Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijMengelwerk, IIIde Stukje. Tendimus ad Coelestem Patriam. Te Utrecht by de Wed. J.v. Schoonhoven, 1779. In 8vo 172 bl.Genoeg hebben wy van den aanleg en aart deezes Mengelwerks gezegd in de aanpryzende Beoordeeling der twee eerste StukjesGa naar voetnoot(*): daar dit Derde, in den eigensten smaak is uitgevoerd, deels uit Vertaalingen, deels uit Stukjes van eigen vinding bestaande. De laatstgemelde, die, onder den algemeenen tytel van Wandelingen, over eene groote verscheidenheid van voorwerpen gaan, hebben ons, schoon de Vertaald Stukjes geenzins verdiensten ontbreeken, en de keuze des kundigen Vertaalers waardig zyn, boven a gesmaakt. De agrenswaardig Schryver weet neuwe ontdekkingen in de Natuu, met treffende kleuren op te schilderen. Dat wy hem vergezelden, daar hy de Groeijing der Plantgewassen als onze Artzeny beschouwt. ‘Hoe laat gy 't hoofd nu kwynend hangen bevallige Plantgewassen! Amegtig staet gy onder den brandenden zonnestrael geboogen! Uw schoon geblader hangt verwelkt. Het frissche malsche groen is geheel verdoofd of bruin geschroeid. ô Mogt eene verkwikkende reegenvlaeg zig over uwe smagtende kruinen uitstorten, het frissche malsche groen te rug brengen, uwe spruitjes weder doen ontluiken, 't geblader doen zwellen op 't gezigt. - Des aerdryks bekoorlyk gewaed, de cieraed en 't vermaek onzer wooningen, zyt gy, te gelyker tyd, het schoonste en nuttigste onder de geschenken der natuur. Hoe verlustigt gy ons oog, door uwe houding, door uwe kleur, waar van het enkel gezigt eene artzeny voor de oogen is, en door uwe zo bevallig bloozende bloezems. Dit alleen ware genoeg om u tot een dierbaer geschenk te maeken. Maer in de werken van onzen Schepper, gaen schoonheid en vermaek altoos met nuttigheid gepaerd. Dus bied gy ons nuttigheid aen, in uwe voedzaeme vrugten en zaeden, in uwe hedzaeme en verkwikkende sappen, en eindelyk in uw lichaem zelven, dat ons tot huisvesting, tot verwarming en tot duizend nuttige gebruiken strekt. Ja uw leeven is de bronwel onzer gezondheid. De lugt, die wy uitademen, en die even daer door voor ons onbruikbaer, walglyk, ja zelfs doodlyk word, ademt gy in, zui- | |
[pagina 306]
| |
vert zé van de schaedlyke deelen, en zendt ze ons, dus gereinigd, hersteld, en met de lieflyke geuren uwer bloessems gebalzemd te rugGa naar voetnoot(*); op dat wy ze, teevens met vermaak en met voordeel voor onze gezondheid, wederom zouden kunnen inademen. Het geen voor ons schaedlyk was, heeft inmiddels gediend, om uwen groei te bevorderen; en op uwe beurt hebt gy u van 't overtollige ontlast. Vervolgens gaet die zelfde lugt, op nieuws door onze lichaemen, wy bezwangeren dezelve op nieuws met de deeltjes, die gy u ten nutte maekte; en dus maeken wy beurtlings, voor elkanderen, de lugt tot elkanders gebruik bekwaem. Dus is 'er eene geduurige over- en wederwisseling van goede diensten tusschen ons en u gevestigd. Dus herstellen wy voor elkanderen, in den grooten ontfanger en aenvoerder van ons fynste voedsel, dat evenwigt, die juiste zamenstemming van deeltjes, die voor onzen wederzydschen welstand heilzaemst en meest bevorderlyk zyn. - Uitgebreide samenhang! Bewonderenswaerdige harmony! In de werken van onzen grooten Schepper staet alles onderling, tot elkanderens welzyn, verbonden! Zyne gantsche Waereld is één enkel geheel, één enkel samenstel van tienduizendmael tienduizende werktuigen, die allen, op elkanderen en met elkanderen, werken, om het algemeene nut eendragtlyk voort te brengen. - Verbaezend geheel! Neem eene enkele schaekel uit deeze keeten weg; terstond is alles in verwarring, terstond is het geheel verbrooken. Welk eene wysheid, die alle deeze zo menigvuldige, zo verschillende en elkanderen dikwils in de daed tegenwerkende deelen, | |
[pagina 307]
| |
dus saemenstemt! Welk eene magt, die ze dus saemenstemmend houd! Aenbidlyk Opperweezen! Hoe overluid worden uwe eer en los door alle de heiren uwer schepzelen verkondigd!
