Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTableau de l'Histoire generale des Provinces Unies, par A.M. Cerisier. Six Tomes. A Utrecht, chez B. Wild, a Londres, chez P. Elmsly, &c.Reeds in den jaare 1777 zagen de twee eerste Deelen van dit Tafereel der algemeene Historie van de Vereenigde Nederlanden het licht; wy hebben 'er ook diestyds eerlang eenig berigt van ge- | |
[pagina 612]
| |
geevenGa naar voetnoot(*): zints heeft de Heer Cerisier zynen arbeid agtervolgd, en onlangs is ons het zesd: Deel ter hand gekomen. Een samenloop van omstandigheden heeft veroorzaakt, dat wy ongemerkt, zonder eenig opzet, van de verdere uitvoering deezes Werks geene melding gemaakt hebben; 't welk wy ons eerst met de ontvangst van het zesde Dee herinner en, en ons nu noopt om een algemeen verslag van de inrigting deezes Tafereels, zo verre het nu openbaar ten toon gesteld is te leveren. Van het oogmerk deezes Geschiedschryvers, en de nuttigheid van dit Werk hebben wy in het bovenaangehaalde berigt genoeg gezegd, om een ieder min of meer te doen begrypen, dat deeze nieuwe bearbeiding der geschiedenissen van ons Vaderland haare weezenlyke waarde heeft; en met regt de opmerking vordert van allen dezulken die zig op deeze edele oefening toeleggen. Het gunstige denkbeeld, dat wy 'er ons, op het doorbladeren der twee eerste Deelen, van gevormd hebben, is op het nagaan der volgenden, niet verzwakt maar eer versterkt: te meer, daar we zagen, dat de geschiedkundige Cerisier zig bestendig bevlytigt, om alles met een welwikkend oordeel na te gaan, en onpartydig te boek te stellen: dat bovenal in de laatere Deelen doorstraalt. - De twee eerste Deelen behelzen eene oor seelkundige ontvouwing onzer oude Geschiedenissen, die zig, zedert de komst en vestiging der Batavleren in deeze Gewesten, uitbreiden tot op de dagen van Keizer Karel len V; en wel tot op dien tyd dat deeze Vorst, afstand doende van zyn geheele Ryksbewind, het bestier deezer Landen, met goedvin den der Staaten, in de handen van zynen Zoon Philippus overgave, in den jaare 1555. - Het derde Deel is bepaald ter voordragte der geweldige overheerschinge van Philippus, en van den tegenstand der Staaten, onder de heldhaftige poogingen van Prins Willem; die dezelven eerlang, ten minste met betrekking tot onze Vereenigde Nederlanden, in zulke omstandigheden bragt dat ze te Utrecht de grondslagen tot een nieuw Gemeenebest konden leggen; 't welk de afzweering van Koning Philippus ten gevolge had; en waarop Prins Willem tot de Graaflyke waardigheid verheven zou zyn geworden, zo niet een verraaderlyke aanslag hem het leeven had doen verliezen in den jaare 1584. - Op de beschouwing van dit tydperk, met welks afloopen ons Vereenigd Gemeenebest zyn aanvang nam, laat onze Geschiedschryver in het vierde en vyfde Deel, volgen, eene overweeging der lotgevallen van dit Gemeenebest, zedert dien tyd tot op den dood van Prins Mauritz, welke in 't jaar 1625 voorviel. En verder schikt hy het zesde Deel ter ontvouwinge der lotgevallen van onzen Staat, zints die dagen, tot op de heimelyke en in laater tyd zo veel gerugts maakende, onderhandelingen van onzen Staat met het Hof van Vrankryk, in de jaaren 1662 | |
[pagina 613]
| |
en 1663, waar in de Raadspensionaris de Witt en de Graaf d'Estrades ter wederzyde de voornaame hand hadden. - Ieder deezer Tydbestekken, welken de Heer Cerisier telkens in kleiner tydperken verdeelt, behelst eene reeks van aanmerkelyke voorvallen, die hy, naar maate van derzelver gewigt en invloed, beknopter of breedvoeriger behandelt. Zulks verrigt hy, met eene oordeelkundige aaneenschakeling, die juist geschikt is, om derzelver oorzaaken en gevolgen in een helder licht te stellen; waartoe hy ook, wanneer de omstandigheden zulks vereischen, zyn geschiedverhaal vergezeld doet gaan van gepaste aanmerkingen, die hy, zelfs in netelige omstandigheden, met alle vrymoedigheid, doch steeds met eene onberispelyke bescheidenheid, voordraagt. Wyders ontmoet men in dit Geschrift, aan 't