Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 74]
| |
Tweede proeve over de kleeding der vrouwen, en de verscheide wyzen, waar op de vrouwen zich in 't oog der mannen behaaglyk poogen te maakenGa naar voetnoot(*).(Overgenomen uit Dr. alexanders History of Women.)
Onder de veelvuldige stukken, waar over men in 't algemeen uitvaart, verschaft de tegenwoordige Kleederpragt, steeds gelegenheid, dat men alle moeite aanwendt, om ons te overtuigen, hoe de tyden, welke wy beleeven, in dit stuk alle voorgaande overtreffen, en hoe ons land alle andere landen, de geheele wereld door, te boven gaat. Doch dit is enkel schreeuwen: want zien wy te rugge op de verafgelegene tydperken der oudheid, wy zullen, over die zelfde stoffe, niet min klagten hooren dan tegenwoordig. Jezaia geeft ons zulk een berigt van den Opschik der Dogteren van Babylon, dat onze hedendaagsche Kleederpragt dezelve tot nog toe niet evenaare. Homerus kleedt verscheide zyner Helden en Heldinnen, met een tooy, ons heden onbekend, en cleopatra hadt eene buitenspoorigheid in haare kleeding en vermaaken, die, in onze dagen, den ryksten Vorst in armoede zou doen storten. 't Zou ons ligt vallen de voorbeelden, van de pragt der Ouden, te vermenigvuldigen, genoegzaam strekkende om te toonen hoe weinig reden 'er is om den tegenwoordigen tyd meer dan de voorledene dagen des te bezwaaren: wie immer de Kleederpragt in 't 't Oosten gezien heeft, moet lachen over het hekelen der Europeaanen, ten dien opzigte. De begeerte, om het oog en de aandagt te trekken, zette eerst het Menschlyk Geslacht aan om zich op te schikken met de schitterendste dingen, welken de Natuur kon opleveren. Onder deeze bekleedde de Diamant, zo ras dezelve ontdekt was, den eersten rang: 't was derhalven, natuurlyk, dat de Mynen, die dit Edelgesteente opleverden, met greetigheid gezogt en zorgvuldig be- | |
[pagina 75]
| |
waard wierden. De oudste Diamant- myn, van welke wy weeten, is aan de Rivier Gouel, een der geenen die zich in de Ganges ontlasten. De keten bergen, welke zich uitstrekt tusschen de Kaap Comorin en Bengalen, heeft eene groote menigte Diamanten opgeleverd. Het Eiland Borneo brengt, volgens het berigt der Reizigeren, weinig Diamanten voort, meer worden 'er gevonden in Visapour en Golconda: de Mynen van Visapour zyn omtrent driehonderd jaaren bekend geweest, en die van Golconda niet langer dan een en een halve eeuw. Omtrent het begin deezer Eeuwe vonden eenige Slaaven, bestemd om Goud te zoeken te Sierra dofrio in Brasil, eenige kleine schitterende Steenen, welke zy, als van geene waardye, wegwierpen; eenige deezer, nogthans, bewaard en door kenners onderzogt zynde, werden voor fyne Diamanten gekeurd. Korten tyd daar naa speurde men dezelve, met zulk een gelukkigen uitslag, op, dat, in weinig jaaren, de Vloot van Rio Janeiro 1146 oncen daar van te Lisbon aanbragt. Door zulk een overvloed, nam derzelver prys geweldig af; doch het Portugeesche Staatsbestuur verleende, om ze de oorspronglyke waardye weder te doen krygen, een uitsluitend voorregt, om ze te mogen zoeken, aan zekere Compagnie: en, ten einde de inhaaligheid der Compagnie het oogmerk des Staatsbestuurs niet mogt verydelen, werd bepaald, dat niet meer dan zeshonderd Slaaven in de Mynen zouden gebruikt worden, als mede, dat alle Diamanten, een zeker gewigt te boven gaande, den Koning zouden toebehooren. Men dordeelde het niet genoegzaam den