Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 145]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Onderzoek, in hoe verre de gedagten des doods dienen kunnen, om iemand tot waare deugdsbetragting en Godzaligheid op te leiden.‘OP dat [Christus] - verlossen zoude alle de geene, die met vreeze des doods, door al hun leeven, der dienstbaarheid onderworpen waren.’ paulus, Hebr. 2. 15.
Gedenkt te sterven. - Men moet bedagt weezen op het Einde; deeze lessen, door wysheid uitgedagt, werden menigmaalen gebezigd en aangedrongen, om de menschen aan hunne waare belangen te doen denken. Dan de beste raadgeevingen der wysheid zelve, slegts met eenige weinige woorden gegeeven en in treffende Spreuken voorgesteld, missen (althans by den grootsten hoop) den gewenschten invloed, wanneer zy niet verder uitgebreid, nog met eenige voorbeelden opgehelderd, en op zommige gevallen toegepast worden. 't Is, om die reden, dat men ook getragt heeft de bovengenoemde Gezegden op zulk eene sterke wyze aan te dringen, dat ze aan het voorgestelde oogmerk beantwoordden, en de zigtbaarste uitwerkselen te weeg bragten. De bedienaars van het Euangelie, persoonen welke inzonderheid geroepen zyn, om de Zedelyke verbetering hunner medemenschen te behartigen, en derzelver geluk in dit en in een volgend leeven te helpen bevorderen, bedienen zich vaak van deeze lessen, wanneer zy met dat verheeven oogmerk den leerstoel beklimmen; om hunne Toehoorders te bereiden tot een gelukkig leeven na dit leeven. Wie weet niet, hoe welspreekende tongen, die been en merg doorsnyden, op eene zeer ontzaggelyke wyze, den uitgang van eenen Zondaar weeten af te beelden, welke, in dagen van gezondheid, den Gods- | |
[pagina 146]
| |
dienst met voeten tradt, en de middelen der Genade in den wind sloeg, noodzaaklyk om deel te krygen aan de gunst van den Opperheer, en eens met gerustheid in de tegenwoordigheid van den Regter van Hemel en aarde te kunnen verschynen? - Hoe vreeslyk schetsen veele den oever der Eeuwigheid ten aanziene van die geene, welke zich zelve niet beveiligd hebben tegen de yslyke en altoosduurende gevolgen der zonden! Zy doen den onbedagtzaamen sterveling, die in de uure des doods geenen grond heeft, om op de vriendschap van den Hemel te hoopen, met die zelfde wanhoopende uitdrukkingen spreeken, welke in de daad zomwylen in die benauwde oogenblikken plaats hebben, den boezem van veele ongelukkige van een ryten, hunne verzwakte zielsvermogens folteren, en de vertooning hunner lichaamlyke ongemakken des te vreeslyker maaken. - 't Oogmerk van dit alles is, om de menschen te beweegen, dat zy zich behoorlyk voor de eeuwigheid bereiden, ten einde van deeze schriklyke vertwyfeling, by hunnen uitgang, te mogen bewaard blyven. Men kan niet logenen, dat zodanige vreeslyke voorstellingen zomtyds eenig nut gehad, en weinige onbedagtzaame en verharde zondaars getroffen hebben, wanneer men meende, dat zagtere beweegredenen niet helpen konden. Dan of deeze ontzaggelyke herinneringen, van zulk eenen akeligen uitgang, niet de allergrootste aanleiding geeven tot het vormen van denkbeelden over den Euangelischen Godsdienst, welke tegen deszelfs aart en natuurlyk regt aanloopen, en den boetvaardigen te rugge houden, van die edele en verheevene gehoorzaamheid, hoedanig eene wy, die door Gods Zoon verlicht zyn, weeten, dat onze goedertieren Vader in Christus afeischt, is een ander stuk, waaromtrent ik nu eenige bedenkingen zal mededeelen. Alle verstandige voortplanters en beschermers van 's Heilands uitmuntende leer zullen moeten toestaan, dat eene slaafsche eerbied voor God, en eene gedwongene gehoorzaamheid aan de voorschriften van zynen heiligen Godsdienst, niet die eerbied en gehoorzaamheid zyn, tot welke wy verpligt worden. Dit slaafsch ontzag en deeze gedwongene onderwerping hebben intusschen het meeste plaats, en worden veelligt daar uit alleenlyk gebo- | |
[pagina 147]
| |