einde van leder Tydbestek, een kort verslag van de zeden en gewoonten der Natie in die dagen, mitsgaders van 't geen den Burgerstaat betreft, als mede van den toestand der Kunsten en Weetenschappen, benevens eene beknopte melding van de beroemdste Mannen hier te Lande, en meer dergelyke byzonderheden, die zig in 't Geschiedverhaal niet wel laaten invlegten. - Zyn Ed. heeft dit alles op zodanig eene wyze uitgevoerd, dat de Lief hebbers onzer Vaderlandsche Geschiedenissen tover reden hebben, om na de voltrekking van dit Tafereel te verlangen, 't welk de Autheur zig voorgesteld heeft, tot op het midden der tegenwoordige Eeuwe te brengen. - Zie hier intusschen, tot een byzonder staal, uit dit zesde Deel, het hoofdzaaklyke van des Geschiedschryvers berigt, wegens de geheime onderhandeling van den Raadpensionaris de Witt met den Graaf d'Estrades; welke maar al te dikwerf in een verkeerd licht geplaatst is geworden. Onze Geschiedschryver gemeld hebbende, hoe de Staat zig in den jaare 1662, na de herstelling van Karel den II op den throon van Groot Brittanje, met de gevolgen daarvan, en de nevensgaande onderhandelingen met het Fransche Hof, in gevaarlyke omstandigheden bevond, daar men aan de eene zyde voor de heerschzugtige oogmerken van Frankryk, en aan de andere zyde voor eene Vredebreuk met Engeland te dugten had; geeft verder een verslag van t voorgevaliene ter verydelinge van 't oogmerk van Frankryk, om zig meester van de Spaansche Nederlanden te maaken. De Graaf d'Estrades, door Koning Lodewyk den XIV, tegen het afloopen des jaars 1662, naar Holland gezonden, kwam hier bovenal, om te onderstaan hoe de Vereenigde Provincien gezind waren; ten einde te verneemen, in hoe verre de Koning staat op dezelven konde maaken, of dezelven had te wantrouwen, in gevalle hy de Spaansche Nederlanden wilde vermeesteren. Maar de Witt, zyn oogmerk doorgrondende, nam op zig het zelve te doen mislukken. De Witt behoorde niet onder dat slag van Staatsmannen, die, sterk met hunne begaafdheden ingenomen, in hunne onderhandelingen gemeenlyk iets, dat men loos of doortrapt noemt, laaten | |
[pagina 614]
| |
doorstraalen, dat wantrouwen inboezemt. Hy bezat, gelyk de meeste Staatslieden van het Noorden, het vermogen van de gesleepenste Staatkunde te verbergen, onder het uitwendige vertoon van de oprechtheid en ongeveinsdheid zelve. Zo dra hy met deezen nieuwen Afgezant in onderhandeling getreeden was, scheen hy terstond de belangen van Vrankryk dermaate ter harte te neemen, en zo genegen te zyn, om de inzigten van 't Fransche Hof te helpen bevorderen, dat d'Estrades het grootste vertrouwen in hem stelde. Hy schreef zelfs aan zyne Maj, dat hy geen meer hart voor den luister en de belangen zyner Maj. kon hebben, dan de Heer de Witt betuigde te bezitten. Het Fransche Hof sloeg hier te ligter geloof aan, om dat het zig altoos tot eene eer gerekend had, voor den besten vriend en zekersten bondgenoot van het Gemeenebest door te gaan. Middelerwyl ziet men egter, uit de geheime brieven van den Raadpensionaris, dat by, niet minder dan één der vuurigste Patriotten, ten sterkste bedugt was, voor de uitbreiding, en de gevaarlyke nabuurschap der Fransche magt. D Estrades drong by de Staaten sterk aan op de guarantie van Duinkerken, verklaarende, dat Frankryk het laatst geslooten Tractaat niet zoude ratificeeren, zo lang dat Artikel 'er niet onder betrokken wierd. De Witt hadt zeer veel tegen deeze guarantie; intusschen gaf hy nogtans te kennen, dat die zaak, zo 't alleen aan hem stond, wel dra te vinden zou zyn; terwyl hy tevens behendig uitweidde, over de ongerustheid van geheel Holland en Zeeland, wegens de aankoop dier Vestinge. Hy hield dit stuk voorts sleep nde, om de uitwisseling der ratificatien te vertraagen. Maar toen hy bemerkte, dat de Koning, van zyne zyde, 'er geen haast mede maakte, uit vreeze van als dan ingewikkeld te zullen worden, in den oorlog, waarmede Karel de II de Staaten dreigde, bewoog hy de Staaten, om de guarantie in te willigen; na