Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 177]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.De Grondvesting van het Christendom, volgens de opgave van Joden en Heidenen ten bewyze aengevoerd, voor de Waerheid van Jesus Godsdienst, door den Hoogleeraar Bullet, Deken der Hooge Schoole te Besançon, enz. en naar de Engelsche uitgave van W. Salisbury B.D. in 't Nederduitsch gevolgd. Te Leyden by L. Herdingh, 1779. Behalven het voorberigt en den bladwyzer, 237 bl. in gr. 8vo.Zeer onlangsGa naar voetnoot(*) hebben wy onzen Leezeren aangekondigd de uitmuntende Brieven tot verdeediging van de voortplanting des Christlyken Godsdiensts, door r. watson; en getoond hoe zy uitsteekend voegden by de bekende Brieven van roustan: het Werkje, 't welk ons thans ter hand gesteld wordt, zal by 't eerstgemelde eene plaats verdienen: zo om de gelykaartigheid der stoffe, schoon uit een geheel ander oogpunt beschouwd, als om dat 'er mede veele aanmerkingen, tot wederlegging van den Heer gibbon, tegen wien watson zyne Brieven inrigt, in voorkomen. Wy moeten den oorsprong en toeleg van 't zelve wat nader doen kennen. De grond van dit Werkje is een Fransch Stukje, van den Hoogleeraar bullet, getyteld Histoire de l'Etablissement du Christianisme, tirée des seuls Auteurs Juifs & Payens, ou l'on trouve une preuve solide de la verité de cette Religion; zo zeldzaam, dat Dr. lardner betuigt, dat hy 'er noch in Engeland, noch in Holland, noch zelfs ook in Frankryk, een eenig exemplaar van had konnen bekomen. De Heer salisbury was eindelyk een der drie exemplaaren magtig geworden, welke Mr. thomas lipyeatt van Besançon in Engeland gebragt hadt, | |
[pagina 178]
| |
die, op 't sterk aanstaan van eenige zyner vrienden, het ondernam 't zelve in 't Engelsch te vertaalen, en met eenige gewigtige byvoegzelen te vermeerderen. Deeze Engelsche Vertaaling, waar in veele Aanmerkingen voorkomen, die ter wederlegging dienen van Mr. gibbons berigt wegens het Christendom en deszelfs eerste Leeraaren, heeft de Nederduitsche Uitgeever, die zo min als de Heer lardner, niettegenstaande alle aangewende poogingen, het oorspronglyk Fransch, tot nog, niet heeft kunnen magtig worden, gebruikt, en meer gedaan dan enkel overzetten: hy volgde dezelve op eene vrye wyze, de vryheid neemende om 't in eene geheel andere orde te plaatzen, van welken handel hy een voldoend berigt geeft. Het Werk heeft 'er by gewonnen: ook voegde hy de Aanhaalingen en Aanmerkingen van den Heer salisbury, door deezen agter aan geplaatst, onder op den voet der bladzyden. Dit brengt te wege, dat, daar de Uitgeever ook zyne byzondere Aanmerkingen mededeelt, en Aantekeningen op Aantekeningen maakt, het Stukje daar van als overlaaden schynt: een kwaad zeker niet te verhelpen, of de Nederduitsche Uitgeever, die niet als Vertaaler, maar als Navolger, inkomt, moest zien, gelyk hy eene enkele maal doet, meer vryheids in den Text aangemaatigd hebben, 't geen op eenige, schoon op alle plaatzen, niet te doen was. Men denke, egter, niet, hier Nooten zonder Text te zullen vinden. Het Werkje strekt, ‘om ieder onzer Landsgenooten, die nog niet betoverd is door het flikkerend dwaallicht, dat hier en daar uit de vernuftige Schriften van den Dichterlyken Afgod dezer Eeuwe schittert, noch bedwelmd door den fynderen nevel, die uit de harssens van sommige zoo hoog bewonderde Wysgeeren onzer dagen opstygt, ja elk onbevooroordeeld mensch te doen zien, hoe ten volle de Christenheid voldoen kan aan den eisch, met welken het Ongeloof haar wel eens heeft uitgedaagd: om naamlyk de onbetwistbaare blykbaarheid der Gebeurtenissen, waarop onze heilige Godsdienst rust, te staaven met getuigenissen van zulken die geen christenen waren.’ Een eisch meermaalen van ter zyde of opzettelyk genoeg gedaan, en wel byzonder door een der voornaamste Godgeleerden in Engeland, Dr. lardner, in zyn groot en kostbaar Werk Collection of Testimonies; doch hier in kleinder begrip gebragt, en voor allen verkrygbaar gemaakt. | |
[pagina 179]
| |