ren, wanneer men zich den Opperheer verbeeldt als iemand, die ons willekeurige dingen voorschryft, en van ons eenige voorwaarden, ter verkryginge van ons bestendig geluk, eischt, waar van onze redelyke natuur eenen afkeer heeft; al is het dat de volbrenging deezer voorwaarden binnen den kring van eenen korten tyd bepaald zy. - zulk eene gedwongen eerbied, zulk eene gehoorzaamheid verschillen derhalven hemelsbreedte van die zuivere en gewillige onderwerping aan alles, dat het Euangelie van onzen Zaligmaaker ons op eene niet harde wyze oplegt; - waardoor men met zagte koorden van Gods eeuwige liefde - en de duidelyke beseffen van onze waare belangen, getrokken wordt; - waardoor men het Oppermagtig Weezen niet als een ontzaglyk en gevreesd Heer, maar als onzen Vader en Weldoender hulde bewyst; en waar toe alle koomen moeten, die beantwoorden zullen aan hunne verhevene roeping; en eenen aanmerkelyken voortgang op de wegen der ongeveinsde Godsdienstigheid maaken. - Nu is het zeker en met de menschelyke natuur allerovereenkomstig, dat de eerste weg, langs welken men tot stil staan op het pad der zonden gebragt en vervolgens oplettend gemaakt wordt op zyn eeuwig heil, eenen indruk agterlaat, die niet gemakkelyk wordt uitgewischt; en onze zielsgesteltenisse leidt en bepaalt, om over de moeijelykheid of gemakkelykheid van den Godsdienst te oordeelen; al is het zelfs, dat men naderhand gelegenheid ontfangt, denzelven in een ander licht te beschouwen, en, ten aanziene der waare Godzaligheid, met zyne gedagten op beweegredenen van eenen zagteren aart eenigen tyd gevestigd blyft. - ‘De aarde pot behoudt zeer lang den reuk, waarmede hy nieuw zynde eens doortrokken is geweest.’ 't Is in de daad even zo met die luiden gelegen, welke, door zodanige vreeslyke voorstellen van den dood, en den pynlyksten angst, dat zy, by den uitgang hunnes leevens, anders aan zulke vertwyfelde uitboezemingen van wanhoopende zondaars zouden overgegeeven worden, tot ernstige gedagten gebragt zyn. - Zeer veele, die op deeze wyze te regt gebragt heeten, vormen zich de akeligste gedagten wegens den wandel eenes Christens. Onschuldige dingen worden by hen als grove misslagen geduid. Zy berooven zich zomwylen | |
[pagina 148]
| |
van de geoorloofde genoegens des leevens, welke de Godsdienst niet verbiedt. Zy merken God niet aan als een Vader, die, met zyne redelyke en door zynen Zoon verloste schepzelen, te werk gaat als met zyne kinderen; maar zy beschouwen Hem in het ligt van eenen stroeven Heer, die den mensch, naar zyn goeddunken, dikwils verbiedt, 't geen zyne natuur met het hoogste regt eischen mag. Die zelfde denkwyze tragten zy anderen aanneemelyk te maaken, en hen daar aan te gewennen; terwyl de ondervinding, de beklaaglyke ondervinding, leeraart, dat verscheidene, op zulk eene zwaarmoedige wyze aangesproken, eerder te rugge loopen, dan overgehaald worden, om het zagte juk van Christus te draagen. 'k Zou veele braave Beschermers en Uitdeelers van de heilgoederen des Euangeliums te kort doen, wanneer ik hun het regt en de eer niet gave, dat zy wel degelyk hun werk maaken om zielen op te beuren, getroffen door de uitzigten van den naderenden dood, welke zo vreeslyk is voor hun, die denzelven onbereid te gemoet gaan. 't Moet niet in twyfel getrokken worden, dat zy den geenen, die in den naam van Christus gelooft, en tot de ingewanden van 's Hoogstens barmhertigheid den toevlugt genomen hebben, zeer klaar zoeken onder het oog te brengen, dat 'er voor hun geene verdoemenis meer te vinden is, nog dat zy nodig hebben eenigzints aan Gods liefde te henwaarts te twyfelen. Den zulken laaten zy niet na te herinneren, dat ze, nu voortaan hun zaligmaakend geloof door eene Euangelische gehoorzaamheid toonende, den Opperheer als hunnen barmhertigen Vader aanbidden en beminnen moeten. Maar behoeve ik het nog te zeggen, dat die onderscheidings geest, hoe zeer aan zodanige bedienaars van het Euangelie medegedeeld, in eene allerkleinste maate by die geene gevonden worden, welke te voren zo verstandeloos waren, dat zy hunne bestendige genoegens, - hunne waare belangen in den wind sloegen; - en die nu, door de wanhoopende taal van eenen stervenden zondaar, of door de vooruitzigten, dat zy gevaar loopen om eenen benauwden dood te ondergaan, tot verbetering hunner gedraagingen gekoomen zyn? - Geeft de daaglyksche ervarenis niet verscheiden' bewyzen van het gebrek deezes onderscheidings | |
