooging. En als zelfs de overtuiging al eenigzins leevendig zy, zo is de minste drift in staat, de aandagt der ziel van het koele gezigt dier waarheid af te trekken, en eene pooging voort te brengen, welke lynregt aanloopt, tegens de overtuiging van 't verstand. Dit is de reden, dat zo weinige menschen volgens hunne verstandlyke beginsels leeven. Dit is de reden, dat de Christenen, overtuigd van een paradys en eene hel, zo moedwillig zig in gruwelen verloopen, die hun den ingang des hemels sluiten, en den afgrond der verdoemenis voor de voeten openen. Maar, wanneer men tot het hart spreekt, als men de aandoeningen van het gemoed tragt gaande te maaken, zo kan men zig vleijen, gemaklyker te zullen slaagen, en een grooter voordeel van zyne pooging te zullen trekken. 't Is gemeenlyk ligter, het eene of andere denkbeeld, 't welk treft, in de inbeelding op te wekken; de eene of andere aandoening gaande te maaken; de eene of andere drift aan 't werken te helpen; dan met wel t'zamenhangende redenen eene waarheid in een veeltyds vooringenomen gemoed ingang te doen vinden. De beelden der verbeeldingskragt zyn leevendiger dan denkbeelden, van lichaam als ontbloot; leevendig gemaakte driften hebben meer vermogen dan bewysredenen, even, en om dezelfde reden, als zinlyke indrukken meer leevendigheids hebben dan afgetrokkene denkbeelden. Het | |
[pagina 195]
| |
is uit dien hoofde ligter den geest te treffen dan te overreeden; te bekooren dan te doen beseffen; en weg te sleepen dan te winnen. Ook hebben de aandoeningen, wanneer ze aan 't werken zyn, meer vermogen om tegen andere aandoeningen aan te werken, dan flaauwe beginsels en voorneemens. Als de geest gereed is, om overeenkomstig met een zeker verstandlyk beginsel te handelen, dan trekt somtyds eene zig daar tegenkantende drift zyne aandagt tot zig, en doet dus den geest het beginsel welhaast vergeeten. Maar aandoening tegen aandoening, drift tegen drift, gesteld zynde, zal veeltyds en meest altoos de laatst opgewekte drift door de nieuwigheid en den werklyk gemaakten indruk, veel sterker dan de andere werken, en den wil bepaalen. Edoch, schoon dus tot het hart te spreeken een veel gemaklyker en zekerder middel zy, om den mensch tot zekere daaden te brengen, zo is het egter niet altoos boven het andere aan te pryzen. Wanneer men bedoelt, zedenkundige of godsdienstige waarheden met nut voor te stellen, en den mensch tot het betragten van zynen pligt, tot een godzalig leeven, tot eene heblyke en duurzaame deugd, te brengen, is het laatste middel, alleen gebruikt, zo nuttig niet als het eerste op zig zelfs, of, ten minsten, als wanneer het van het eerste geholpen wordt. Eene schielyk opwellende gemoedsaandoening mag den geest bepaalen, eene geweldige opgewekte drift mag hem wegrukken; maar, wanneer die aandoening over, wanneer die drift verdweenen is, dan blyft het gemoed ledig; de oude begeerten en heblykheden neemen weder de overhand. Is, integendeel, het verstand wel overtuigd, is de geest wel doordrongen van zekere beginsels, die beginsels blyven, gemerkt ze niet afhangen van oogenbliklyke indrukken, welken telkens een voorwerp vorderen, dat ze voortbrengt. Veronderstel een' man, verstandig door en door doordrongen van eene almeene goedwilligheid, wiens grootste genoegen is wel te doen, en die zig tot een onwrikbaar voorneemen gesteld heeft, geene mooglyke gelegenheid, om zyne weldaadigheid te oeffenen, te laaten voorbygaan. Zo dra wordt dezen man zulk eene gelegenheid niet aangeboden, of hy is gereed, hy haast zig om ze te omhelzen. Hy wagt niet, tot dat eene treffende afbeelding van 't lyden des ongelukkigen zyn medelyden opwekt; gelyk deze doet, | |
[pagina 196]
| |
