| |
| |
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
Verhandeling over den wasdom der Christelyke Leeraars, in kennis en ondervinding, naar de behoeftens van onzen tyd, door D.G. Niemeyer, Predikant in de Kerk van St. George in Glaucha te Halle. Te Utrecht by G.T.v. Paddenburg, 1779. Behalven het Voorberigt 251 bladz. in groot octavo.
In dit Geschrift verleent de Eerwaerde Niemeyer, zynen Amptgenooten, ene opweklyke vermaning, ten einde hen aen te moedigen en te bewegen, om zich met allen ernst te bevlytigen, op het verkrygen van ene gegronde kennis van alle zodanige wetenschappen, die hun als Leeraer te stade kunnen komen; mitsgaders van ene verstandige ondervinding in hunne Amptsbediening, om hunne verkregen kennis recht en ten meesten nutte te gebruiken. Zich hier op toe te leggen was zekerlyk, door alle tyden, een hoofdplicht der Leeraeren; dan 't komt onzen geachten Schryver voor, dat de heerschende denkwyzen en de zeden van onzen tyd zulks op ene byzondere wyze vorderen; 't welk hem dan ook bewoogen heeft zynen Amptgenooten daer toe te noopen, met ene trouwhartige raedgeving, vooral naer de tegenwoordige tydsomstandigheden ingericht.
Na ene voorafgaende Inleiding over de noodzaeklykheid der hier beoogde plichtsbetrachtinge, benevens de oorzaken, waer uit het gebrek veler Leeraren in den wasdom in kennis en ondervinding voortspruit, schikt zyn Eerwaerde zich, in de eerste plaetse, ter overweginge van den Wasdom in Kennis naer de behoeften van onzen tyd. Op ene juiste bepaling van zyn onderwerp maekt hy zyne behandeling van het zelve tweeledig; als gaende eerst over de Theologische Geleerdheid, en dan over de andere Wetenschappen, welken den Predikant vercieren. Tot de eerste brengt by de Studie van den Bybel; die der Dogmatische en Zedenkundige Godgeleerdheid; die der Kerklyke
| |
| |
Geschiedenissen des Nieuwen Testaments; die der Wederleggende Godgeleerdheid, en eindelyk, die der Symbolische Boeken, en der Oudvaderen, En wat de laetsten betreft, daeronder telt hy, de Wysgeerte, de Natuurkunde en de Schoone Wetenschappen; besluitende voorts dit gedeelte, met ene algemene beschouwing van de lectuur eens Leeraers, en een voorslag nopens de orde in het studeren. Dus ver van het eerste, den wasdom in Kennis, gesproken hebbende, gaet hy vervolgens over tot het tweede, den wasdom in Ondervinding; naemlyk niet zo zeer als een Christen in 't algemeen, maer wel byzonder, dat hier eigenlyk in overweging komt, als een Leeraer, met betrekking tot zyne Amptsbediening; welk onderwerp de Eerwaerde Niemeyer reeds voorheen indezervoege in 't algemeen aengeduid had. ‘Wanneer een predikant in zyne openbare voordragen, en in den byzonderen omgang, de beste wyze, door oefening en proeven, die of hy zelf of anderen in het werk gesteld hebben, weet, hoe menschen, naar de verschillende gesteldheid hunnes gemoeds, en de gesteldheid van hunne omstandigheden, in gezonde en zieke dagen, het best moeten behandeld worden, om hunne zaligheid te bevorderen, dan moeten wy zulk een voor een man houden, die ondervinding heeft.’ - Zyn Eerwaerde dit denkbeeld, met den aenvang van het tweede voorname gedeelte zyner Verhandelinge, uitvoeriger ontvouwd, en gezetter beperkt hebbende, handelt hier deswegens eerst over de eigenschappen, welken ten dien einde in een Leeraer vereischt worden, en voorts over de middels, welken hy daer toe heeft aen te wenden; waeraen hy verder nog enige leerzame aenmerkingen hecht, over etlyke byzondere stukken, in welken de Leeraer voornaemlyk in ondervinding moet trachten toe te nemen; als daer zyn, de beste inrichting der openbare