[pagina 149]
| |
geests aan de hand? Hoe veele droefgeestige zielen, van welke men niet anders denken kan, of zy hebben hunne voeten gezet op den weg des leevens, maaken de grootste zwaarigheden over hunnen toekoomenden toestand! Hoe brengen zy verscheidene bekommernissen, en de twyfelagtigste voorstellen, daaromtrent voor den dag; en zetten de schranderheid van verscheidene braave zielsbestuurders, zelfs tot verveelens toe, op de proef, om hunne ongegronde twyfelingen uit den weg te ruimen! - Hunne denkbeelden over den Godsdienst hebben, door den eersten weg, langs welken zy veranderd zyn, zulk eenen plooy gezet, dat ze noch vatbaar schynen voor die verstandige onderscheidingen, noch in staat zyn om de kenmerken hunner wedergeboorte met oplettenheid gade te slaan. Het gebeurt, ik beken het, dat iemands lichaamlyk gestel in dit geval ten grooten hinderpaale verstrekt. 't Valt zomwylen voor, dat de zwaarbloedige, schoon zynen God en zyn geweeten getrouw blyvende, nogthans zich nauwlyks onder die geene durft tellen, in welken de beginzelen van waare bekeering aanvanglyk plaats hebben; en vaak ontrust worden, door de uitzigten eener aanstaande eeuwigheid, die hem anders opbeuren en vertroosten moest. Ik beken, zeg ik, dat dit gebeure; maar 'k geloove zo min, dat dit altoos plaats hebbe, als die geene doen zullen, welke in dit Vertoog van my eenigzints verschillen. En daar dan die verkeerde twyfelingen, omtrent Gods ontferming en de bereidwilligheid van den Zaligmaaker, in de vergiffenis der zonden, plaats hebben by menschen, die, volgens de uitspraaken van het vertroostend Euangelie, juist de voorwerpen zyn, om de beloften van genade en ontferming zich toe te eigenen; kan ik de reden daar van nergens anders vinden, dan in het verkeerd begrip, dat de zulke zich van de dingen vormen; terwyl dit verkeerd begrip wederom zynen oorsprong heeft uit den killen schrik voor den dood, en deszelfs gevolgen, die de oorzaak was, dat iemand zyne onsterfelyke belangen begon ter harten te neemen. De gedagten over God en Godzaligheid zo bepaald zynde, en de zielsgesteltenisse zulk eenen indruk ontvangen hebbende, kan hier in niet dan met de grootste moeite, en dikwils nooit, eenige verandering gemaakt worden. | |
[pagina 150]
| |
Dit gevaar zou men grootlyks kunnen ontgaan, en die zwaarigheden vry wat uit den weg ruimen, byaldien men zeer zelden den zoon des donders liet hooren, en zelfs ver afgedwaalde van hunne dwaasheden zogt af te brengen, door hen de beminnenswaardigheid van den Godsdienst, en de bestendige genoegens, welke zy verschaft, op eene zeer leevendige en hartroerende wyze te schetsen. - Wanneer men hun zeer treffend de liefde Gods en onzes Zaligmaakers vertoonde; - wanneer men te verstaan gaf, wat 'er van hunnen kant gedaan was, om het verlooren Menschdom te behouden, wanneer men den zondaaren hunne verpligtingen, om aan deeze liefdediensten en genadegiften te beantwoorden, en dezelve met dankbaarheid te erkennen, onder het oog bragt; en bewees, dat zulks niet beter geschieden kunne, dan door eene vroegtydige en opregte bekeering: alle beweegredenen, die den ervaren Leeraars van ongeveinsde Godzaligheid en Euangelische deugd genoeg bekend zyn. De Godsdienst, in zulk een licht vertoond, en doorgaands afgezonderd van die drangmiddelen, welke voor onze menschelyke natuur zo veel akeligs hebben, zou van minder zwaarmoedige zielen worden aangebeden. Men zou eene gewillige en verstandige gehoorzaamheid algemeen aangekweekt zien. Men zou de betrekking, in welke God tot ons staat, en wy, door onze geestelyke verlossing, tot onzen Hemelschen Vader gekoomen zyn, in het duidelykste licht aanschouwen. Men zou veele vorderingen op de wegen des verstands maaken; terwyl zy, wier ziel en gemoedsbeweegingen door de gedagten des doods telkens ontrust worden, het op die wegen niet zeer verre brengen kunnenGa naar voetnoot(*) | |