die zo weinig genegen, zo weinig gewoon is tot weldoen, dat hy byna nooit eene weldaad oeffent, ten zy in byzondere en treffende omstandigheden, wien de weldaaden, zo 't schynt, door 't medelyden moeten worden afgeperst; en die geweld op zich zelven doen moet, om eene daad te begaan, welke de eerste altyd begaan zal, om dat hy meent, ze altyd te moeten begaan. Het zelfde heeft plaats in het godsdienstige. Een man, wel onderweezen in den godsdienst, die 't bestaan van 't Opperwezen op wysgeerige gronden voor zeker houdt; die God als den zeedlyken regeerder der wereld kent; die de waarheid van 't Christendom, niet met een ingewikkeld, maar met een opgehelderd geloof, heeft aangenomen; die 't Euangelium als den grondslag van zyn geluk, als zynen besten troost, en 't uitzigt op een beter leeven, met het zuiverste genoegen beschouwt, die, daaglyks bezig met zulke voorstellen, daaglyks zyne betrekkingen, zyne voorschikking, overweegende, daar door zig een godvrugtig karakter geformeerd, en zig gewend heeft, niets te doen dan het geen hy weet goed te zyn; zulk een man is altyd deugdzaam, altyd godvrugtig. Maar een mensch, dat zelden om God, om hemel of hel, om dood of oordeel denkt, zonder juist een overgegeeven booswigt of een ongeloovige te weezen, nu en dan door eene zielroerende leerreden, een aandoenlyk gesprek, of treffend voorval, aangedaan, beroerd, bepaald, zal voor dien tyd goede voorneemens opvatten; goede beweegingen bespeuren; goede daaden verrigten; ja hy zal ligtlyk zyn gedrag met heete traanen beschreijen, God met vuurige gebeden om vergiffenis smeeken: maar helaas! zyne godsdienstigheid is niet bestendig; zy verdwynt met den tederen indruk, die ze heeft voortgebragt, om plaats te maaken voor de oude woeste en dwaaze denkbeelden en driften, tot zo lang, dat wederom de verbeeldingskragt getroffen, en het hart aangedaan wordt. Zulke menschen, even als het riet door den wind bewoogen door den minsten indruk, zyn veelal, in een minder of meerder trap, godloozen of bekeerden, naar dat zy met zondaars of godvrugtigen omgaan. Men kan uit al het voorgezegde gereedlyk opmaaken, dat het, om waarheden, ter beoeffening geschikt, met vrugt voor te stellen, gewoonlyk best zy, de twee op- | |
[pagina 197]
| |
gegeevene middelen te paaren; in de eerste plaats tot het verstand, en dan tot het hart te spreeken. Dit moet de zedenkundige Wysgeer en de Prediker doen. Hy moet beginnen met de waarheden, op eene wyze geschikt naar de vatbaarheid der geenen die hy winnen wil, eerst duidlyk te ontvouwen; den zin der voorstellingen, en de onmiddellyke gevolgen, indien ook deezen in aanmerking komen, te doen kennen; dan moet hy de waarheden als waarheden bewyzen, en zig daar toe van de kragtigste gronden bedienen. Het verstand wel overreed zynde, dan is het tyd zig tot het hart te wenden; ten einde de overtuiging van het verstand te verleevendigen en werkzaam te maaken. Hier toe wederom heeft men zig te bedienen van alles, wat in de omstandigheden nuttig weezen kan. Men moet de beoeffening der voorgestelde waarheden als heilzaam en heuglyk, het tegendeel als verderflyk en yslyk, vertoonen. Het groote vereischte is dan tot de inbeelding te spreeken; door die streelende denkbeelden te herroepen, welken den geest voorheen betoverd hebben, en nu wederom betoveren kunnen. Men pooge dan de driften gaande te maaken; liefde, hoop, verlangen, ten behoeve van het goede; vrees, schrik, afkeer, omtrent het kwaade, op te wekken en te doen werken. In een woord, men moet den leezer of toehoorder dwingen, wegrukken. Dit is de waare welspreekendheid; niet deze gewaande, die in hoogklinkende uitroepingen, gezogte en opgesmukte spreekwyzen, eene bestudeerde stembuiging, en eene houding voor het toneel geschikt; maar die, naar het zeggen van den Meester der welspreekendheid, bestaat, in het gevoel van dat geene 't welk wy anderen willen doen gevoelenGa naar voetnoot(a). Zo lang ik niet zie, dat het hart des Redenaars, die het myne tragt te beweegen, bewoogen is, zyn alle de streeken der verhevenste welspreekendheid, in myn oog, een enkel guichelspel; dat myn verstand eenigen tyd vermaaken, maar nooit myn gemoed treffen, my wel verwondering, maar nooit toestemming afdwingen kan. ô! Hoe schoon, integendeel, hoe treffend, ja hoe verrukkend, is de natuurlyke welspreekend- | |
[pagina 198]
| |
