Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGeschiedenis van Nader Schah, bekend onder den naam van Thamas Kult Khan, Beheerscher van Persie, eerst overgezet uit een Persisch handschrift, op bevel zyner Majesteit den Koning van Denemarken, met Tydkundige, Historische en Aardrykskundige Aantekeningen, en eene Verhandeling over de Oostersche Dichtkunde, door Mr. Jones, Lid der Vergadering van de Universiteit te Oxford, en nu in 't Nederduitsch vertaald. Eerste Deel. Te Utrecht by Gisb. Timon van Paddenburg, 1779. in gr. 8vo. Behalven het Voorwerk 244 bladz.De tytel geeft ons eenigzins verslag, hoe het bykome, dat eene Geschiedenis, in 't Persisch opgesteld, in 't Nederduitsch het licht ziet. Eene Geschiedenis waaromtrent hanway, in zyne Reize, verklaardeGa naar voetnoot(*), dat het niet zeer waarschynlyk was dat ze immer in Europa zou te voorschyn komen. - De Heer jones, die, eenige jaaren geleden, in de Engelsche Taale eene Persische Spraakkunst heeft uitgegeeven, en thans bezig is om het Persisch Woordenboek van meninski het licht te doen zien, heeft, op last des Konings van Denemarken, eene Fransche Vertaaling van dit Werk gegeeven, en deeze is door den Nederduitschen Overzetter gevolgd. Met rede verlangt men iets van den Oorspronglyken Schryver te weeten, gaarne zou de Geleerde jones, hier omtrent voldoening geezen; doch zyne naspeuringen ten dien einde vergeefsch geweest zynde, moeten wy ons vergenoegen met zyne gedagten en gissingen den Schryver betreffende. Hy betuigt: ‘Ik ben niet van de meening van hanway, die myn' Geschiedschryver voordraagt als een Legerhoofd of Bevelhebber; hy schynt my veel eer toe een man te zyn van eene gegronde kennis, van eene aangenaame welspreekenheid, en volmaakt ervaren in de Oostersche Letterkunde, zo wel als in de Dichtkunde zyns lands. Zyne denkbeelden omtrent de krygskunst, de wyze waar op hy de Veldslagen he- | |
[pagina 213]
| |
schryft, komen in geenen deele met die van eenen Krygsman overëen, zy schikken zich beter naar den tytel van Mirza, dat een man van studie berekent, als het voor den eigen naam geplaatst wordtGa naar voetnoot(*), die van Khan, welke 'er by gevoegd wordt, bewyst enkel, dat de weetenschap in Asie de weg tot fortuin, zo wel als tot glorie is. Wyl het nuGa naar voetnoot(†) niet meer dan twaalf jaaren geleden is, dat deeze Geschiedenis geschreeven werd, is het waarschynlyk dat Mirza Mohammed Madi Khan nog leeft, ten ware hy mogt omgekomen zyn in eene of andere van die hachlyke omstandigheden, hoedanigen hy beschryft, en welke in deszelfs Vaderland in de ongelukkige tyden, welke by beweent, zo veelvuldig voorvielen: het verhaal echter van deeze geduurige, veelal verwarde, en zo ras hernieuwde als gestilde oproeren, heeft iets droogs en verveelends in zich. De Schryver heeft dit zelf gemerkt; des zo wanneer hy geene groote of treffende gebeurtenissen te verhaalen had, heeft hy getracht derzelver geringheid, ja zelfs ook de duisterheid van zyn verhaal door kundig uitgekipte en wel ter snede ingelaschte stukken uit Persische Dichtwerken draaglyk te maaken. Deezo proeven der Oostersche Redenrykkunst zyn boven al wonder schoon in die telkens verschillende beschryvingen der Lente, welken hy, by den aanvang van elk Jaar, opgeeft, en waarin hy doorgaans eene toespeeling maakt op het aanmerkelykste, 't geen in dat zelve Jaar voorgevallen is.’ Van de handelwyze, die de Heer jones in zyne Vertaaling gehouden heeft, vinden wy dit berigt. ‘Ik moet al aanstonds den Leezer verzekeren, dat ik getracht heb hem een naauwkeurig denkbeeld van het oorspronglyk Persisch te geeven, door het zo letterlyk als my mogelyk was over te brengen: hier in heb ik zo wel myn' lust als eige neiging gevolgd. Wy hebben overgenoeg Asiatische Historien, die in een Europisch gewaad gestooken zyn: aan deeze heb ik haare natuurlyke sieraadjen gelaaten: geen een verhaal is door my opgeschikt: ik heb de klimming of daaling van den styl gevolgd zo als ik die gevonden heb. De weinige woorden die ik 'er heb bygevoegd, dienden om de dubbelzinnigheden, uit het verschil der taalen voorkomende, weg te neemen. Ik heb 'er niets afgelaaten, dan op zulke plaatsen waar de toespeelingen voor ons of te zeer oneigen of te ongerymd waren, of wanneer de uitdrukkingen, door haare verregaande uitspoorigheid belachelyk wierden voor de bedaarde verbeeldingkragt onzer luchtstreeke. Indien ik het gewaagd hebbe eene berymde overzetting der versen, door my in 't beloop deezer geschiedenis gevonden, te geeven, ik heb 'er eene letterlyke achter ieder Deel by gedaan. In myne Noten (deeze zullen agter het tweede Deel volgen) zal men een Aardrykskundigen aanwyzer der voornaamste Steden en Landschappen vinden, waar van in dit Werk melding gemaakt wordt, maar | |
[pagina 214]
| |
ik ben genoodzaakt geweest met stilzwygen voorby te gaan een deel stammen, dorpen en sterktens, waar van geen spoor in de boeken der Oostersche Aardryksbeschryvinge, welke ik geraadpleegd heb, te vinden is.’ De Nederduitsche Vertaaler heeft ‘in zyne Overzetting,’ gelyk hy verklaart, ‘even woordelyk, als de Heer jones het Persisch, het Fransch gevolgd: weshalven zyn Leezer weinig minder dan eene eerste vertaaling van het oirspronglyke ontvangt.’ Aan dit oogmerk om alle de eigenschappen van den Asiatischen styl en smaak kennelyk te doen doorstraalen, verzoekt hy, grootlyks toe te schryven, dat aan den styl die losheid ontbreekt, welke men van een eenigzins kundigen Schryver of Vertaaler, maar die min beperkt was, verwachten zoude. Hy heeft met eenige Aantekeningen van die des Franschen door [] onderscheiden, aan het Aardrykskundige, enz. licht poogen by te zetten: en in de Vertaaling der voorkomende Dichtstukjes den eigensten voet zyns Voorgangers gehouden. Hoe zeer de Persische Geschiedschryver met zynen Held is ingenomen, blykt uit zyne Voorreden, waar van wy slegts het begin zullen mededeelen. Zy die de kennis bezitten, en begaafd zyn met wysheid, weeten, dat wanneer de tyden met beroerten en verwarringen vervuld zyn, wanneer de fortuin de verlangens des onregtvaardigen begunstigt, dat dan de Opperbestuurder van 't Heelal, de Beschucter van alle zaaken, onder de menschen eenen uitverkotenen doet te voorschyn komen, wien hy vervult met de uitstorting zyner eeuwige genade, dat hy zynen arm uitstrekt over de weield, om door den balsem zyner zachtmoedigheid de wonden van het hart des onderdrukten te verzagten; dat hy den boozen het vergif zyns doodlyken voorspoeds doet smaaken, maar de rechtvaardigheid door de zoetigheden zyner goedertierenheid beloont. ‘Deeze waarheden zyn beweezen door de wonderbaarlyke voorspoeden des leevens van zyne hoogste Majesteit, begaafd met kracht en vermogen, bezittende de rykdommen van Alexander en de waardigheden van Dara; van dien ontsaglyken vernieler zyner vyanden op het slagveld; van dien held, te groot om door loftuiting of verachting of voordeel of ongelyk te ontvangen, hem, die de megt Gods openbaar maakte, en geene schatting van aanbidding betaalde dan aan hem alleen, die zyne zegepralende banieren verheeven waaijen liet, wiens troon verhoogd, [wiens] fortuin gelukkig was; wiens luister het heelal verlichtede; oorlogsman, gewapend met een alvermogenden arm; held, die met behulp van zynen schitterenden sabel bezit nam van alle de Koningryken der wereld; legerhoofd, wiens scherpe pylen de aarde deeden beeven, en wiens doorboorende lans den hemel zelve in beroering bragt; op wiens aannadering de lieflyke stem der hope den sterveling in de ooren kwam, en wiens milddaadigheid duizend beeken van wellusten om zich heenen deed | |
