| |
Natuurlyke historie der kanarie- vogelen.
Volgens buffon.
(Vervolg van bl. 20.)
In de Beesten, even als in de Menschen, en zelfs in onze kleine Vogeltjes, strekt de strydigheid van Character, of, wil men dit liever, het onderscheid der zedelyke hoedanigheden, tot een hinderpaal van overeenkomst in de natuurlyke hoedanigheden. Is 'er iets in staat om te bewyzen, dat het Character een goede of kwaade indruk is, door de Natuur geschonken, en waarin de Opvoeding geene verandering kan veroorzaaken, onze Kanarien leveren 'er een voorbeeld van op. ‘Zy zyn bykans alle’, zegt de Heer hervieux, ‘van elkander verschillende door haare neigingen. Daar zyn Mannetjes van eenen altoos droeven aart, grommers en knorrepotten, die zelden zingen, en noit dan op een droeven toon. - Zy verslyten een grooten tyd in 't leeren, en weeten het geleerde zeer onvolkomen, en 't weinige, 't welk zy geleerd hebben, vergeeten zy schielyk. - Deeze zelfde Kanarien zyn dikwyls van eenen zo morssigen aart, dat zy vuile pooten en staart hebben, en aan 't Wyfje niet kunnen behaagen, daar zy 't zelve ook door den zang niet streelen, zelfs op den tyd dat de Jongen uitkomen, en veelal
| |
| |
zyn die Jongen niet beter dan de Vader. - 'Er zyn andere Kanarie-Vogels, zo kwaadaartig, dat zy het Wyfje, hun gegeeven, dooden, en 'er geen ander middel is om hun te beteugelen, dan met twee Wyfjes daar by te zetten, die zich, ter algemeene verdeediging, veréénigen, en, het eerst door geweld overwonnen hebbende, verwinnen zy hem vervolgens door Liefde. - Nog andere zyn van zo wreed eenen aart, dat zy de eytjes, als het Wyfje ze gelegd heeft, stukken breeken en opeeten; of, indien deeze onnatuurlyke Vader ze laat broeden, zyn de Jongen nauwlyks gekipt, of hy neemt ze in den bek, sleept ze over den grond en doodt ze’. Men vindt 'er desgelyks, die zo wild, driest, en dermaate op onafhanglykheid gesteld zyn, dat ze zich niet willen laaten aanraaken of streelen; men moet ze met rust laaten, en niet behandelen als andere: 't minst dat men zich met hunne huishouding bemoeit, willen zy niet voortteelen: men moet zelfs hun kooytje niet aanraaken, of de eytjes wegneemen: 't is alleen wanneer men ze volstrekt ongemoeid laat, dat zy paaren en jongen verwekken. - Eindelyk zyn 'er zeer traage, die bykans nimmer een nest maaken, dit moet de oppasser voor hun doen.
Alle deeze Characters zyn, gelyk men ziet, zeer verschillende van elkander, en zeer verschillende van onze geliefde Kanarien, altoos vrolyk, altoos zingende, zo gemeenzaam, zo beminnelyk, zo goede Mannen, zo goede Vaders, en, over 't geheel, van een zo zagt character, van een zo gelukkige natuur, dat zy vatbaar zyn voor alle goede indrukzels, en begaafd met de beste neigingen; zy vervrolyken, zonder ophouden, het Wyfje door hunnen zang; zy troosten 't zelve onder het verdrietig broeden; en noodigen het om van plaats te verwisselen, en broeden zelfs alle dagen eenige uuren: zy voeden ook hunne Jongen, en toonen zich alzins leerzaam. Uit deeze alleen moeten wy over de Kanarien oordeelen, en ik heb van de andere geene melding gemaakt, dan om aan te toonen, dat het Character in de Dieren van de Natuur afhangt, en niet van de opvoeding.