heid eens Predikers, die, wanneer hy ons de goedheid van 't Opperwezen in de natuur, maar vooral in de genade, schildert; die, wanneer hy ons Christus predikt als voor ons gestorven, als voor ons uitroepende, het is volbragt; wanneer hy op zig, op zyne geloovige toehoorders, deze woorden zyns Godlyken Meesters toepast: Kom, getrouwe dienstknegt, over weinig zyt gy getrouw geweest, over veel zal ik u stellen, ga in de vreugde uws Heeren, het zoete van deze beschouwingen gevoelt; wanneer zyne geheele manier van voorstellen, op eene ongemaakte wyze, overtuigelyk doet zien, dat zyn hart geroerd is als hy de woorden des euwigen leevens verkondigt! De predikstoel is de regte plaats, op welke de waare welspreekendheid, met het grootste nut, kan en moet geoeffend worden. Koele, afgetrokkene voorstellen der waarheden kunnen nuttig zyn voor eenige weinige wysgeerige toehoorders; het grooter gedeelte moet veeleer bewogen dan overtuigd worden. Dan hier is ook voorzigtigheid noodig. Een louter hartstogtlyk voorstel is, gelyk wy zagen, slegts van korten duur; om een wezenlyk nut, om de waare bekeering voort te brengen, moet te gelyk het verstand overtuigd en het hart bewoogen worden; ten einde verstand en aandoening gelykerhand werken; op dat de aandoeningen zo min verflaauwen als buitenspoorig worden. De aandoeningen van 't gemoed toch zyn met een zeker vermaak verknogt. 't Is zoet, traanen van liefde, van blydschap, te storten. De ziel, eens zo zoete aandoeningen gevoeld hebbende, verlangt zig dezelven te herroepen. Zulks brengt in den geest die heblykheid voort, welke men niet ongeschikt eene hartstogtelyke godsdienstigheid genoemd heeft; eene gesteldheid zeer heilzaam in haar zelve, indien zy maar niet, buiten den maat gedreeven, in dweepery of geestdryvery verontaart. Men vindt menschen, welken zo zeer bekoord zyn door het streelen der hartstogtlyke godsdienstigheid, dat zy hun geheele leeven wel zouden verslyten willen, in dat slag van beschouwingen, die geschikt zyn, om zulke tedere aandoeningen in hun te verleevendigen of gaande te houden. Zodanige menschen hellen ligtlyk over, om den geheelen godsdienst in 't gevoel te stellen, en te vergeeten, dat zy zo wel geroepen zyn om hunnen evenmensch dienst te doen als om | |
[pagina 199]
| |
het Opperweezen te beschouwen, dat wel eens ten gevolge heeft, dat zy de pligten der maatschappy verzuimen; ja zig overreeden, dat zy voldoen, wanneer zy godsdienstig zyn, zonder menschlievend te weezen. Hier in is een schadelyk soort van dweepery gelegen. 'Er zyn wyders menschen, die de zoete aandoeningen der hartstogtlyke godsdienstigheid voor inwerkingen van den Heiligen Geest houden; die, zo zy waanen, aan hunnen geest getuigd, dat zy kinderen Gods zyn; hen vertroost, de hemelsche vreugde vooraf doet smaaken, en als de Geest der waarheid, den Christenen beloofd, hen in alle waarheid leidt. Deze menschen, gemeenlyk slegte zielkundigen, houden veeltyds alle de beweegingen van hunnen geest, vooral zo die eenige betrekking op den godsdienst hebben, voor ingeevingen van boven; en, zig door zulken onfeilbaaren leidsman bestuurd waanende, meenen zy, alle hunne aandoeningen, alle hunne denkbeelden, voor goed en waaragtig te moeten houden. Dit is die geestdryvery, welke zo veele ongerymde begrippen, en, dat meer is, zo veele gruwelen van wreedheid, heeft in de wereld gebragt. Zulk een mensch, yverende voor zyne godsdienstige begrippen, en zig agtende onder den invloed en 't geleide van den Heiligen Geest te zyn, neemt ligtlyk de opwellingen van eenen godsdienstigen haat, en eene wreede vervolgzugt, voor inblaazingen der Godheid; en verbeeldt zig, het onmiddellyk bevel van 't Opperweezen te volbrengen; terwyl hy, in 't vervolgen, in 't kwellen, en in 't ombrengen van zynen naasten, de heiligste van Gods wetten schendt. Een verstandig Prediker moet deeze heillooze uitwerkingen van een hartstogtlyk prediken voorkomen; door eerst zyne toehoorderen eene verstandige en wel gegronde zedenkunde te leeraaren; en hen leevendig en duidlyk te overtuigen, dat de waare godsdienst bestaat, in zo wel den naasten als God lief te hebben; en dat by gevolg een godsdienstig leeven, zo het al dien naam waard zy, wanneer het niet te gelyk een menschlievend leeven is, Gode niet behaagen kan. Hy behoort hun geduurig deze spreuk van den Apostel jacobus indagtig te doen zyn: De zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en den Vader is deze, weezen en weduwen te bezoeken in hunne verdrukking, en zig zelven onbesmet te bewaaren van de wereld; en daarby die taal van joannes of dergelyke te voegen: | |
[pagina 200]
| |
Indien iemant zegt, ik hebbe God lief en haat zynen broeder, die is een leugenaar: want die zynen broeder niet lief heeft, dien hy gezien heeft, hoe kan hy God lief hebben, dien hy niet gezien heeft? o.o. |
|