vooraf bedongen te hebben, dat Frankryk, van zyne zyde, hun de bezitting der Landen van Overmaaze, en 't laatste Tractaat met Engeland, zoude guarandeeren. - Hieraan hegt de Heer Cerisier eene melding van 't geen de Witt te Rotterdam gedaan, en te Amsterdam ondernomen zou hebben, volgens het schryven van d'Estrades, dat egter ten deele onzeker, en ten deele verdicht is; mitsgaders an 't geen d'Estrades schryft, wegens den invloed, die hy zelf op veele aanzienlyke persoonen, door omkooping, gehad zou hebben. Wat hier van zy, in die wyduitgestrektheid, als 'er d'Estrades van schryft, 't is intusschen, gelyk onze Autheur vervolgt, ten aanzien van de Witt opmerkelyk, dat alle die poogingen van d'Estrades, volgens zyn eigen schryven, ydel waren op den Raadpensionaris, die alle zodanige aanbiedingen van de hand wees; voorgeevende, dat hy t'over beloond was, door des Konings betuiging van vertrouwen op hem, en vriendschap te hemwaards. Ook bragt de Witt, die zeer wel bezefte, hoe gevaarlyke gevolgen zulke schandelyke middelen met zig konden sleepen, te wege, dat de Eed tegen alle Corruptie vernieuwd werd. Die | |
[pagina 615]
| |
groote Staatsman naamlyk was van oordeel, dat men zig, in een Gemeenebest, zonder schande, kon verbinden aan de belangen eener vreemde Mogenheid, zo lang dezelven niet tegen die van den Staat aanliepen; maar hy was tevens overtuigd, dat het welweezen van den Staat luttel ter harte genomen wordt, door menschen, die laag genoeg van ziel zyn, om de vryheid, welke zy niet waardig zyn te bezitten, te verkoopen. Onze Geschiedschtyver voorts gewag gemaakt hebbende van een en ander voorstel van Vlaamsche Gedeputeerden, als mede van den Spaanschen Ambassadeur, wegens de vereeniging van alle de Nederlanden, merkt daaromtrent aan, dat het diestyds de zaak der Staaten niet was, zig in zulk eene onderhandeling verder in te laaten; en dat het 'er toen meer op aankwam, om de oogmerken van Lodewyk den XIV nog met meer zekerheid te doorgronden, en derzelver uitwerking te doen verwylen. Ter bereikinge hiervan, gedroeg zig de Witt, om den Franschen Koning te meer in te neemen, als bezate hy geene der vroegere vooringenomenheden, tegen de uitbreiding der Fransche heerschappye. Deeze voorbehoeding in 't werk gesteld hebbende, maakte hy behendig gebruik van den Spaanschen voorslag, om langs dien weg de geheele uitgebreidheid der inzigten van den Franschen Vorst te ontdekken. Hy sloog te gelyk aan d'Estrades voor, eene verdeeling der Nederlanden, geschikt naar een vroeger ontwerp, in den jaare 1635 gemaakt. Het blykt, dat de Witt een gedeelte van den prooi voor den Staat wilde behouden, ingevalle dat men denzelven niet kon beschermen, tegen de greetige en magtige heerschzugt van het Fransche Hof. Maar dit Hof, dat gantschlyk geene verdeeling bedoelde, bragt eenige belemmeringen hier tegen te berde. Lodewyk de XIV, de grootste belangloosheid voorwendende, schreef: ik ben die gevaarlyke Vriend niet, noch een Vorst van eene zo onmaatige heerschzugt, als myne Vyanden my afmaalen: ik ben te wel bedeeld, om het verder uitbreiden myner heerschappye te behoeven. Op deeze verklaaring vormde de Witt het ontwerp van een anderen voorslag, volgens welken de Spaansche Nederlanden tot een Gemeenebest gemaakt zouden worden, dat met de Staaten een Bondgenootschap zou aangaan, en door Frankryk beschermd worden; na dat men 'er eenige plaatzen van afgenomen zou hebben, die voor beide de contracteerende Hoven best gelegen waren. Dit ontwerp geviel den Franschen wel; maar de Witt had de voorzigtigheid gehad, van deszelfs uitvoering uit te stellen, tot op den dood van den Infant van Spanje, den eenigen Zoon van Philippus den IV. Dit tydbestek kwam hun te lang, en zelfs te onzeker voor. Zy toonden zo veel yvers te hebben, en zo ongeduldig te zyn, om een nieuw Gemeenebest op te rigten, zelfs ten hunnen kosten, dat ze niet wagten konden, tot den dood van een Vorst, die toen maar een kind was, en inderdaad nog omtrent veertig jaaren leefde. | |