dood te stellen op het doen van inbreuk der voorregten, aan de Compagnie geschonken; maar, tot meerder zekerheid, noodig de nabuurschap der Mynen te ontvolken, dezelve tot eene woestyne te maaken, waar in geen Mensch, buiten de bevoorregte Diamantzoekers, den voet zette. Deeze beslaat tegenwoordig driehonderd mylen, en 'er is in dien ganschen omtrek maar een groot dorp, bewoond door Slaaven van de Compagnie. Dusdanig een kort berigt van deeze kostlykste aller snuisteryen zullen onze Leezers, zo wy hoopen, niet aanmerken als vreemd van ons onderwerp, inzonderheid daar dezelve tegenwoordig niet alleen een stuk van Koophandel en Weelde is, maar ook een Teken, 't welk Rykdom en Rang van de laagere leevensstanden onderscheidt. | |
[pagina 76]
| |
Maar, om tot het oude Babylon weder te keeren. De Mannen droegen stoffen met goud en zilver gewerkt, door borduurzel vercierd, en met Edelgesteenten verrykt, die het Oosten altoos overvloedig opleverde. Gouden halsbanden maakten een gedeelte huns opschiks uit: deezer wyze gingen de Mannen gekleed: die der Vrouwen wordt ons zo byzonder niet beschreeven; doch, wanneer wy in opmerking neemen, in hoe hoog een aanzien onder hun de Vrouwen waren, en de natuurlyke zugt der Sexe tot opschik en kleederpragt, hebben wy reden om te gelooven, dat deeze nog kostlyker en weidscher was, inzonderheid, daar wy vinden, dat de Propheeten, de Dogters van Babylon, zo dikwyls, deswegen bestraften, Kleeding en cieraad wekten niet min de aandagt der Meden en Persen, dan der Babyloniers: de Vrouwen hunner Koningen waren gekleed met al de praal der Oostersche grootheid, en de inkomsten van geheele Landschappen werden besteed, om haar, die de meest geliefdste was in 't Vrouwentimmer, op te tooijen. De Koninginnen hadden zekere Landschappen, geschikt om haar toilet en kleederkamer te onderhouden: deeze droegen den naam, naar de onderscheide deelen der Kleeding welke zy moesten bekostigen, als de Gordel der Koninginne, de Mantel der Koninginne, enz. - De Meden droegen lange sleepende Mantels, met wyde hangende mouwen, doorweeven met verscheide kleuren, alle van de vrolykste en schitterendste soort, en ryklyk geborduurd met goud en zilver. Zy waren als overlaaden met armbanden, gouden ketenen en halssnoeren, vercierd met kostbaar gesteente: op 't hoofd droegen zy een Tiara of scherpgepunte muts, zeer pragtig: ja, zy gingen zo verre dat zy hunne oogen en wenkbrauwen schilderden, hun gelaad kleurden, en kunstig hair met het natuurlyke vermengden. Zo veel stelden daar de Mannen in de Kleeding: de oudheid heeft het in duister gelaaten hoe de Vrouwen zich ten dien opzigte gedroegen, en ons enkel in 't algemeen berigt, dat zy zeer schoon waren. Wy mogen, derhalven, redelyker wyze veronderstellen, dat zy, in een land, waar men met de Kleeding zo veel ophadt, deeze bekoorlykheden van het behulp der kunste niet verstooken lieten. Niettegenstaande, 't geen wy dus verre vermeld hebben, de Oude Geschiedenis inziende, hellen wy over | |
[pagina 77]
| |
