Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 533]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.De Vriend der Jonge Heeren in XVI Redenvoeringen, door den Eerwaardigen Heere James Fordyce, Doctor in de Godgeleerdheid. Uit het Engelsch vertaald. II Deelen. Te Amst. by Yntema en Tieboel, 1780. In 8vo.(Berigt van het Eerste Deel. 308 bl.)
Een zo nut als aangenaam Lettergeschenk ontving Nederlandsch Jufferschap, toen in den jaare 1767 fordyce's Vriend der Jonge Juffrouwen haar ter hand gesteld werd; een Werkje, met verdiende graagte, gezogt, geleezen, en daar door uitverkogt geraakt; waarom het, andermaal gedrukt, in 't voorleden Jaar het licht zag, vermeerderd met een Derde DeeltjeGa naar voetnoot(*). In 't slot van 't Voorberigt des Vertaalers, werd ons hoope gegeeven, dat de Eerw. fordyce, als Vriend der Jonge Heeren, welhaast het woord zou voeren. Dit doet hy in het Werkje 't geen wy thans aankondigen. De Eerw. Schryver, overtuigd, dat het Onderwys van het opgroeiende geslacht in de wezenlykste en beste kundigheden een stuk is van het uiterste gewigt, hadt, in vroegeren tyde, als een Vriend der Jonge Juffrouwen gesprooken, en die Redenvoeringen in 't licht gegeeven. ‘Het gunstig onthaal waar mede zy van het Gemeen vereerd werden, heeft (gelyk hy in zyne Voorreden verklaart,) veelen, wier oordeel ik altoos eerbiede, aangezet om zich by my te vervoegen, met de verpligtendste wenschen, dat ik myne poogingen wilde inspannen, om tot de Jeugd van myne eigene Sexe myne Aanspraaken in te richten. Dan het onderneemen hier van werd eerst belet door ongezondheid, en, wanneer ik vervolgens dagt deeze taak op my te neemen, stond ik lang in beraad, door het | |
[pagina 534]
| |
twyfelen aan eenen gelukkigen uitslag.’ De reden van twyfeling, door hem opgegeeven, die hem eene reeks van jaaren te rugge hielden, heeft hy, gelukkig, niet voor altoos laaten gelden, en moed ontleenende uit de herhaalde en opwekkende aanzoeken der vriendlykheid, voerde hy voor zulke Jonge Heeren, als Deugds of Welleevenheids genoeg bezaten om hem met aandagt te hooren, het woord, in eenige opeen volgende Redenvoeringen, die hy voorhadt door den druk vervolgens gemeen te maaken. Niets ongunstigs bejegende hem te dier gelegenheid. De gewoone Vergadering groeide ten dien tyde aan, door een aantal van de zodanigen, wier goedkeuring niet bemoedigender was dan hun opkomen geregeld, en met blykbaare tekenen van ernst gepaard. Welk een wederkeerig genoegen moet zulks in Spreeker en Hoorder gewrocht hebben! Op het doorleezen deezer Redenvoeringen, is het ons voorgekomen dat 's Leeraars yvervuur van tyd tot tyd sterker begon te gloeijen: en wy konden niet nalaaten ons de verdubbelde aandagt van den kring zyner jeugdige Toehoorderen te verbeelden. Negen Redenvoeringen beslaan dit Eerste Deeltje, en zy hebben de volgende Opschriften. I. Over de Agting den Jongen Heeren verschuldigd. II. Over den Eerbied, dien Jonge Heeren zichzelven moeten toedraagen. III. Over de Eer als een Beginzel aangemerkt. IV. Over de Eer als eene Belooning beschouwd. V. Over de Begeerte tot Lof. VI. Over het zelfde Onderwerp. VII. Over de Liefde. VIII. Over het zelfde Onderwerp. IX. Over de Vriendschap. De Vertaaler zwaait den Schryver geen onverdienden wierook van lof toe, als hy zegt, ‘de leevendige verbeeldingskragt van fordyce, door bondig Oordeel begeleid, zet aan deeze verhandelde Onderwerpen, hoe algemeen de Tytels ook mogen weezen, eene houding by, die trekt, uitlokt, en de aandagt van den weetgierigen en pligtlievenden geketend houdt.’ ... ‘Komen 'er, verklaart hy, nu en dan trekken in voor, die meer op de Engelschen dan op ons Nederlanders passen, gelyk dit onvermydelyk is; over 't algemeen zullen ze op beiden voegen. De Deugden, hier in een beminnelyk daglicht gesteld, de Ondeugden, hier met de vereischte afzigtige verwen gemaald, blyven dezelfde; het characteriseerende van onderscheide Volken maakt, in zommige byzonderheden, en de toepassing alleen, | |
[pagina 535]
| |
eenig verschil. 't Is ons wel eens, onder het vertaalen, ingevallen, ten deezen opzigte eenige verandering te maaken; maar de schroom, van het oorspronglyke te verminken, heeft onze hand te rug gehouden, en doen besluiten het geheel in 't Nederduitsch te verkleeden.’ - Wenscht, ondertusschen, onze Vaderlandsche Jeugd dergelyke stoffen door een Vaderlandsche pen behandeld te zien, zy kan voldoening vinden in de Redenvoeringen voor Nederlandsch Jongelingschap, in den jaare 1777, by de Drukkers deezes, in twee Deeltjes, uitgekomenGa naar voetnoot(*); opgesteld, gelyk wy in het Voorberigt van dit Boekdeeltje vermeld vinden, door den Eerw. Heer petrus loosjes adriaansz. Leeraar der Doopsgezinden te Haarlem. Om deezen Vriend der Jonge Heeren onzen Leezeren wat nader te doen kennen, zullen wy, uit de Eerste Redenvoering, eenige stukken overneemen: als best geschikt om 's Schryvers oogmerken, en tevens zyne Leeren Schryftrant, te ontdekken. De beoordeeling van het IIde Deeltje zal ons gelegenheid schenken, om iets bepaalders uit te kippen. Naa betuigd te hebben, dat de hoogagting der Jeugd te verdienen, door hunne vordering hunnen roem en hun geluk te bewerken, jaaren lang een voorwerp zyner eerzugt is geweest, gaat hy dus voort. ‘Wilt, derhalven, na my luisteren als na een Broeder en een Vriend, terwyl ik my benaarstig om vrymoedig en toegenegen, gemeenzaam en teffens met nadruk, uwe aandagt te bepaalen op verscheide stoffen, allernauwst aan uwe byzondere omstandigheden, en aan uwe grootste belangen, verknogt. Ik eisch geen invloed dan dien der overtuiginge, ik vorder geen gezag dan dat der waarheid. 't Is geenzins myn oogmerk bot te vieren aan alles berispende vitzugt, of in 't algemeen uit te vaaren tegen ondeugd en dwaasheid, zonder eenig onderscheid van Characters, of zonder de beginzels en zeden deezer eeuwe, in aanmerking te neemen. Ik heb niet voor, uw geheugen te overlaaden met de verveelende onderdeelen eener Schoolsche Leerwyze, of uw verstand te verbysteren, met de smaak- en vrugtlooze uitpluizingen van Godgeleerde geschillen. Veel min zal ik u zoeken te misleiden door | |
[pagina 536]
| |
het dwaallicht van verwilderde Geestdryvery, of uwe harten schrik aan te jaagen met de naare spooken des Bygeloofs. Wel verre van te wenschen u eenig onschuldig vermaak te ontzeggen, is myn doelwit u te toonen, door welke middelen gy, met de daad, uwe geneugten zult vermenigvuldigen en met de grootste voldoening op 't uitgebreidst en langduurigst, alles genieten wat met uwe natuur overeenkomt, en aan uwen staat voegt. ‘Ons stelzel moge, desniettegenstaande, wat ouderwets schynen. Maar ik twyfel niet, of ik zal, zo gy ons met uwe aandagt wilt verwaardigen, in staat weezen om u te overtuigen, dat het weezenlyk niets laags, niets onwelleevends behelst, dat het geen daad, geen woord, geen oogslag, geen gedagten