[pagina 215]
| |
vloeijen; de brullende leeuw der eeuwe en de groote Monarch, der wereld; de doorluchtigste Oppervoust, die het Kroonsieraad aan de Koningen van Indie en Turkestan gaf, de magtige veroveraar, de zagtmoedigste Opperheer de Sultan abou seif nader chah, enz.’ De Leezer zal denken dit is de styl van een Voorredenaar, van een Asiatisch Voorredenaar, en zich dier zwellinge getroosten, schoon hy zyne toestemming nog een wyl wederhoude aan het slot der Voorrede ‘Dit Boek zal u de stem der waarheid doen hooren,’ en denken deeze spreekt eenvoudiger. Doch in de Geschiedenis zelve heerscht die styl. Op een plaats in de Inleiding, welke een kort verhaal geest van 't geen de verheffing van nader chah is voorgegaan, wordt de beschryving, gelyk de Heer jones zelven optekent ‘zo uitspoorig, en de schildering zo strydig met onze denkbeelden, dat eene woordlyke overzetting voor den Europischen Leezer onverstaanbaar zou geweest zyn.’ Laat ons hooren, hoe hy de Geschiedenisse zelve van 't Geslacht en de geboorte des grooten Keizers, der Schaduwe des Almagtigen, aanvangt. ‘De Vrienden van den voorspoed, de Voedsterlingen van 't geluk, de Kinderen den Voorzienigheid hebben niet nodig de ydele eerteekens eener doorluchtige geboorte, en de verblindende staatzy der Koninglyke waardigheid; 't is van de laagste trappen dat zy opklimmen tot het toppunt der waardigheden, en uit een laagen stand opdaagende, gaan zy met te meerder luister voort op het pad der glorie. Het scherpsrydend Zwaard verkrygt zyne waarde van de eigenaartige deugd zyner stoffe, en niet van de Myn waar uit het gehaald is. De Diamant is zyne heerschappy over alle de edele gesteenten niet verschuld aan de rots, waar in hy gevormd is, maar aan zyn eigen schitterenden glans. Even dus leidde de groote nader, die keurling van den Al erhoogsten, dat voorwerp van deszelss eeuwigduurende gunstbewyzen, zyren onvergelyklyken room (enkel) van de aangehorene grootheid zyner ziele af. Niets had hy aan den bystand, noch van stam, noch van ouderen, noch van uitlapderen, noch van vrienden dank te weeten. 't Was met hulp zyner eigene dapperheid, gave van den Onsterflyken, dat hy de lampe zyns adeldoms ontstak, en de oirsprong en bron werd van een Koninglyk geslacht. Ja hy verhief zyne magt tot die hoogte, dat het Koningryk van TimurGa naar voetnoot(*) scheen verborgen te weezen binnen de schede van zy- | |
[pagina 216]
| |
nen sabel, en de heerschappyen van GenghisGa naar voetnoot(*) en den Tartaaren even als ringen aan de keten zyner oppermagt scheenen te hangen. Hy kwam ter wereld in 't Jaar der Hegira 1100Ga naar voetnoot(†).’ - Een omstandig verhaal van het leeven deezes onvergelyklyken Verwinnaars wordt medegedeeld in deeze Geschiedenis, waar in de Persische Geschiedboeker ‘openlegt al wat 'er gebeurd is van den aanvang des voorspoedigen sortuins van deezen Monarch, ten einde de gedachtenis dier wonderbaare voorvallen verbreid en bewaard werde onder de Menschen, ook om den naam des Helds te vereeuwigen, die Iran in zyne voorige grootheid hersteld, die een nieuwen gloed aan de roos deezer heerschappye bygezet heeft, wier glans, door den adem des tegenspoeds verdoofd zynde, toen ter tyd de toepassing deezer verzen allernatuurlykst maakte.
Hoor (wat) een vriend (u zegt) in ongeveinsde taal,
De tyd der roozen neemt zeer haastig eene keer;
Op 't lokkend slaan van den verliefden nagtegaal
Volgt (ook) een droef gekweel en naare klaagtoon weêr.