om te denken, dat de oude Helden de Kleeding versmaadden als eene verwyfdheid, voor hun te laag. Hercules hadt alleen een Leeuwenhuid over zyne schouders geslaagen; verscheide der Helden by homerus, en andere oude Schryvers zyn bekleed met de huiden van verschillende Dieren, door hun geveld. Maar dit schynt alleen hunne doorgaande wyze van kleeden geweest te zyn, of als zy in den oorlog of op de jagt waren: want, by staatlyke gelegenheden, hadden zy optooizels van eene andere natuur. De mantel van ulisses wordt door homerus beschreeven, als allerkostlykst bewerkt, en verscheide zyner Helden worden met de uiterste staatsy ingevoerd. Zelfs in de Helden-eeuwen waren de Grieken opgepronkt met goud en zilver, en Vrouwen van rang droegen lange sleepende mantels, vast gemaakt met gouden haaken, en armbanden met barnsteen vercierd: ook waren zy niet onbewust, dat de Natuur door Kunst kon geholpen worden; doch poogden die daar door te verfraaijen. Wanneer de Grieken, uit de barbaarschheid der Helden-eeuwen opstonden, begonnen zy, onder meer andere byzonderheden tot de beschaafdheid behoorende, meer aandagts op de Kleeding te vestigen. Te Athene besteedden de Juffrouwen den geheelen morgen met zich te kleeden: haar toilet bestondt in blanketzel en wateren, om haar vel te verfraaijen; zy droegen veel zorgs om haare tanden rein te houden: eenigen maakten haare wenkbrauwen zwart, verhielpen, des noods, het gebrek van 't rood haarer lippen. Heden ten dage bedienen de Vrouwen op de Grieksche Eilanden haar van eene verf Sulama geheeten, welke een schoon rood aan de kaaken, en aan het vel een bevalligen blos geeft. Misschien heeft men deeze gebruikt, in de tyden, welke wy thans beschouwen; maar wat hier van ook zyn moge, eenige der Grieksche Juffrouwen verguldden op den Huwelyksdag haar gansche gelaat, en beschouwden dit als een onwederstaanbaare bekooring. Doch, om tot oud Griekenland weder te keeren, besteedden de Juffrouwen een gedeelte van haar tyd aan het hoofdtooizel, en, schoon wy reden hebben om te veronderstellen, dat zy zo grillig niet waren als die der Parysche Modes, waren zy, nogthans, geenzins geringe voorwerpen van aandagt en opmerkzaamheid, bovenal daar wy vinden dat zy haar hair kleurden, met de | |
[pagina 78]
| |
kostbaarste reukwerken bestreeken, en met heete yzers in allerlei bogten krulden, naar de grilligheid of mode vorderde. Haare Kleederen waren gemaakt van zulk eene ligte en fyne stoffe, dat de lyfsgestalte 'er door kon gezien worden, zonder tegen de betaamelykheid te zondigen. Te Sparta was het hier mede geheel anders gelegen: wy zullen de Kleeding der Spartaansche Vrouwen niet beschryven, genoeg is het zeggen, dat bykans elk oud Schryver, des gewaagende, daar over zeer klagtig valt. Uit het thans verhaalde blykt, dat de Vrouwen der Oudheid zich niet min, dan de hedendaagsche, over haare Kleeding bekommerden: dit zal nog bet blyken als wy de Romeinsche beschouwen. In de vroegere tydperken van dat groote Gemeenebest gingen de Romeinen eenvoudig en onopgeschikt: wy zullen deeze, derhalven, overstappen, en onze waarneemingen bepaalen tot die wanneer de rykdom der geheele Wereld binnen de muuren van Rome zamenvloeide. De Romeinsche Juffrouwen gingen zich 's morgens baaden, en keerden uit het bad na het toilet, waar Mevrouwen van rang en middelen eene menigte van Dienstbooden hadden, die alles voor haar deeden, terwyl zy, steeds haare Spiegels raadpleegende, onderscheide houdingen leerden, zich op eene losse houding en bevallige lachjes bevlytigden, en elk deel van haar hulzel in orde schikten. Coquetten, Juffrouwen van eenen ongemaklyken aart, en wier bekoorelykheden de bedoelde overwinningen niet behaald hadden, begromden menigvoud haare Dienstboden over dit mislukken; en, mogen wy juvenalis gelooven, zo lieten zy