[pagina 616]
| |
Zy zouden wel gewild hebben, dat men de uitvoering vaststelde, op den dood van den regeerenden Vorst, welke toen door eene kwynende ziekte uitteerde. Zy maakten daarbenevens eenige veranderingen in het ontwerp, en toonden zig zeer afkeerig van het zelve gewapender hand te voltrekken: 'er zyn, was des Konings taal, dingen die goed zyn om gedaan, maar kwaad om op het papier gesteld te worden. De Witt, door die voorgewende belangloosheid heen, de weezenlyke inzigten van 't ransche Hof duidelyk ontdekt hebbende, zogt hetzelve verder in te wikkelen, om zig geheel en al te ontmaskeren. Hy vroeg, waarop Frankryk zodanig een eisch, ten nadeele van den Infant, grondde? Hy gaf zelfs te kennen, dat hy, voor en al eer zich aan eenig ontwerp te houden, gaarne zou weeten, of de Koning van Frankryk eenig regt op de Spaansche Nederlanden hadde, na den uitdruklyken afstand, zo als dezelve getekend was by de Pirenneesche Vrede. D'Estrades maakte hierop geene zwaarigheid van te zeggen, dat de Koningin van Frankryk, van 't eerste bed zynde, 'er meer regts op had, dan de Infant, die slegts van 't tweede bed was; dat een staatkundige afstand het regt der natuure niet kon vernietigen; en dat dezelve, voor 't overige, niet gedaan was, dan onder de voorwaarde, dat de vyfmaal honderd duizend gouden Kroonen, ten bruidschat toege. zegd, betaald zouden worden, binnen achttien maanden, die reeds lange verloopen waren, zonder dat men 'er iets van ontvangen had. Dit laatste was al te waar: de onvoorzigtige Raad van Madrid had die betaaling verzuimd, niettegenstaande de geheime imboezemingen der Hollanders, en Frankryk had zig wel gewagt van op de betaaling dier schuld aan te dringen. D'Estrades verzekerde, dat de Commissarissen, door den Koning benoemd, om dit stuk te onderzoeken, het regt der Koninginne klaar en onbetwistelyk geoordeeld hadden; dan de Witt was van gedagten, dat het op een zwakken grond steunde. Hy had nu reeds een maar al te regtmaatig voorgevoel van de Fransche oogmerken; en zag duidelyk, dat het zyn zou, een verbond met den Leeuw aan te gaan. Hy wist dat het der Heerschzugt nooit mangelt aan voorwendzelen, om de staatlykste beloften kragtloos te maaken. Doch, om d'Estrades geen argwaan te geeven, bragt hy hem alleen onder 't oog, dat de zwaarigheid voornaamlyk ontstond uit de vreeze, die de Heerschzugt van Frankryk den gemoederen ingeprent had. En, om midlerwyl, te toonen, dat hy niets verzuimde, 't welk des Konings oogmerken begunstigen kon, zo nam hy op zig een togtje door de voornaamste Steden te doen, om de Regenten over te haalen. Men sprak diestyds alomme zeer sterk van de poogingen der Ottomannen, om in de Christenheid in te dringen. Zy vielen te gelyk op den Keizer en de Venetiaanen aan; en begonnen zelfs den koophandel der Hollanders te belemmeren. Dit staatkundige nieuws verwekte overal eene groote gisting in de gemoederen. De Witt nam daar uit, zo | |
[pagina 617]
| |
d'Estrades zegt, aanleiding, als uit eene verafgelegene omstandigheid, die zeer geschikt was, om zyne oogmerken te verdonkeren, tot het doen van voorslagen, geschikt om de gezindheden der Steden te ondertasten, nopens het ontwerp van Frankryk, en 't aangaan eener verbintenisse met die ontzaglyke magt, tegen Vyanden, die nog meer te dugten waren, van wegen hunne Wreedheid en Godsdienst. D'Estrades schreef zelfs aan den Koning, dat de Witt den Hollanderen zo sterk eene vrees voor den Grooten Turk ingeboezemd had, dat zy geen andere toevlugt vonden, dan zig op 't naauwste met zyne Maj. te vereenigen. Hy moet de zaak uitermaate vergroot hebben, gemerkt de Staaten van Holland, intusschen, geen gehoor wilden verleenen aan eenigen anderen voorslag, dan aan dien, welke de verdeeling uitstelde, tot op den dood van den Koning van Spanje. Een voorslag, die aangenomen werd, den 3 October 1663. De Heer Cerisier, dus verre een agtervolgend berigt van die onderhandelingen gegeeven hebbende, meldt voorts hoe Lodewyk de XIV een argwaan tegen de