Hoe Goddelyk en schoon
Luidt deeze Hemeltoon
Daar is geen spraek of oord;
Daer is geen Volk bekend
Dat, zelf tot 's Waerelds end,
Der heemlen stem niet hoortGa naar voetnoot(*).
Hoe kan 'er dan nog een schepzel zyn, dat, voor deeze lieflyke harmony, moedwillig de ooren stopt? ô Van hoe veel genogens berooft gy u zelve niet, onbedagtzaeme stervelingen! die tot een blind geval, tot, voor eeuwig in 't wilde afwisselende saemenvoegingen, uwen toevlugt neemt, en den grooten Maeker, uit het midden zyner werken, zoekt te verbannen! Hy ontferme zig over u, die dus zinneloos uw eigen geiuk ontvlied! Zyne goedertierenheid ontsluite uw oog! Dan zult gy in oo moed en berouw, in liefde en vrolyke dankbrerheid, aenbiddende voor hem nedervallen, en, aen den voet van zynen troon, dat geluk vinden, dat gy nu op uwen dwaelweg met zulke yverige, angstige poogingen en steeds groeijend, 't hart steeds seller pynigend misnoegen, te vergeefsch zoekt, om dat gy het blindlyk voorby streeft!’ Laat ons, om de gelykaartigheid der stoffe s Schryvers beschouwing van den Convolvulus 'er byvoegen. ‘Schoone Convolvulus! kan men ergens fraeijer kelk aenschouwen, dan den geenen, dien gy zo bevalliglyk, met honig gevuld, aen 't nyvre bytje toereikt? De glans, door de morgenzon, op den versch ontlooken kelk verspreid, lokt het bytje van verre. Het schiet vrolyk-gonzende naer u toe; vlijt zig in de engte, die 't geurig onthael bevat; dringt tot in den diepsten bodem door, en verzadigt zich met de lieslyke tengen. Dan treedt het, zonder u te beschaedigen, te rug, vliegt, vrolyk en dankbaer, nog eenige kringen om u heen: en gaet, op de nabumige planten, weer nieuwe teugen zoeken van dit geurig voedzaem vogt, door de eigen hand der natuur, geduurende de stille koele stonden des nagts, met weldaedige zorg, voor 't zelve toebereid. - Dit is het oogenblik der genieting. - Met het bytje komen duizend capelletjes, torretjes, vliegjes en insecten van allerlei soort, uit hunne rustplaetzen, te voorschyn. Allen vinden zy, op bloemen, boomen, heesters en lieflyk geurende plantgewassen, hun verkwik- | |
[pagina 308]
| |
kend voedzel klaer. Allen beyveren zy zig om stryd om de weldaeden van den algemeenen Vader in te zamelen. Allen genieten zy zyne geschenken met vreugd, allen heffen zy te saemen een vreugdegejuich aen: en 't vreugdegejuich zyner schepzelen is de hem aangenaemste lofzang, die zy te zyner verheerlyking kunnen aenheffen! Want in hun geluk vindt hy zyn welbehaegen’. |
|