Voorstellen, en der Katechizatien; het beste gedrag in den gemeenzamen omgang, by zieken, en velerleie soorten van burgerlyke voorvallen. Ten laetste besluit zyn Eerwaerde deze Verhandeling, inzonderheid met de betuiging, dat hy, met derzelver gemeenmaking, niets meesterachtigs, veelmin iets kwaedaerrigs, bedoele; en dat hy 't in genen deele euvel zal duiden, wanneer men 't niet in alles met hem eenstemmig zy. ‘Ik heb, zegt hy, slegts beoogd, myne broeaers aan te
| |
| |
spooren, om gemeenschappelyk met my, tot het zelfde groote oogmerk, te werken; om namelyk by het in onzen tyd inkruipend verderf, by de sterke verleidingen van de kragt der waarheid, en by het onchristelyk leven der Naam Christenen, niets onbeproefd te laten, hoe gering het ook moge schynen: zyn wy derhalven hierin van éénen zin, naar het voorbeeld van Jesus, om, zo veel in ons is, geen derzulken te verliezen, geen schuld te hebben aan het verderf van hun, die onzer zorg zyn toebetrouwd, en zyn wy begeerig naar hun welzyn, dan zullen wy allen even werksaam en yverig zyn, of schoon zig deze werksaamheid op verschillende wyzen vertoone. Wy verschoonen en verdragen dan zeker, en verblyden ons te samen, dat ons een gelyke zugt beheerscht, om de eer van onzen Heiland te helpen bevorderen.’
Men mag dit Geschrift, met het hoogste regt, allen Leeraren aenpryzen, 't zy ter hunner aenmoediging, waerschouwing of verbetering; en vooral ware 't te wenschen, dat jonge Leeraers, mitsgaders dezulken die naer het Leeraersampt staen, dit woord der vermaninge, dat, zonder scherpheid, met een welwikkend oordeel, op ene nadruklyke wyze ingericht is, ernstig ter harte namen. Derzelver opvolging zou ongetwyfeld strekken, om den blaam, dien 't Ongeloof veelal onbezonnen op de Geestlykheid werpt, zo niet geheel uit te wisschen, ten minste grootlyks te verflaeuwen. Het aental der Leeraren, die den Godsdienst ter eere strekken, zou hand over hand toenemen; en ze zouden trapswyze geschikter worden, om, onder Gods medewerkende Genade, het eeuwig heil van de Leden der Kerke te bevorderen; en dus te beantwoorden aen 't hoofdoogmerk hunner Amptsbedieninge.
't Is uit den aert van dit Geschrift, naer 't voorgestelde, genoegzaem blykbaer, dat het by uitstek geschikt is, voor Predikanten; dan dit echter neemt niet weg, dat het ook ten grooten deele door anderen met nut gelezen kan worden; vooral van dezulken, die zich op het beoefenen der Geloofsleere, en daer toe betreklyke kundigheden, toeleggen; ze zullen hier en daer nog al verscheiden aenmerkingen ontmoeten, die ook zy met vrucht kunnen nagaen. - Laet ons nog éne van die natuur te berde brengen; welke de Eerwaerde Niemeyer ons
| |
| |
voorstelt, by gelegenheid zyner beschouwinge van het nut der beoefeninge der Kerklyke Historie des Nieuwen Testamentes.