vordert, over welke gy reden kont hebben, om u, in eenig gezelschap, of by eenige gelegenheid, te schaamen. Ik hoop desgelyks, dat gy ons, in het voordraagen van ons plan, niet strikt zonder noodzaaklykheid, of streng zonder oorzaake, zult vinden. Wy zyn gereed, Jonge Heeren, alle voeglyke inschiklykheid te betoonen voor de zwakheid der menschlyke natuur, die wy zelve omdraagen, als die herdenken ook jong geweest te zyn. Wanneer de duidelykste regels van pligt ons noodzaaken te bestraffen, en onze waarschuwingen onderschraagd worden door de ontzaglykste staavingen van den Godsdienst, zelf dan zullen wy tragten ons vermaan met tederheid te verzagten, en u overhaalen onze leering aan te neemen, door edelaartige beweegredenen: altoos zal het ons smerten, wanneer wy het noodzaaklyk vinden zulks aan te dringen door min aanvallige bedenkingen: dan nooit zullen wy de houding van een strengen Zedemeester aanneemen, of den styl voeren der zodanigen, “die over uw geloof zoeken te heerschen, in stede van medehelpers te weezen tot uwe blydschap.” Gy, myne geëerde Toehoorders, maakt eene groote, weezenlyke en zeer aanmerkelyke hoofdtak uit van het Menschlyk geslacht. Gy zyt aan de Zamenleeving verbonden, door duizend sterke en duizend tedere banden, en deeze staan te vermenigvuldigen. De harten uwer Ouderen, Bloedverwanten en Vrienden, kloppen op dat oogenblik van bezorgdheid uwenhalven. In uw lot is het lot van veelen opgeslooten. Gy hebt het in uwe magt ontelbaare, onuitspreeklyke en onnadenkelyke ze- | |
[pagina 537]
| |
geningen of onheilen te verspreiden. De uitwerkzels die uw byzonder gedrag zullen voortbrengen, op de leevenswyze, de gesteldheden, de agting, de rust of het ongeluk der andere Sexe, zyn onbeschryfbaar. Op u heeft uw land een onverduldig oog geslaagen, verlangende in u haar hoop, haare bescherming, haar roem te vinden: wel weetende dat het moet klimmen of daalen, naar gelange gy het ondersteunt en verciert, of verdrukt en ontluistert. - Terwyl ik dus spreek, verbeeld ik my u opgewassen te zien tot Vaders, Meesters, Mannen van bedryf, Beschermers en Voogden der Jeugd, tot Geneesheeren, Regtskundigen, Godgeleerden, Overheden, Regters, of, om 't al met één woord te zeggen, tot nutte Leden van een grooten Burgerstaat, in alle de onderscheide rangen, tot welker vervulling de volgende tyd uws leevens u zal roepen. Wanneer uwe Voorgangers dit tooneel verlaaten, wanneer zy niet langer voor de woelige bedryven des leevens geschikt, of door den dood weggerukt zyn, moet gy hunne plaats bekleeden; het beloop der wereldsche zaaken gaat in uwe handen over. Ten opzigte van veelen is 'er reden om te veronderstellen, dat het grootste tydperk uws leevens nog voor de deur staat. Maar wie kan zeggen, hoe zeer de geneugten of de smerten daar van kunnen vermeerderd of verminderd worden, door uw tegenwoordig gedrag? Wanneer de gebeurtenisvolle geschiedenis een einde genomen heeft met uw leeven, zal ze wederom in uwe nakomelingschap beginnen. Uw invloed, myne Vrienden, strekt zich uit tot volgende eeuwen. Ontelbaare geslachten zullen, in geene geringe maate, hunne geaartheid en character, en gevolglyk hun geluk of elende, ontleenen van het gedrag, 't geen gy leidt, en van de beginzels die gy voortplant. Indien de naagedagtenis uwer naamen de volgende tyden bereikt, zult gy als Weldoenders des Menschdoms gezegend, of als Pesten van 't zelve gevloekt worden: en, om deeze bespiegeling te besluiten; wanneer de wereld van uw gedrag en beginzelen niet langer zal hooren, wanneer de wereld zelve niet meer zal zyn, zal de eindlyke uitslag, met betrekking tot u zelven en millioenen uwer medeschepzelen, niet minder weezen dan een altoosduurend verderf, of een eeuwig leeven. Heeft de Almagtige u op zo gewigtig een post ge- | |