dezelve dikwyls streng kastyden. In den beginne, moesten de Dienstmaagden, die by het toilet de Juffrouwen oppasten, in alle de onderscheide gedeelten der Kleeding de behulpzaame hand leenen; doch vervolgens hadt elk haare byzondere taak: deeze moest het hair krullen, geene de reukwerken bereiden, een derde de Edelgesteenten schikken, een vierde streek het blanketzel; zy hadden alle naamen, haare verschillende bezigheden aanduidende: maar, behalven deeze, waren 'er anderen, die in een verheevener rang kwamen, alleen geschikt om haar gevoelen te zeggen over de kleur welke de Dame best aanzigtte, en welke Kleeding de bekoorelykheden der Natuure meest opluisterde. Wy hebben | |
[pagina 79]
| |
geen berigt, dat in deezen toiletraad de manlyke Sexe wierd toegelaaten: deeze nuttige, maar misschien onkiesche, uitvinding was voor de Dames van Parys bewaard: die, wyslyk in aanmerking neemende dat, daar zy zich alleen voor de Mannen kleedden, de Mannen de bevoegdste Regters waren, om te oordeelen wat hun behaagde. De Romeinsche Juffrouwen waren bykans zo zorgvuldig, ten opzigte van 't geen het gelaad omringde, als omtrent het gelaad zelve: zy hadden hairkammen van palmboomen hout en yvoor, en maakten de hairkrullen vast met gouden en zilveren spelden: niet zelden staken zy 'er paarlspelden in, met gouden ketenen en ringen, of linten schitterende van edelgesteente. De hedendaagsche reusvormige hoofdkapzels, met al de kammen, watten, wol en gemaakte krullen zyn geene uitvinding deezer Eeuwe: ze zyn ten minsten zo oud als de tyden, welke wy afschetzen. De Romeinsche Jufferschap wist, door 't behulp van geleend hair en wol, het hoofd op te pronken met boekels, knotzen, krullen, alle zo onderscheiden geschikt, en in zo veele verdiepingen boven elkander geplaatst, dat het geheel het voorkomen hadt van een geregeld stuk der bouwkunde: ook was het niet noodig, dat eene Dame haar tyd spilde in onder de handen te zitten, terwyl haar hoofd indeezervoege werd opgecierd; de Romeinen wisten, zo wel als de hedendaagsche, gemak met dwaasheid te paaren, men kon in de winkels een reeds vervaardigd hoofdstelzel koopen. Hair, van eene ligtvervige kleur, werd boven allen ander hair gekeurd; beide Mannen en Vrouwen zogten overzulks het hair die kleur te geeven, 't welk zy met reukwerken bestreeken, en met goudstof poederden: een zeer buiten 't spoor hollend gebruik, 't geen de Romeinen uit Asie ontleend hadden, en volgens josephus onder de Jooden in zwang ging. Witte hairpoeder was toen nog niet uitgevonden, en schynt niet in gebruik gekomen te weezen dan omtrent het einde der zestiende Eeuwe; de eerste Schryver, die 'er van gewaagt, is l'etoile, die verhaalt, dat, in den Jaare MDXCIII, de Nonnen met gekruld en gepoederd hair door de straaten van Parys wandelden. Zints dien tyd is het hair wit te poederen zo gemeen geworden, dat in meest alle plaatzen van Europa beide de Sexen, van allerlei rang en ouderdom, zich daar van bedienen. | |
[pagina 80]
| |