Voor het overige ontstaat de schynbaare boosaartigheid, die de Kanarien aanzet om de Eyeren te breeken en de Jongen te dooden, dikwyls uit hun temperament en te groote drift in 't minnen; 't is om het Wyfje te vol- | |
| |
komener en te dikmaaler te genieten, dat zy 't zelve van 't nest afjaagen, en van de geliefdste voorwerpen haarer genegenheid berooven. Gevolglyk, is de beste wyze, om deeze Vogeltjes te doen nestelen, dezelve niet te scheiden en in afzonderlyke kooytjes te zetten, veel beter plaatst men ze in eene kamer, wel door de Zon bescheenen, en 's winters tegen het Oosten; zy leeven 'er vrolyker en teelen sterker voort: want wanneer zy in een koutje, of kooytje, zyn, met een enkel Wyfje, breeken zy de eytjes, om 't zelve op nieuw te genieten. In eene kamer, daarentegen, waar in meer Wyfjes dan Mannetjes moeten weezen, zoeken zy een ander, en laaten het eerste gerust broeden. Daarenboven werkt de jalousy onder hun, en, als zy 'er een zien, die zyn Wyfje te veel plaagt en de eytjes wil breeken, vallen zy op dat Mannetje aan, om het te temmen.
Tot het maaken van Nesten geeft men den Kanarie-vogel, plukzel van fyn linnen, Koe- of Harten-hair, 't welk tot niets anders gebruikt is, mosch, en droog fyn hooi. De Putters en de Europische Kanarien, die men by Kanarie-Vogels plaatst om een gemengd broedzel te verwekken, hebben liefst fyn hooi en mosch; doch de Kanarien zelve bedienen zich liever van plukzel en hair: het moet wel klein gemaakt weezen, ten einde het aan de pootjes niet hegte, en dus veroorzaake dat de eytjes uit het nest vallen.
Deeze opgesloote Vogeltjes teelen niet zo bestendig voort, doch zy schynen niet te min talryker voort te zetten, dan zy waarschynlyk doen in den staat der vryheid: want 'er zyn eenige Wyfjes die vier en vyf maalen 's jaars broeden, telkens vier, vyf, zes en zomtyds zeven eytjes: doorgaans hebben zy drie broedzels, en het ruijen belet haar hier in voort te vaaren. 'Er zyn niet te min Wyfjes, die staande den ruityd broeden: mits hun broeden voor dien tyd begonnen is. De Vogels van hetzelfde nest ruijen alle niet ten zelfden tyde. De zwakste ondergaan eerst deeze staatsverandering; de sterkste ruijen dikwyls meer dan eene maand laater. In de verschillende soorten ontdekt men veel onderscheids in het broeden en voortteelen. Maar, ondanks dit onderscheid, is de tyd van broeden even lang: alle broeden zy dertien dagen; is het een dag meer of minder, dit schynt te ontstaan uit eenige byzondere omstandig- | |
| |
heid; de koude vertraagt het uitkomen der Jongen, en de hette verhaast het: waar uit dikwyls ontstaat dat het eerste broedzel in de maand April dertien en een halve dag duurt, of veertien in stede van dertien, wanneer het koud weer is; terwyl, in tegendeel, by het derde broedzel, in de heete maanden van July en Augustus, de Jongen zomtyds op den twaalfden en een halven dag, of zelfs op den twaalfden, uitkomen.
Men doet zeer wel, met de kwaade eytjes van de goede af te scheiden: doch om deeze wel te onderkennen moet men wagten dat zy acht of negen dagen gebroed zyn: men neemt elk eytje voorzigtig aan beide de einden, uit vreeze van ze te breeken, en houdt ze tegen sterk dag- of kaars-licht, en werpt de ledige weg, zy zouden niets anders doen dan het Wyfje afmatten, als men ze liet blyven: door deeze weg te neemen, maakt men van drie broedzels dikwyls slegts twee: in het derde zal men het Wyfje vryheid laaten, en het zal welhaast een ander nest vervaardigen. Veele Kanarieteelers pryzen zeer aan, het wegneemen der eytjes, zo ras het Wyfje ze legt, en 'er yvooren eytjes in plaats te leggen, ten einde de eytjes alle te gelyk mogen uitkomen: men wagt het laatste eytje af, eer men de andere aan het Wyfje wedergeeft, en de yvooren wegneemt. Doorgaans leggen zy 's morgens ten zes of zeven uuren: en men wil, dat, wanneer het een uur langer duurt, het Wyfje ziek is: dus gaat het leggen der eytjes gevolglyk toe, en het valt ligt dezelve, naar gelange zy gelegd worden, weg te neemen. Deeze handelwyze, die meer tot gemak van den Kanarieteelder dan van den Vogel dient, is strydig met den voortgang der Natuure: zy doet de Moeder meer kragts spillen, en belast haar teffens met vyf of zes Jongen, die, alle te gelyk uitkomende, haar meer ontrusten dan vermaaken: terwyl zy, de een naa den ander te voorschyn komende, de vermaaken verdubbelen en de kragten spaaren: kundige Kanarieteelers hebben my betuigd, best geslaagd te weezen, wanneer zy geen gebruik van yvooren eytjes maakten, en het uitkomen den gang lieten gaan.