[pagina 538]
| |
steld, zo veele merktekens van Aangelegenheid verleent, is het dan mogelyk voor ons daar door niet getroffen te worden? Terwyl Aarde en Hemel, terwyl sterflyke en onsterflyke Weezens, op u het oog geslaagen houden in angstvolle opgetoogenheid, zullen wy dan koele aanschouwers blyven? Aandoenlykheid, Menschlievenheid en Godsdienst komen hier tegen op.’ ‘'t Is reeds voor lang opgemerkt, dat, behalven het verschil van gedaante en voorkomen, meest altoos genoegzaam zigtbaar, de onderscheide tydperken des menschlyken leevens, van dien tyd af dat de Rede doorbreekt, doorgaans onderkend kunnen worden aan eene zekere denk- en handelwyze, elk byzonder eigen. Dus verwagten wy, onder anderen, natuurlyk in Jonge Heeren aan te treffen, eene leevendige verbeeldingskragt, een vatbaar verstand, een vast geheugen, een kloeken geest, een vuurigen aart en tedere aandoeningen, een ligtgeraakt gevoel van eer en oneer, een onwederstandlyke zugt tot bedryven van eenen onderneemenden aart, eene begeerte om verwondering te verwekken en lof te behaalen, bovenal van wegen hunne braafheid, hunne dapperheid, hunne edelmoedigheid, hunne goedaartigheid en andere Deugden van die soort, met eene veragting en versmaading der tegenovergestelde Ondeugden. - In hun verwagten wy ook eene sterke neiging tot uitspanning, gezelschap, en navolging, grooten smaak in 't leeven, streelende hoop op geluk en verheeve denkbeelden van de wereld: opregtheid en waarheidliefde, zelfs overslaande tot eerlyke eenvoudigheid en ligtgeloovigheid; een geweldige trek tot vermaak; eene rustlooze begeerte tot de andere Sexe, met een hevig verlangen om haare gedkeuring weg te draagen; eene onverduldigheid tegen bedwang, en lust tot wysheid, weetgierigheid, gezetheid op het wondere, het zeldzaame, het nieuwe. Maar de menschlyke natuur is vol verscheidenheden. In een groot aantal Jongelingen worden veele van deeze hoedanigheden geheel niet, of in eene zeer geringe maate, gevonden, en by geen hunner komen ze te gelyk even sterk voor. Zelf, daar wy ze in de volle kragt ontmoeten, zyn ze in zeer ongelyke maaten onder hun verdeeld, en het character der hartsgesteltenissen, in onderscheide Jonge Heeren te ontdekken, vertoont zich | |
[pagina 539]
| |
onder eene groote verscheidenheid van gedaanten en zamenvoegingen, waar uit eene daar mede overeenstemmende verscheidenheid in neigingen en zeden gebooren wordt, die eene zorgvuldige onderscheiding cisschen, in de byzondere wyze van elk te behandelen. Ondertusschen is het aangenaam, in 't algemeen, op te merken, dat veele van de straksgemelde hoedanigheden zeer heerlyke zaaden van verstandige, Zedelyke en Godsdienstige vordering behelzen: terwyl, aan den anderen kant, de Vrienden des Menschdoms niet kunnen nalaaten te beeven, op 't bezef van 't gevaar dat de overige dreigen; een gevaar, oneindig vermeerderd door de ontelbaare en vreeslyke valstrikken rondsom u gespannen, in kwaade gezelschappen, slegte boeken, snoode gewoonten; het valsch belachlyke, de vleiende tong, leggen u laagen; de streelingen van onwaardige doch listige