Van deezen aart waren de cieraaden met welke de Romeinsche Juffrouwen haar gelaad omringden: die van het gelaad zelve bestonden in watertjes om het vel te verfraaijen, en verwen en smeerzels. Van Kryt en loodwit bedienden zy zich; want martialis leert ons, dat fabula voor den regen vreesde, om het kryt, dat op haar aangezigt was; sabella dugtte voor den zonneschyn, om het loodwit waar mede zy geschilderd was. De berugte poppaea, eerst de Byzit, vervolgens de Egtgenoote, van nero, gebruikte een vet smeerzel, 't welk op 't aangezigt verhardde, en 't geen zy 'er op liet, tot zy het met warme melk afweekte: dit maakte het vel zagt, en verbeterde de kleur; daar dit van de Keizerin kwam, werd het welhaast zo zeer de mode in Rome, dat bykans elke Vrouw het in haar huis gebruikte; dit werd, naar de algemeene spreekwyze van dien tyd, een huislyk aangezigt geheeten; en, mogen wy op juvenalis afgaan, was dit het eenige, 't geen de Egtgenoot doorgaans kende: het natuurlyke en bevalliger werd bewaard voor de gaande en komende Minnaars. Om te verbeteren 't geen zy oordeelden dat de Natuur gebrekkig gemaakt hadt, gebruikten zy trekpleisters om de overtollige hairen, daar zy ze niet wilden hebben, te doen uitvallen: het maaken van kunstige wenkbrauwen was haar niet onbekend. Op haare Tanden waren zy nauwlettend, niet alleen zuiverden zy dezelve, en maakten ze wit op verscheidenerlei wyzen; maar voegden kunsttanden in de plaats der geenen die door ouderdom of toeval gemist werden. ‘Gy hebt’, schryft martialis aan maximia, ‘slegts drie tanden, en deeze zyn van gevernist palmboomen hout’. Maar met al deeze kunstenaaryen waren 'er gebreken, tot welke zy geen raad wisten. ‘Indien gy’, zegt dezelfde Dichter tot laelia, ‘u niet schaamt, om u van geleende tanden en hair te bedienen, gy vindt u nogthans deerlyk verlegen: wat zult gy doen voor een oog, deeze zyn niet te koop’? Hadt de ongelukkige laelia in onze vindingryke dagen geleefd, zelfs dit gebrek zou men hebben weeten te verhelpen, schoon misschien een oog, gemaakt door den Baron de wensel, zo hartgrievend niet is als een natuurlyk. Kortom de Romeinsche Juffrouwen droegen groote zorg, om haar vel zagt te houden, door | |
[pagina 81]
| |
veelvuldig baden: en eenige niet te vrede met gemeen water tot dat einde te bezigen, deeden 'er verscheidenerlei afneemende en lieflyk ruikende mengzels in. Poppaea, zegt de geschiedenis, hadt dagelyks de melk van vyfhonderd Ezelinnen in een bad, waar door haar vel eene zagtheid en tederheid kreeg, verre die van alle andere Vrouwen overtreffende. Naardemaal de Zyde de allerkeurlykste stoffe is van welke de Schoonen, wier geschiedenis wy beschryven, zich bedienen om haare bevalligheden te dekken, zullen onze Leezers, zo wy hoopen, het geen onvoegzaamen buitenstap vinden, wanneer wy des een kort verslag geeven. Men wil dat de Zyde CCCXX jaaren vóór onze gemeene Telling uit Persie in Griekenland gebragt is, en uit Indië na Rome, in het jaar CCLXIV, naa die Jaartelling. Staande de Regeering van tiberius, werd 'er, in den Raad, eene Wet gemaakt, den Mannen verbiedende, zich zo verre te vernederen, dat zy Zyde droegen, als alleen voor de Vrouwen geschikt. In het jaar DLV bragten twee Monniken uit Cerinda in de Oost-Indiën na Constantinopole de eitjes van eenige Zydewormen, die zy, in een mesthoop uitgebroeid hebbende, met moerbeziebladen voedden, en, door deeze handelwyze, welhaast zodanig deeden vermenigvuldigen, dat 'er te Constantinopole, te Athene, te Thebe en Corinthe Zyde fabrieken werden opgerigt. In 't jaar MCXXX bragt roger, Koning van Sicilie, de Zyde Fabrikeurs uit Griekenland te Palermo: die de Siciliaanen de kunst van Zydewormen kweeken, Zyde spinnen, en weeven, leerden. Uit Sicilie werd die kunst in Italie en van daar na Spanje overgevoerd, en korten tyd vóór francois den I, in 't