Dit verhaal loopt in dit Deel iets verder dan het Jaar MDCCXXXIV. Wy kunnen ons niet inlaaten om 'er een kort begrip van te geeven; doch moeten van de Voorjaars beschryvingen, welke ons, by den aanvang van elk Jaar, voorkomen, en door Mr. jones, met onderscheid, gelyk wy reeds gezien hebben, gedagt worden, een staaltje opleveren: hoort de leenspreukige Beschryving van 't begin van 't jaar der Hegira MCXLI, of het Jaar onzer Gemeene Tellinge MDCCXXVIII. ‘Op den negenden van de maand ChebanGa naar voetnoot(§), wanneer de wereldtoorts in het teken van den Ram genaderd was, bereidde zich de Lente, gelyk aan een magtigen krygsheld, om monsteringe te doen over de magten, die haar hulde schuldig waren. De bladen van de rozengaarde werden eensklaps in slagorde geschikt. De roozeboomen, even als wakkere helden, bedekten de lustwaranden met de helmen hunner knoppen, en halfontloken bloemen, en staken zich in 't harnas met den leevenden luister hunner bloozende kleuren. Legioenen van andere bloemen werden by een gezocht om de voorhoede te sluiten des beminnelyken heirs, wiens banieren van de toppen der hoogste cipressen afwaeiden. De boomen, gelyk aan moedige kampvegters, vertoonden hunne | |
[pagina 217]
| |
takken en scheuten als zo veele pylen en lanssen, terwyl de Platanus, als een dooroefend krygsman, zyne gescherpte bladeren rondom zynen troon verre na buiten uitspreidde. De trotsche tulp scheen een gebruineerden schild te draagen: de kleine boschjes deeden de jonge roozen even als glinsterende zwaarden in de lucht flikkeren. Duizend takken scheenen voor boogschutters te willen dienen, door het nabootzen van pylkokers en pylen; de boomen voor lyfstaffieren door het opheffen hunner met franjes vercierde lanssen, zo welriekende als de muskus. De wolken, door allerwegen regendroppen te laaten vallen in den boezem der bloemen, geleeken naar muskettiers, die rondom zich kogels doen regenen. De donder en blixems maakten het geluid na van stukken geschut. die aan alle zyden bulderen. Dit ligtgewapend heir van April zond aanstonds een troep gevleugelde zoele windjes uit, om de zwaare benden des zwarten winters te verdryven. Toen hoorde men den roozenhof, die zo lang de verblyfplaats der ravens en andere treurgeluid maakende vogelen geweest was, wedergalmen van het zoetluidend gekweel der duiven en nagtegaalen: terwyl de Lente, als eene vrymagtige Oppervorstin, op haaren hoftroon gezeten, en omstuwd met eene lyfwacht uit de keure der bloemen, haare wetten aan het wereldrond toedeelde. - In deezen tyd was het, enz.’ Is 's Geschiedschryvers styl zo zwellend in ondicht, hoe zeer zal deeze de oevers niet te buiten treeden, als hy in dicht zyner vuurige Oostersche verbeeldingskragt bot viert? Eene groote droogte in deezervoege te boek gesteld hebbende. ‘Ons volk had al dien tyd veel te lyden van een onlydelyken dorst, die hen verteerde; zynde het jaargetyde brandend heet, en de Turken van den Tigerstroom meester: de hitte nam zo sterk toe, zo wel als de verstikkende benauwdheid onder die van het heir, dat het teken van de Visschen geroost werd, en de oogen van den hemelstier tranen lieten vallen, ziende den toestand waar in deeze krygsleeuwen gebragt waren,’ voegt hy er de volgende dichtregels nevens:
De zon had gansch vervormd het aanschyn der Natuur,
Der bronnen (killig) nat in louter vuur herschapen;
Der zonnestraalen gloed was zo geweldig, dat
Het noemen van den naam dier (gloende) hemelfakkel
De tong verzengen zou (te midden) in den mond;
Ja zo een vogel poogde in (dunne) lucht te zwieren,
Zyn vleugels teerden weg van deezer straalen brand;
De harde steenklip was tot in zyn hart gesmolten
En stortte als een fontein (van vuur) ten bergen of;
De Salamander, door wien 't vuur begint te blaaken.
Bestond hy 't kookend vocht te nadren (van den vloed)
Waar toen verteerd tot asch (door 't vuur van deeze wateren.)
| |
[pagina 218]
| |
Door deeze rymlooze maat en de woorden tot aanvulling van dezelve noodig, in haakjes te zetten, heeft de Nederduitsche Overzetter, het oorspronglyke waar van eene woordlyke Vertaaling, agter aan het werk geplaatst is, zeer van naby gevolgd. Behalven het Geschiedkundige, kan dit Werk strekken om ons den styl en smaak der Oosterlingen, in deeze Eeuwe, te doen kennen. De Vraag, of dezelve aanpryzing en naavolging verdienen? is eene geheel andere zaak. Wy zouden, voor ons, vrylyk Neen antwoorden. - Intusschen moeten wy nog berigten, dat de Aantekeningen, zo van den Heer jones, als van den Nederduitschen Vertaaler, veel ophelderings aan het Werk geeven, en zommige plaatzen, die in den Text, door het verschil van Oostersche en Westersche Zeden, Gebruiken, enz., onverstaanbaar zyn, toelichten. |
|