‘God,’ (dit is de taal van den Hooggeleerden bullet,) ‘God, die het Christendom van allerlei soort van bewys wilde voorzien, heeft het niet ontbloot gelaten van zulke bewyzen, die uit de belydenis van deszelfs vyanden zyn op te maken. Niet dat Jooden en Heidenen eenig oogmerk hadden, om de gedachtenis van de grondvesting en den aenwasch van Christus Kerk in stand te houden; geenzins - hun haet liet hun niet toe, een naeuwkeurig en onpartydig bericht te geven van eene Maatschappy, die zy met alle hunne magt zochten uit te roeijen en te vernielen. Maer - ziet hier de diepte der Godlyke Raedslagen! - de lasteringen - de scheldwoorden - de smaedredenen - de mishandelingen - de bevelschriften tot verbanning - de rechtstreeksche vervolgingen, waartoe deze bitterheid hen vervoerde, toonen ons op wat wyze het Euangelie is uitgebreid; en deze zyn de Gedenkschriften, die 'er voor ons overblyven, om deze Geschiedenis op te geven, volgens het plan, dat wy ons tans hebben voorgesteld. Wy bieden dan hier den Tegenkanteren van het Christendom, het eenige soort van bewys aen, 't welk zy zoo gereed vorderen, en waerdoor zy betuigen, zich te zullen laten overreden. De belydenis van Persoonen, geheel niet ten voordeele van onzen Godsdienst ingenomen, die, ver van denzelven een goed hart toe te dragen, uit al hun magt arbeiden, om dien te onder te brengen. De oprechtheid, waer mee wy de tegenwerpingen onzer oude vyanden opgeven, en de ongemeene zorgvuldigheid, die wy gebruiken, om derzelver gevoelens niet te bewimpelen, zullen aen de hedendaegsche vyanden van onzen Godsdienst kunnen doen zien, dat wy 'er niet op uit zyn, om iemand by verrassing te overreden; maer alleen om de waerheid in het licht te stellen; - doen zien, hoe onbillyk het verwyt is, dat zy den Christenen zo dikwyls hebben te gemoet gevoerd, als of deze alle hunne oude Schriften hadden vernield, die 'er tegen hun geloof waren opgesteld. Wel verre dat wy zouden vreezen, dat die bekend wierden, brengen wy ze zelve voor den dag; daer ze een allervolkomenst betoog ten onzen voordeele opleveren; - en teffens zal de welmeenende Christen zich geenzins ergeren aen de hier opgegevene lasteringen; maer integendeel der Voorzienigheid dankbaer zyn, en in zyn geloof bevestigd worden, van | |
[pagina 180]
| |
wegen de voordeelen, die zich in deeze heiligschennis voor ons opdoen.’ In vier Hoofdafdeelingen wordt het gantsche stuk begreepen. - De I behelst de getuigenissen der vyanden des Christendoms, aangaande de afkomst, de verrigtingen, de leer, de lotgevallen en dood van jesus, als mede van de leer, de zeden, de natuurlyke onbekwaamheid en geringheid zyner navolgeren in het uiterlyke. - - De II schetst ons den Staat der jooden en heidenen: de Afgodery, de Zedekunde, en de vooroordeelen der laatstgemelden: den toestand der wereld in 't algemeen, en van het Roomsche Ryk in 't byzonder. - De III levert ons de Geschiedenis der Voortplanting van het Euangelie, tot den dood van julianus. - De IV behelst gevolgen, uit de gegeevene verhaalen, voor de Godlykheid der Euangelie Leere. Hier worden in aanmerking genomen, de uitgestrektheid der onderneeminge; de uiterlyke geringheid van het middel; de lasteringen van Heidenen en Jooden; de verdichte wonderen; de schriften der Wysgeeren; de verleiding; gelyksoortige onderneemingen als van lycurgus, socrates en anderen van apollonius, mohammed, Zendelingen; benevens andere tegenwerpingen. Waar uit eindelyk dit besluit gebooren wordt. ‘Nu dan hebben wy van Joden en Heidenen een tweevouwige belydenis. Zy erkennen, ingewikkeld, de wezenlykheid der wonderwerken van jesus en zyne Discipelen, en zy voorzien ons van Geschiedverhalen, waeruit wy de Geschiedenis der Grondvesting van het Christendom hebben saemgesteld, en welke gebeurdtenissen behelzen, die de wezenlykheid dezer wonderwerken noodzaeklyk onderstellen. Gebeurdtenissen, beleden door zulken, die het grootst belang hadden in dezelve te wederspreeken, zyn onbetwistbaer. De wonderwerken van jesus en zyne Discipelen hebben derhalven den trap van zedelyke zekerheid. Het is bewezen, dat God de Werker is van deze wonderwerken; Derhalven, Is God de Stichter en Insteller van den Christlyken Godsdienst: Maar nu, | |
[pagina 181]
| |
Een Godsdienst, die het getuigenis, en de goedkeuring der Godheid voor zich heeft en het werk der Godheid zelve is, is zekerlyk een waere GodsdienstGa naar voetnoot(*): - Derhalven
de christlyke godsdienst is waer.’