Zuiden van Frankryk. Hendrik de IV deedt veel moeite om de Zyde fabrieken in zyn Koningryk in te voeren, tegen den raad van zynen begunstigden Staatsdienaar sully, en bragt dezelve, door zyn vlyt, tot eene middelbaare volkomenheid. In 't jaar MCCLXXXVI, verscheenen de Vrouwen van eenige Edellieden in Engeland met Zyden mantels op een bal in Kennelworth Kasteel in Warwikshire. In 't jaar MDCXX werd de kunst, om Zyde te weeven, eerst in Engeland ingevoerd, en in 't Jaar MDCCXIX lomre's Werktuig, om Zyde te reeden, te Derby opgerigt, een stuk der werktuigkunde, dat de aandagt en toejuiching van elk aanschouwer verdient. - | |
[pagina 82]
| |
Deezerwyze werdt de Zyde ingevoerd; doch dezelve bleef langen tyd al te schaars, en te duur van prys, om in algemeen gebruik te geraaken. Hendrik de II, Koning van Frankryk, was de eerste die in Europa Zyden Koussen droeg. Eduard de VI werd door thomas gresham met het eerste paar beschonken, 't geen in Engeland gedraagen werd, en van dit geschenk werd, ten dien tyde, als iets zeer kostbaars en ongemeens gesprooken. Koningin elizabeth kreeg desgelyks van eene haarer Vrouwen, die in Zyde werkten, een paar zwarte Zyden Koussen, en, men zegt, dat zy 'er zo zeer over voldaan was, dat zy vervolgens geene andere droeg. Naa deezen tyd is de Zyde in allerlei gedaanten, en tot allerlei gebruiken, zo gemeen geworden, dat dezelve nu niet langer ten onderscheidenden teken strekke van rang of rykdom; maar gedraagen wordt door lieden van allerlei standen. De oude Inwoonders van het Noorden hadden grooter eerbied voor hunne Vrouwen, dan eenig ander volk, 't welk voorts met hun in ruwheid en onbeschaafdheid gelyk stondt. Wy zouden, derhalven, deeze Vrouwen verongelyken, als wy niet veronderstelden, dat zy, op haar beurt, niet poogden te behaagen en aangenaam te worden door zulke kunstenaryen van opschik als toen onder hun bekend waren, zo wel als door de deugden van kieschheid en gehoorzaamheid, waar in zy op eene overtreffende wyze uitstaken. Wy moeten, nogthans, niet veronderstellen, dat zy, in 't stuk van opschik, gelyk zullen gevonden worden aan de oude Volken, dus verre door ons vermeld. De Landen, door haar bewoond, uit eigen aart dor en ongunstig, leverden bykans niets op om de weelde te voeden: en waar de Natuur mild geweest is, heeft zy slegts weinig steuns van de Kunst noodig. Zodanig was het geval der Vrouwen onder de Volken, welke wy thans beschouwen; zy waren, over 't algemeen, schoon, hadden leevendig blauwe oogen, groove doch geregelde trekken, een schoone kleur, en een vel 't welk in witheid de sneeuw op hunne bergen evenaarde. Rustig was haare gestalte en hier door hadt haare houding iets ontzaglyks, 't geen, om 't alles te bekroonen, gepaard ging met al die zagtheid, welke ten eigenaartigen kenmerke van de Sexe dient, en haar de voorwerpen maakt van onze hoogagting en en liefde teffens. Zo volmaakt, hadden zy het toilet weinig noodig, en werd hetzelve ook schaars van haar | |
[pagina 83]
| |