In 't algemeen moeten wy zeggen, dat de te kunstige en te zorgvuldige behoedzaamheden, in het opvoeden deezer Vogeltjes aangepreezen, eer schaaden dan baaten. Men moet, in alles, zich zo naby aan de Natuur houden
| |
| |
als mogelyk is. De Kanarien onthouden zich, in haar eigen land, by kleine beekjes en op vogtige plaatzen: men moet ze derhalven nooit water laaten ontbreeken, zo om te drinken, als om zich te baaden. Daar zy uit een zeer zagt klimaat oorspronglyk zyn, moeten zy beschermd worden tegen de winterkoude: het blykt dat zy, reeds van zeer vroegen tyde af, in Frankryk genaturaliseerd zynde, aan de koude onzer lugtstreeke gewoon zyn: want men kan ze houden in een kamer zonder vuur, die niet noodzaaklyk met glaazen raamen geslooten is, en digt traliewerk is genoeg. Ik ken verscheide Kanariehouders, die my verzekerd hebben, dat men, ze dus behandelende, 'er minder verliest, dan in kamers waar men vuur stookt. Het zelfde gaat ook door ten opzigte van het voedzel; men zou het veel eenvoudiger kunnen maaken dan men doorgaans doet, en 'er zich beterby bevinden.
Eene zorgvuldigheid bovenal in agt te neemen is, nooit den tyd van het eerste broedzel te verhaasten: men heeft de gewoonte, om de Mannetjes en Wyfjes, op den 20 of 25 van Maart, te laaten byéén komen; doch men zou beter doen met den 12 of 15 van April af te wagten: want wanneer zy zamen komen als het nog te koud is, krygen zy meesten tyds een tegenzin in elkander; en, indien, by geval, de Wyfjes eitjes leggen, verlaaten zy dezelve, zo het saisoen niet warm wordt: dus verliest men een geheel broedzel, het eerste willende verhaasten.
De jonge Kanarien verschillen van de oude, zo door de kleur der Pluimadie, als door eenige andere Characters. Naar maate de Kanarie-Vogel oud wordt, veranderen de kleuren; men onderkent de oude van de jongen, door de sterkte van de kleur en het gezang: de ouden hebben altoos veel sterker en leevendiger kleuren; hunne klauwen zyn veel ruwer, en trekken na het zwarte, als zy van het ras der grauwen zyn: zy hebben ook veel zwaarder en langer nagels dan de Jongen.
Het Wyfje gelykt dikwerf zo zeer naar het Mannetje, dat het bezwaarlyk valle ze van elkander, in den eersten opslage, te onderscheiden: ondertusschen is het Mannetje altoos veel zwaarder gekleurd dan het Wyfje, hy heeft een dikker en langer kop, aan de zyden oranjeverwig van kleur, onder den bek eene soort van geele
| |
| |
streep, die veel laager loopt dan by het Wyfje, ook heeft hy langer pooten; eindelyk begint het te neurien, bykans zo ras het alleen eet; doch deeze onderscheide kenmerken byéénvoegende, kan men, zelfs vóór het eerste ruijen, de Mannetjes Kanarien van de Wyfjes onderkennen. Naa dien tyd is 'er geen onzekerheid meer ten dien opzigte: want de Mannetjes beginnen dan hunne Sexe door den zang te ontdekken.