‘Een nadenkend Christen en Leeraar, zegt hy, vraagt zomtyds: Zyn dan waarlyk de tegenwoordige tyden zo boos? Is dan het bederf nog nimmer zo groot, zo heerschend geweest? Heeft het 'er voor de leeraars van het Christendom nog nooit zo bang uitgezien, dat de waarheid verdonkerd en algemeene verleiding tot dwaling in leer en leven te vreezen is? Is dan in de daad alles nieuw wat men tegenwoordig zo noemt? Zyn de tyden tegenwoordig waarlyk verlicht? Kan men de zogenaamde verbeteringen van het leerstelsel aanneemen, of wat is het resultat der in het werk gestelde onderzoekingen? Deze en soortgelyke vragen kunnen wy niet wel, met eenige juistheid, tot voldoening van ons zelven en anderen, beantwoorden, dan, wanneer wy eenigzins in de kerklyke geschiedenis bedreven zyn. Menig Predikant is thans al te zeer gewoon, op eenen meesterlyken toon, te zeggen: Treuriger dan tegenwoordig heeft het 'er nog nooit in de kerk uitgezien. En een ander roept: Zulke voortreffelyketyden, zulke verlichte godgeleerden, heeft geene eeuw voortgebragt. Hoe tegenstrydig deze oordeelvellingen ook zyn, zo kunnen zy beiden tog in zeker opzigt gelyk hebben; maar hadden zy beide met eenen opmerksamer geest de kerkelyke geschiedenis bestudeerd, dan zouden zy met meer juistheid, en niet zo beslissend, geoordeeld hebben; zy zouden weeten, dat 'er voor honderd jaren en meer, mannen leefden, die, met minder grond nog, denzelfden toon voerden; en dat hy, die wys was, in den beginne zig stil hield, nadagt, en dan met moed en goed gevolg de waarheid beleed en de dwaling bestreed. Wanneer iemand in de theologische geleerdheid in het geheel geen voortgang met zyne tydgenoten gemaakt heeft, dan behoeft men zig niet te verwonderen, dat hy voor den tegenwoordigen toestand der kerk schrikt. Hy verbeeldde zig mogelyk, dat het theologische samenstelsel, met alle deszelfs verdeelingen en bepalingen, zo als hy het gehoord heeft, reeds in de eerste of tweede eeuw is voor handen geweest, en houdt het voor
godloosheid van eene voorstelling (niet eene leere) van het zelve af te wyken. Maar byaldien hy de kerkelyke geschiedenis bestudeert, dan zal hy vinden,
| |
| |
dat de wezenlyke leerstukken, wel is waar, voorgesteld werden, maar niet met die bepalingen, welke navolgende twisten gedeeltelyk noodzakelyk maakten. Alle Christenen hebben van den beginne af, b.v. ingevolge de H.S. staande gehouden, dat God onze zonden om Jesus wille vergeven wil, en wel om zynen voor ons geleden dood; maar men bepaalde de wyze nog niet, op welke die dood het middel geweest is, om de verlorene zaligheid weder te herstellen; men bleef by de woorden der H.S., en geloofde naar dezelven, en wel met het hoogste regt, dat het geschied was, maar zonder nadere verklaring. Men zal egter ook spooren vinden, dat de leer der Socinianen niet geheel nieuw is, maar dat 'er reeds in vroeger dagen menschen geweest zyn, die hier in gedwaald hebben, dat het oogmerk van de zending van Jesus alleen, de meer duidelyke en volkomene bekendmaking van den godlyken wil geweest is, en daartoe gestrekt heeft, om ons een voorbeeld der volmaaktste deugd te geven. Nog meer bekend zyn de twisten over de godheid van Christus. Het is derhalven niet moeilyk op te maken, dat God de hoofdwaarheden van de leer van Jesus, zelfs midden onder alle onrust en onder de hevigste twisten, bewaard heeft; dat van ouds af de kerkenleeraars niet zo zeer de waarheden zelf, als wel sommige wyzen van voorstellen, die zy onjuist oordeelden, hebben aangetast, dat men in sommige eeuwen zig meer heeft opgehouden met twisten over bykomende dingen, dan over gevoelens; daar men integendeel op andere tyden, (gelyk voorzeker in onze dagen,) de wezenlyke waarheden van den Godsdienst ontkent, en bygeloof of ongeloof door de voornaamsten in kerk- en burgerstaat ondersteund worden.