Van den schryftrant in dit Werkje, vol geleerdheids, gehouden, diene ten voorbeelde de wyze waar op de uitkomst van de Prediking der Apostelen, niet tegenstaande alle gemelde hinderpaalen, voorgesteld wordt. ‘Kon men wel eenigerhanden voorspoed verwachten aen de zyde dier Mannen, die allerlei soort van tegenspoed te overwinnen hadden, en 'er ondertusschen geene middelen tegen te werk stelden, dan die zelve tot hinderpalen voor hun moesten dienen. Aenden eenen kant vertoonde zich een Godsdienst prachtigen bekoorlyk, dien men door de Goden zelve gesticht achtte, en zo oud hield als de wereld zelve - aen den anderen kant een die nieuw, streng, en eenvoudig was. Aen de eene zyde waren de oude Wyzen, de Philosophen, de Mannen van vernuft, Keizers, Overheden, Heirlegers, ja de gantsche wereld - aen de andere eenige weinige, meestal geheel ongeleerde, weerlooze hulplooze Mannen, zonder verdeedigers. Aen den eenen kant was gezach, was onmenschlyke woede; - aen den anderen kant, zwakheid, geduld, dood! Daer waren moordenaers - hier onschuldige slachtoffers! - Aen welke zyde dan moest de overwinning overhellen? - wie stond hier te zegepralen? - kon het wel iets anders zyn dan de Afgodery? - nochtans - - het was het christendom. Men zond wel bevelen uit van den troon der aerdsche Majesteit, en uit de Gerichtshoven, dat men de Goden moest aanbidden; maer deze ontmoetten niets dan verachting. Jesus, aen het Kruis verhoogd, riep van daer ‘komt allen tot my!’ en de menschen liepen, in spyt van galg en rad en brandende staeken, te Hemwaerd! Twaalf Galileërs voerden den Godsdienst van hunnen gekruicigden meester in, niet alleen onder de Joden, die zynen dood geeischt hadden, maer ook onder ontelbaere | |
[pagina 182]
| |
meenigtens van Heidenen. Hun stem ging uit over de geheele aerde, en hunne woorden tot aen de einden der werelt! Waer is een land, in de toen bekende werelt, daer zy niet een aental geloovigen achterlieten? waer een Gewest, daer zy de Zegevaenen van jesus christus niet hebben opgericht? Zy brachten die Volken onder het juk des Euangeliums, den welken de Romeinen nooit hunne wetten hadden konnen geeven: en de Kerk was kort na hare oprechting reeds verder uitgebreid dan de Heerschappy der Keizers. Het Roomsche Keizerryk had zeven honderd overwinnende jaren noodig, om zich te vormen. De Christlyke Godsdienst heerschte al in zyne kindschheid, over geheele Volken. Vergeefsch oefende de geheele werelt haer vermogen, om denzelven te onderdrukken; zy is in hare poogingen te schande gemaekt; vergeefsch vereenigden zich Wyzen, Wysgeeren en Staetkundigen te samen, om dien Godsdienst om verre te werpen, die alomme zegepraelt over hunne ondernemingen. Alles is te zwak, wat men tegen de Christenen aenwendt. De Apostelen worden gelasterd, mishandeld, gevangen genomen en ten dood gebracht; maer dit straffen van hunne persoonen maekte geen einde van hunne onderneemingen; hunne Leerlingen, erfgenaemen van hunnen moed en standvastigheid, klimmen op hunne beurt met vreugde de kruisbergen en schavotten op, en, om de uitdrukking van hunnen grootsten vyand te bezigen, vliegen den Marteldood te gemoet. Zy zyn zonder ophouden vervolgd, en werden nimmer moede van het lyden; de pynbanken scheenen de lokaezen tot hunnen Godsdienst, en de yslykste wreedheden, wel verre van het uit te roeijen, dienden alleen om hun getal te vergrooten. ‘De dood, die akelige verwoester aller maatschappyen, vermenigvuldigde die der Christenen. Het bloed der gemartelde Christenen scheen een vrugtbar zaed, om steeds een grooter getal te doen voortkomen. Eindelyk opende het gros der menschen hunne oogen voor het licht; de Tempels werden verlaten; de offeranden bleeven achter; geen boom of steengroeve levert langer Goden of Godinnen op; en jesus maekt zich, door eene zegeprael, volmaekt nieuw in soort, en Hem alleen eigen, van zyne vyanden zo veel aanbidders. Door eene vervolging van driehonderd jaren, door pynigin- | |