Vrouwen; de slegte voorbeelden zomtyds uwer naaste Bloedverwanten; de aantokkelingen van Rang en Overvloed, kunnen u doen vallen; en, helaas! hoe dikmaals brengt een jammerlyk verwaarloosde of kwalyk geregelde Opvoeding u in een allerhachlyksten stand! Hoe, in de daad, kan men zich verwonderen, dat deeze alle het vuur en de leevendigheid, het vertrouwen en de onervaarenheid, het gebrek aan agterdenken, en dus ook van waakzaamheid - zal ik 'er byvoegen de onbedagte schiclykheid en de ongegronde waan, al te gemeen by de Jeugd, uw toestand ten uitersten gevaarlyk en hachlyk maaken.’ Deeze gevaaren in 't breede voorgesteld hebbende, vraagt de ernstvolle Leeraar. ‘Wat moeten wy in deezen doen? Traagheid zal antwoorden: niets, of niets van belang. Zwaargeestigheid zal inbrengen, dat 'er aan de Wereld geen helpen is. Bygeloof zal, op een klaagenden toon, dezelve ter verdoemenis verwyzen. Dweepery, op een verzekerenden trant, verklaaren, dat niemand kan behouden worden, zonder het ingewikkeld Geloof in zeker geliefd Stelzel, met volkomene uitsluiting van alle andere. - Maar uwe goede hoedanigheden, myne geagte Toehoorders, en het bemoedigend vertrouwen op den Almagtigen Formeerder van het menschlyk hart, bemoedigen ons, om eene andere taal te spreeken, en te hoopen, dat gy, mettegenstaande de verschillendheid van begrippen in stukken van minder belang, niet- | |
[pagina 540]
| |
tegenstaande duizend magtige verlokzelen, ‘om de menigte in 't kwaade te volgen,’ niettegenstaande de onrelbaare schoonschynende, maar slegte, keuzen, van welke gy dagelyks getuigen zyt, zult kunnen overgehaald worden ‘om het beste deel te kiezen,’ en, zonder uitstel, het eenig pad van veiligheid en eer te volgen. ‘Hier toe,’ dus besluit zyne Eerwaarde deeze Redenvoering, en wy daar mede dit Berigt, ‘hier toe willen wy u aanmaanen en bidden. Indien de gevoelens van braaf heid en uitmuntenheid, door den Hemel uwe tedere gemoederen ingeprent, agting verdienen; indien het u voege uwe waardigste en kieschste aandoeningen te koesteren; indien de zegepalm, grootmoedig gestreeken, u kan bekooren; indien de lof der deugd uwe eerzugt kan opwekken; indien eerbaare liefde uwe wenschen kan voldoen, of de gloed der vriendschap-uw hart ontvonken; indien een deftige en manlyke rol te speelen, den voorrang hebbe van eene laage en verwyfde; indien nederigheid betaamelyk en wys is: indien de Godsvrugt, de hoogste verpligting van den mensch, zyne grootste vordering en sterkste zekerheid zy; indien 'er eenige schoonheid steeke in aandoenlykheid, eenige zoetheid in braafheid, eenige edelheid in een gul gedrag, eenige waare aantrekkelykheid in onbezoedeld vermaak, of eenige leelykheid en afzigtigheid in misdaadige inwilliging; indien 'er iets uitlokkends gevonden worde in eenen beminnelyken ommegang, in eene beleefde verkeering, in de natuurlyke en verkreegene bekwaamheden van een Heer; indien kennis de ziel behaage, en zugt tot wysheid meer dan een bloote klank zy, wil ik tot de overweeging hier van, en van alles wat het bemoedigendst is in 't Geloof van den Godsdienst, of roemrykst in de hoope der Onsterslykheid, uwe gevestigde aandagt verzoeken. Over deeze onderwerpen, en andere daar aan onmiddelyk verknogt, heb ik voor, op de beste wyze my mogelyk, en door de edelste beweegredenen aangenoopt, tot u te spreeken. Dat het Opperweezen myne onderneeming zegene, en my 't geluk schenke, om tot uw geluk mede te werken. |
|