Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDichtlievende verlustigingen, bestaande in uitgeleezene stukken der voortreffelykste Hoogduitsche Dichteren; in Nederduitsche vaerzen gevolgd door P.J. Kasteleyn, Lid van het Kunstgenootschap: Natuur begaaft, Oefening beschaaft, enz. Te Amsterdam, by A.J. van Toll, 1779. In gr. 8vo.Lofzangen en Zedendichten: Byschriften, Schimp- en Puntdichten: Anakreontische gezangen en minnedichten: zie daar de drie onderscheiden soorten van vaarzen, welke, in byzondere Afdeelingen, dezen Bondel samenstellen. Zy zyn, als de Tytel aanwyst, alle uit Hoogduitsche Dichteren overgenomen; doch een oirsprongkiyk Dichtstukje van den Hr. Kasteleyn gaat, by wyze van Voorzang, vooraf. In dezen Voorzang blinkt genie en Dichterlyk vuur uit: en al wie natuurlyke schoonheden weet te waardeeren zal denzelven | |
[pagina 359]
| |
met genoegen lezen, hoewel hy dan ook niet in de allerzuiverste versificatie en netheid van taai geschreven zy. De vryheden, ten dezen opzichte gebruikt, zyn ook kleinigheden, die weinig in aanmerking verdienen te komen, wanneer de gedachten, de houding, en uitdrukking treffen; en gelyk de gelukkigde en keurigste vaerzen niet genoeg zyn om in een smakeloos D chtstnk vermaak te doen vinden, zo kan ook een enkel vergryp in de maat of woordschikking een treffend, een behaagiyk werk niet van zyne waarde berooven. - Edoch is dit waar, omtrent een oirsprongkelyk stuk; het is gantsch anders met het vertalen, waar in de uiterlyke netheid en juistheid al de verdienste uitmaakt; daar de innige, de grote de lichaamlyke schoonheden eens Dichtsstuks (indien men t dus uitdrukken mag,) den oirspronglyken Schryver behoren, en niets dan de blote kleedy het werk van den Navolger is. Ontbreekt daar het vereischte eener bevallige kleeding, zo ontbreekt er alles, en dit gemis wordt door geene andere schoonheid vergoed. - Deze zyn aanmerkingen, welke men met grond op het overig gedeelte van dezen Dichtbondel maken kan: want waarlyk men kan niet ontkennen dat op zeer vele plaatsen van deze Nagevolgde stukjes, ruuwheden van vaersmaat doorsteeken, die keurige ooren kwetsen: dat niet weinige gedwongenheden in de uitdrukking, verwrongenheden in de woordschikking, en zelfs ware taalgebreken de besten derzelven ontsieren, en somtyds de schoonheden der gedachten verduisteren. Ook heeft de Hr. Kasteleyn, gelyk hy nu en dan wel eens een Hoogduitsche uitdrukking gebruikt, zo ook somtyds Dichtmaten verkozenGa naar voetnoot(*), die in onze taal niet de minste bevalligheid kunnen hebben. Dus verre van de Navolging. - Wat de stukken zelve betreft; daar zyn er zeer weinige onder, die in onze taal overgebracht, schoon kunnen blyven. Ieder taal heeft hare byzondere schoonheden, die in geene andere over te brengen zyn. En zodanige byzondere schoonheden, schoonheden, aan de taal aan de byzondere denkwyze des lands verknocht, zyn die der Duitscheren voornaamlyk. Weinige algemeene schoonheden ontmoet men in hunne Dichtstukken (vooral zo men de Teneelspelen daar van uitzondere), of zy zyn zodanig met dat byzondere Duitsche livry omkleed, dat zy buiten Duitschland geen Burgerrecht vinden. Zodanige stukken kunnen dierhalve hunne achting in 't Nederduitsch niet wel blyven bewaren. - En weinige zyn er onder die dat algemeen schoon hebben, dat het ware is. Daar zyn er on er de kleene stukjes, die zelfs Grotesk, en hun oirsprong aan valsch vernuft verschuldigd zyn, 't geen ook wel eens in de anderen doorstraalt. En eindelyk eenige wei- | |
[pagina 360]
| |
nige derzelven zyn in het Hoogduitsch, waar uit zy genomen zyn, niet meer dan navolgingenGa naar voetnoot(*). Tot een Proefje, schryven wy een der schoonste van de rymloze Anakreontische stukjes uit. ‘De ruiling.’
‘Wilt gy ruilen, sprak een Rijke,
En hy wees mij zijne schatten,
En ik zou hem voor zijn schatten
Mijne lieve Cloris geeven.
Maar ik hadt mijn antwoord vaardig:
Rijke, sprak ik, zijtge onzinnig?
Maakt uw goud vernoegde harten?
Is uw goud getrouw en minlijk?
Is het deugdzaam als mijn Cloris?
Kan het den bezitter streelen?
Kan het scherssen? kan het kussen?
Kan 't beminnen als mijn Meisje?
Rijke, kunnen dit uw schatten?
Dan verruil ik u mijn Cloris.’
|
|