[pagina 151]
| |
Myne gemaakte bedenkingen wederspreeken niet, dat men, op eene verstandige wyze, gebruik kan maaken van de bovengenoemde lessen der Wysheid: Men moet bedagt weezen op het Einde, en zynen dood indagtig zyn. Neen; zy mogen veeleer daar aan ondergeschikt en dienstbaar geoordeeld worden. Dit verstandig gebruik zou de verkondigers der Euangelieleere verbinden, om den menschen voor oogen te houden, dat alle daaden, die wy verrigten, gevolgen hebben, welke goed of kwaad zyn overeenkomstig den aart der verrigtingen. - Dat men derhalven, by de aanvaarding van elk zedelyk werk, wel bedenken moet, of het van genoegens en waaragtig geluk; - dan van naberouw en onheil, staat gevolgd te worden. - Dat elk redelyk schepzel, die het verstand, welk God hem geschonken heeft, niet verwaarloost, dit onderscheid kan leeren kennen. - Dat de Godsdienst van ons geene daaden afeischt, of zy hebben zodanige gezegende uitwerkzelen. Dat men derhalven, in alle onze gedraagingen, met diens onfeilbaare uitspraaken behoort te raadpleegen. - En eindelyk, dat, daar we nu die onwaardeerbaare gevolgen, die de waare bekeering, de reine Godsvrugt verschaffen, niet altoos even klaar bemerken, en door het logge vleesch | |
[pagina 152]
| |
nu en dan verhinderd worden derzelver genoegen on vervalscht te smaaken; dat, zeg ik, die zelfde Dood, wiens leevendige vertegenwoordiging ons hart beklemt, en onze gedagten verbaast, de weg tot een ander leeven is, in 't welk die zelfde gevolgen op den duur zullen stand grypen, en onze zielen met zuivere en edele vermaaken vervullen. - De kwaade verrigtingen der menschen, aan de andere zyde, de allerelendigste, en wel gevolgen hebbende, die van denzelfden duur zyn; - moest men hun, zo beweeglyk als gezond verstand en hartroerende welspreekendheid toelaaten, tragten te doen opmerken, dat zy zich daar tegen, hoe eer hoe liever, behoorden te wapenen; en in zo verre den Dood indagtig weezen, als die ons de gelegenheid beneemt, om de onheilen, uit onze wanbedryven gesproten, af te weeren; wanneer we daar van, door eene regtgeaarte bekeering, geen werks gemaakt hebben by ons leeven. - Het aanwyzen van dit alles kon, naar de vatbaarheid der menschen, meerder of minder eenvoudig geschieden; en het zou met de bovengenoemde beweegredenen, die ons den Godsdienst in een zeer beminnelyk licht deeden te voorschyn koomen, in een nauw verband staan. - De redelykheid en beminnenswaardigheid van den Godsdienst moet ons aanstonds in het oog straalen; zo dra men gewaar wordt, dat dezelve ons in zyne gevolgen niet anders dan voordeelen schenkt. En de liefde van God en Christus moeten, zonder dat 'er eenige dubbingen overig blyven, allerklaarst blyken; wanneer ons beweezen wordt, wat van hunnen kant gedaan is, om ons op die gevolgen en voordeelen als met den vinger te wyzen. Misschien zal men vraagen: ‘zullen menschen van het slegtste slag wel bewogen kunnen worden, door drangmiddelen van dat soort, en in zulk een licht voorgesteld?’ - Wy hebben boven, ten aanzien van soortgelyke lieden, het nut van sterker, vreeslyker en hartroerender aanspraaken toegestaan. Men maake daar van alleenlyk met de uiterste omzigtigheid gebruik. En houde voorts in gedagten, dat 'er, by aanhoudenheid, de proef van moet genomen worden, zal men op goede gronden overtuigd zyn, wat die edele en verhevene drangredenen tot een Gódsdienstig leeven, zelf | |
[pagina 153]
| |
by zeer afgedwaalde Zondaars, mogen uitwerken. - 't Is ten laatste billyk (en wy kunnen het zeer wel verantwoorden) den wasdom van zodanig gestrooid zaad aan den Zegen des Hemels over te geeven. |
|