Witt begon op te vatten; en daarin versterkt werd, toen hy verstond, dat men een voorslag van den Spaanschen Ambassadeur, nopens eene verbintenis met de Spaansche Nederlanden, op nieuw in overweeging nam. Zulks deed dien Vorst dreigen, dat hy zig, met de Engelschen, tegen de Staaten, vereenigen zou; en de vrees hier voor maakte een einde aan de Spaansche onderhandelingen. - Men had, vervolgt onze Geschiedschryver, Frankryk noodig: schoon men niet veel staat maakte op de hulp, welke Frankryk, uit kragt van het Tractaat van 1662, moest leveren, was egter de verbintenis met dien Vorst noodzaaklyk, om dat men vreesde, dat hy zig by Engeland zou voegen; terwyl het zyn belang was, dat de Staaten met Engeland in den oorlog geraakten, om den een door den anderen te verzwakken. Dus zyn verbintenissen, die geen anderen grond hebben, dan eene voorbygaande vreeze, zo min wel gevestigd als oprecht. Ook maakte Lodewyk de XIV geen meerder staat op de Vereenigde Gewesten. ‘Ik betuig u,’ schreef hy aan d'Estrades, toen de Staaten de toegezegde hulp vorderden, ‘dat ik my niet weinig belemmerd vinde; indien ik my aan 't Tractaat houde, doe ik zulks grootlyks ten nadeele van myne voornaamste belangen; en dat voor Lieden, van welken ik niet alleen geene de minste ondersteuning zou verwerven, maar die my tegenstand zouden bieden, in 't eenige geval, waar in my hunne begunstiging te stade zou mogen komen, en die als dan de hulp, welke ik hun verleend zou hebben, tegen myzelven zullen wenden. Daar benevens verlies ik Engeland; 't welke my niet minder dan eene opene kaart aanbiedt, ten opzigte van alles, wat ik nopens de Nederlanden zou mogen begeeren, terwyl het voor zigzelve geen duim breedte gronds aldaar vordert.’ Indiervoege liep deeze gewigtige en bedekte onderhandeling af, van welke men zeggen kan, dat beide de partyen in dezelve | |
[pagina 618]
| |
hun oogmerk bereikten. De Koning van Frankryk wist nu dat hy het Gemeenebest ten vyand zou hebben, ingevalle dat hy zyne heerschzugtige ontwerpen, ten aanzien van de Spaansche Nederlanden, daadlyk werkstellig wilde maaken. En de Staaten wisten nu aan welke maatregelen zy zig, ten aanzien van Frankryk, hadden te houden. Gehoor verleenende aan den, eene herssenschim gelykenden, voorslag, van de Spaansche Nederlanden in Cantons te veranderen, behielden ze 't aan zig, om zig aan te kanten tegen het weezenlyk oogmerk van die Gewesten te overmeesteren, waar van ze Lodewyk den XIV verdagt hielden. Ook schroomde van Beuniagen, vervolgens, niet, openbaarlyk aan 't Hof van Frankryk te zeggen, dat die onderhandeling niet anders was geweest dan eene tydverdryvende bezigheid van de eene en andere zyde, ten einde elkanders oogmerken na te spooren. Onze nieuwere Staatkunde is dan niets anders, dan eene kunst, waardoor men elkander in den weg tragt te zyn terwyl men elkander overlaadt met betuigingen van vriendschap. En, schoon list, in deeze soort van worstelling, het eenige wapen zy waar van men zig bedient, kan egter dit wapen een groot kwaad afkeeren, zo 't zig maar niet tegen den gebruiker zelven wende. De voornaame behendigheid in zulke gevallen bestaat, niet zo zeer in 't leggen van strikken, als wel in 't ontdekken van die van zynen mededinger, om 'er tegen hem zelven gebruik van te maaken. De Witt slaagde dus in 't ontmaskeren der Fransche oogmerken, en 't Fransche Hof in zo verre te ketenen, als 't mogelyk is, de Heerschzugt door Tractaaten aan ketenen te leggen: en 't Gemeenebest verbond zig tot niets, dat met zyne belangen streed. Mat de Witt zyne toegenegenheid jegens Frankryk ten breedste uit; hy deed het, om dat hy begreep, dat men zig jegens de Fransche magt niet te omzigtig kon gedraagen, in die haglyke omstandigheden, in welken men zig bevond. Veelligt beoogde hy ook des Konings gevoeligheid tegen het Gemeenebest te verzagten, door hem te doen gelooven, dat 'er eene party in het zelve was, welke, niet dan met tegenzin, deel nam in de maatregelen, die men tegen hem in 't werk stelde. |
|