Elke tyd byna heeft zyne goede en slimme zyde. De buitensporige verheffing van onze dagen, zo wel als de ontkenning van alles wat onze tyd goeds heeft, en de luide klagten over het verval der kerke, komen, behalven uit het geene reeds gezegd is, ook vooral van daar, dat men zig te weinig heeft aangewend, alles onpartydig te beschouwen. Wy staan gaarne toe, dat de eerste tyden van de Christenkerk, met opzigt tot de eenvoudigheid en zuiverheid van leer en leven, veel vooruit hebben, boven de volgende en boven de onze; dat de gemeente van Jesus, over het geheel genomen, meer van
| |
| |
den zagten en liefderyken geest van hunnen Heer bezield was, en dat de meeste leden onberispelyker wandelden. Ondertusschen zal men zelfs in die tydperken kunnen opmerken, hoe veel schade valsche voorstellingen van Godsdienstige waarheden doen; hoe een valsche yver voor de waarheden geen voordeel geeft; en schoon wy daar van al niet spreeken willen, zo hebben wy tog, door de meer ongehinderde oesening van onzen Godsdienst, waar door geen vrees voor dood of martelstraffen onze aandagt stoort, veel vooruit boven die tyden. 'Er was, toen de gemeente des Heeren eerst geplant werd, zeker meer gewetensvryheid, dan in de volgende tyden. De geschiedenissen van de middeleeuw tog toonen, wat 'er gebeurt, als 'er geweetensdwang heerscht, en niemand anders denken of spreeken mag, dan eenige geestelyken vastgesteld en bepaald hebben. Men heeft maar een oog op die tyden te slaan, waarin het Pausdom zyn grootste magt betoonde, daar men begon onverschilliger te worden omtrent de ondeugd, maar waarin hy, die niet leerde wat de kerk leerde, of op de kerkvergaderingen besloten was, ban, gevangenis, vuur en zwaard te wagten had. De vryheid van het geweten werd door de Hervormers weder hersteld; een der grootste, maar van de minst erkende, voordeelen der hervorming. Dat men nu in onze dagen misbruik maakt van het regt om vry te denken, onder dit voorwendsel het Christendom verlaat, en den weg van ongeloof en spotterny betreedt, of, wanneer dit niet geschiedt, tog de regten van het vernuft, in zaken van den Godsdienst, te wyd uitstrekt, is zonder twyfel eene kwaade zyde van onzen leeftyd. Maar aan den anderen kant is tog deze door veelen misbruikte vryheid van denken, voor sommige redelyke en waarheidzoekende zielen, tot groot voordeel. En duizenden komen, door de daar door veroorzaakte pogingen van scherpzinnige theologanten, waarmede zy met meer juistheid en dugtiger gronden de waarheden van den Godsdienst voordragen en verdedigen, tot klaarder en juister begrippen; tot
een vaster en meer geruststellende overtuiging; tot eene gewilliger gehoorzaamheid, om overeenkomstig de leer van Jesus te leeven; en zy danken met een vrolyk hart de Goddelyke voorzienigheid, die hen in dezen tyd heeft doen geboren worden. De ondervinding kan het bevestigen, dat,
| |
| |
wanneer men ouder voorvallen in hun waar licht, en niet met partydigheid, van meer dan eenen kant, beschouwt, men alsdan, ook by de gewigtigste en het meeste gerugtmakende gebeurtenissen in Gods kerke, vry blyven zal van dat, waarlyk groot, gebrek van hen, die met vooroordeel, en naar den algemeen aangeheven toon, oordeelen, en alles slegts van eenen kant bezien. Wy zullen daarom het ook wel overeenbrengen kunnen, dat men somtyds, op het levendigst en treffendst, het heerschend verderf van onze tyden schilderen kan, en met dat al niet ondankbaar zyn voor dat voortreffelyke en wezenlyk pryswaardige van onzen tyd, het welk door brave en verlichte mannen is aangebragt.’ |
|