Alle schielyke stemgeeving in de Dieren is een sterke blyk van drift; en naardemaal de Liefde, van alle inwendige aandoeningen, die is, welke deeze meest aanzet, en kragtigst werkt, geeven de Dieren die aandoening daar door te kennen. De Vogel duidt, door zyn zang, de Stier door zyn geloei, het Paard door zyn gegrinnik, alle dezelfde neiging aan. De vuurigheid van die drift is zo groot en leevendig niet in het Wyfje als in het Mannetje; dus geeft het die maar zelden door de stem te kennen: by eene Wyfjes Kanarie is dezelve ten hoogsten een laage toon van teder genoegen, of een teken van toestemming, welke 't zelve niet onglipt, dan naa langen tyd het smeekend zingen van het Mannetje gehoord te hebben, die haare begeerten, door het uitboezemen van de zyne, tragt te ontvonken. Niet te min heeft dat Wyfje de voldoening van deeze ééns ontstoken drift noodig: want het word ziek en sterft, als zy, afgescheiden van het Mannetje, 't welk dezelve opwekte, die onvoldaan moet laaten. Men heeft opgemerkt, dat de Kanaris, vroeg in 't voorjaar, eer men dezelve gepaard heeft, in ziekte stort; zy vermaagert, kwynt, en eindigt, binnen weinig dagen, het leeven. De vergeefsche opwekkingen en onvoldaane begeerten zyn oorzaak van de kwyning, die dezelve schielyk aangrypt, wanneer zy veele Mannetjes hoort zingen, en by geen deezer kan komen. Het Mannetje, schoon de eerste Opwekker deezer begeerte, schoon in 't voorkomen veel vuuriger, kan veel beter dan het Wyfje den eenzaamen staat uitharden; zeldzaam sterft het door van het Wyfje gescheiden te weezen; maar dikwyls verkort het de dagen, door overmaatigen minnehandel.
Het Wyfje der Kanarien kan, even als de Hoenders, zonder gemeenschap met het Mannetje, eytjes voortbrengen. Men heeft, daarenboven, opgemerkt, dat zy zelden, van de Mannetjes beroofd, eytjes leggen, indien zy 'er vol- | |
| |
strekt afgescheiden zyn, dat is, wanneer zy geen Mannetjes kunnen zien of hooren; dat zy het dikmaaler, en, in grooter getale, doen, wanneer zy door 't gehoor of 't gezigt van het Mannetje daar toe worden opgewekt: zo veel vermogen de voorwerpen zelfs van verre in alle gevoelige weezens: zo veele wegen heeft het vuur der Liefde, om zich mede te deelen.
Omtrent den Zang der Kanarien moeten wy nog deeze byzonderheid mededeelen, ontleend uit eenen Brieve van den Heer Dr. barrington, aan Mr. maty, over den zang der Vogelen. ‘Ik heb twee deezer Vogelen van de Kanarische Eilanden gezien, die geheel niet zongen; ik weet dat een Schip, onlangs, eene groote menigte deezer Vogelen overbragt, die niet meer zongen dan de straks gemelde: de meeste Kanarien, die uit Tirol komen, zyn, in den zang, onderweezen door haare ouderen; deeze weder door de haare, en zo vervolgens, tot wy den eersten Vogel van dat ras hebben, die onderweezen is door een Nagtegaal. Die van Engeland zingen doorgaans gelyk de Farlouse, of de Gras-Leeuwrik’.
Het vertier in deeze Vogelen maakt een klein stuk van Koophandel uit. Tirol alleen verschaft 'er Zestien honderd in 't Jaar, en schoon de Kooplieden, die ze ons aanbrengen, dezelve meer dan drie honderd Mylen op den rug draagen, worden ze egter ten zeer maatigen pryze verkogt. De voornaamste Kanarieteelt is te Inspruck, en daar omstreeks: van daar wordt de Kanariehandel gedreeven door geheel Europa, en in Constantinopole. |
|