[pagina 183]
| |
gen en wreedheden, en allerlei moorderyen, kwam 'er eene Christen werelt te voorschyn. Met constantinus steeg het kruis op den Keizerlyken troon, en dat Romen, dat alle de scepters der aerde in haere handen hield, gebruikte dezelve nu ter bescherming van het Euangelie. Deze Stad, de Vorstin der Natiën, werd naderhand een prooi en slavin der Barbaren, die op hun beurt die Alleenheerschappy overweldigden, welke weleer alle andere verzwolgen had. Het grooter deel der Staeten uit hare puinhoopen opgebouwd, viel weder op hunne beurt. Maer in het midden dezer omwentelingen, die het Heelal deeden schudden, staet christus Kerk, alleen zo onbeweeglyk als haer Stichter, zonder ooit te wankelen. Zy won aen door de vermindering van Romens luister. Zy zag, de overwinnaers, die de Hoofdstad der werelt als in ketenen lagen, aen haer juk onderworpen, ja zich 'er op beroemen, dat ze hare kinderen warenGa naar voetnoot(*). En welke zwaere schokken de inwendige verdeeldheden, veelvuldige scheuringen, en beklaegenswaerdige verbastering der Kerkhoofden dit gebouw van jesus Kerk ook somtyds deeden lyden, het staet nog heden; ja hoe zeer ook vernuft en valsche Wysbegeerte haer in deze dagen met eenige nieuwe, doch meestal van de oude vyanden ontleende, wapenen bespringen, daer doet zich van tyd tot tyd meer en meer waerschynlykheid op, dat ook deze vyanden, even als de oude, slechts middelen zyn in de hand der Voorzienigheid, om haer te zuiveren van alle ingesloopene byvoegzels en bygeloovigheden, en dus de waere Kerk eerlang in nog grooter luister zullen doen zegepralen.’ Agter dit stukje volgt een Aanhangzel, behelzende eenige betwiste getuigenissen. - I. Het opschrift van nero: by 't vermelden van 't zelve maakt bullet, van de vernieling door den tyd en door onkundige handen gesprooken hebbende, deeze aanmerking. ‘Daar is geen gedenkstuk der oudheid, welks behoud wy ons met meer verzekerings belooven konden, dan de Gesteentens van Arundel. Geplaatst in den Tempel der Zanggodinnen, | |
[pagina 184]
| |
in 't midden eener weetgierige en geleerde Natie, scheen deze kostbaere schat beveiligd voor alle nadeelen. Nochtans lezen we in de Miscellanies of vingol and marville Tom. II. p. 311, dat het grooter deel dezer marmere Gesteentens, geduurende de onlusten in Engeland, gebruikt wierd tot het herstellen van Poorten en Schoorsteenen.’ De Engelsche Vertaaler de Heer salisbury, heeft, ten deezen opzigte, een misslag ontdekt waar van hy in eenen Brieve, geplaatst in het Gentlemans Magazine for May 1779 p. 245, berigt geeft, en waar van wy het hoofdzaaklyke zullen optekenen: denkende langs deezen weg aan de begeerte van den Nederduitschen Uitgeever, zie zyn Voorberigt, bl. 7, te voldoen. Te weeten, dat 'er een misslag is in de aanhaaling van bullet; de Schryver is vigneul marville, een vercierde naam voor den weezenlyken dom. noel d'argonne. Voorts zuivert hy de geleerde Maatschappy te Oxfort van eenig deel gehad te hebben aan de verminking of het bederf deezer kostbaare Gedenkstukken, die dezelve niet in bezit kreeg dan eenigen tyd naa de herstelling, in den Jaare MDCLXVII. Ook vinden wy een naderen Brief over den tegenwoordigen toestand waar in zich deeze Opschriften bevinden in 't zelfde Maandwerk for Juny 1779 p. 297. - II. Brief van tiberianus Landvoogd van Palaestina prima aan Keizer trajanus nopens de Christenen. - III. Het Bevelschrift van antoninus aan de Staaten van Asie, met recht toegeschreeven aan den eersten van diennaam, den Zoon en Opvolger van adrianus. - IV. Het Bevelschrift van decius. - V. Het getuigenis van josephus. Alle deeze worden onderzogt, de gevoelens, omtrent derzelver egt- en onegtheid, van wederzyden voorgedraagen, gewikt en gewoogen. Dan wy hebben lang genoeg van dit geleerde Werkje gesprooken, en wyzen onzen Leezer tot het zelve. |
|