gebezigd. Daar Natuur zo veel gedaan hadt, zou Kunst alleen gestrekt hebben om haar werk te verbrodden. In de Geschiedenis van Frankryk vinden wy de volgende schetzen der Kleeding, in de tyden de Midden Eeuwen geheeten, naa de vernietiging van het oude Romeinsche Ryk. ‘Men mag veronderstellen dat de Kleeding der Vrouwen desgelyks haare omwentelingen hadt. Zy schynen bykans negen eeuwen lang niet veel met cieraadien opgehad te hebben: niets kon minder tyds of nauwlettenheids vorderen dan haar kapzel en de schikking van haar hair. Het linnen, 't welk zy droegen, was zeer eenvoudig, maar te gelyk zeer fyn. Kanten waren lang onbekend. Haare tabbaarden, op welker rechte zyde het wapen haarer Mannen, en op welker slinker zyde dat van haar eigen geslacht, geborduurd was, waren zo nauw, dat al de fraayheid van haar leest daar door heen stak, en kwamen zo hoog, dat ze de geheele borst tot den hals toe bedekten. De Kleeding der Weduwen hadt veel van die der Nonnen. 't Was niet voor den tyd van carel den VI, dat zy haare schouders begonnen te ontblooten. De Galanterie des Hofs van carel den VII bragt de armbanden, halssnoeren, en ringen in zwang. Koningin anna van Bretagne versmaadde deeze snuisteryen, en catharina de medicis maakte 'er veel werks van, om nieuwe te verzinnen. Grilligheid, weelde en ydeltuiting hebben den Opschik in 't einde tot de tegenwoordige buitenspoorigheid opgevoerd. In de Middel Eeuwen heerschte 'er onder 't Menschdom zulk een algemeen wantrouwen van elkander, 't welk moet toegeschreeven worden aan de veelvuldigheid der misdryven, en de zwakheid der wetten, dat 'er maar weinig gezellige ommegang onder de Inwoonderen van Europa plaats hadt. Nabuuren vreesden menigmaal zo zeer voor elkander, als tegenwoordig Menschen van onderscheide Volken, wanneer zy in oorlog zyn. Uit deezen hoofde werden 'er geene van die gezellige zamenkomsten gevonden, die zints veele van beide de Sexen by elkander deeden vergaderen. Van hier hadt geen der Sexen eenige drangreden, om zich op de Kleeding te bevlytigen dan zugt tot zuiverheid en een ingeschaape trek tot opschik. - Toen de Instelling der Ridderschappen opkwam, bragt dezelve eene gelukkige ommekeer in de ruwheid van zeden te wege; de Vrouwen werden meer | |
[pagina 84]
| |
beschermd, en gevolglyk beter in staat gesteld om gezelschap te zien; daar uit ontstonden veelvuldige zamenkomsten op de Ridder- en Steekspelen, in deeze zag men de Jufferschap aangesteld om uitspraak te doen over de dapperheid en dezelve te beloonen: men stelde vast, dat haare bekoorlykheden moed in 't hart bliezen, en kragt gaven aan haare aanbidders: dit alles verschafte haar de sterkste beweegredenen om zich op te tooijen en te verfraaijen. Maar, behalven deeze Ridderlyke Spelen, voerde men in Europa een ander soort van openbaare zamenkomsten in, Jaarmarkten genoemd, naa welke lieden van beide Sexen, van allerlei rang, toevloeiden. Zo lang het onderling wantrouwen den heilloozen invloed verspreidde, en 'er nauwlyks eenige beveiliging was tegen roof en moord, dan in de Kasteelen der Baronnen, bevondt zich de Koophandel in den kwynendsten toestand: om deezen eenigzins te doen herleeven, werden de Jaarmarkten ingesteld: de Kooplieden bragten 'er hunne Waaren, en stelden ze te koop: doch eene enkele te koopstelling van goederen, na welke weinig vraags was, terwyl men nog minder gelds bezat om ze te betaalen, beantwoordde in 't eerst niet aan het einde, om veel volks zamen te doen komen. Behalven het ten toon stellen hunner Koopwaaren, onderhielden zy hun met eene verscheidenheid van openbaare vermaaklykheden: en zedert dien tyd werden de Jaarmarkten de gewoonlyke verzamelplaatzen, en waren niet alleen een beweegmiddel voor de Sexe om zich op het voordeeligst te vertoonen; maar verschafte haar ook stoffe tot dat gewigtig einde. |
|