Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGedenkschriften, dienende tot de Geschiedenis van Lodewyk XIV en XV. Door den Heer Abt Millot, Lid van de Academien der Weetenschappen van Lions en Nanci. Vierde Deel. Te Amsterdam by Yntema en Tieboel 1779. In groot octavo, 348 bladaz.In dit gedeelte, 't welk zyn aanvang neemt met de opening van den Veldtogt, in den jaare 1708, en voortloopt tot de Utrechtsche Vrede in den jaare 1713, met een beknopt verslag van 't leevenseinde van Koning Lodewyk XIV, in den jaare 1715; ontmoeten we eene menigte van Staatkundige byzonderheden, welken ter ophelderinge van het voorgevallen in die dagen strekken. De verschillende inzigten van 't Spaansche en Fransche Hof; welk laatste inzonderheid, des oorlogens moede, sterk naar Vrede haakte, en 't Spaansche Hof poogde over te haalen, om mede te werken, of zig ten minste wel | |
[pagina 159]
| |
te laaten gevallen de poogingen en schikkingen, die men aan 't Fransche Hof werkstellig wilde maaken, om den Oorlog, met de tegen hen vereenigde Bondgenooten, ten einde te brengen, geeven hier toe eene ruime stoffe. En onze oordeelkundige Schryver ontvouwt ons desaengaande, uit de hem ter hand gekomen Gedenkschriften, even als omtrent de voorige gebeurtenissen, onder een aaneengeschakeld verhaal van 't beloop der zaaken, zo van deeze als van de zyde der Bondgenooten, het merkwaardigste tusschen die beide Hoven, en derzelver Staatkundigen, in deeze dagen voorgevallen. - Gemerkt dit alles, vooral van de Fransche zyde, en vervolgens van die der Engelschen, onze Bondgenooten, een zeer grooten invloed had op de omstandigheden van onzen Staat, zo maakt zulks dit vierde Deel des te merkwaardiger voor onze Vaderlandsche Leezers; 't welk hen, die smaak hebben, in eene geschiedenis vooral van de staatkundige zyde te beschouwen, dit verslag met te meerder genoegen zal doen doorbladeren. Het bezef hiervan heeft ook, naastdenkelyk, den geagten Vertaaler deezes Werks genoopt, om by dit Deel, meer dan by een der anderen, etlyke aanmerkingen van zyne eigen hand te voegen; inzonderheid met betrekking tot zodanige byzonderheden, die onmiddelyk tot onze Geschiedenissen behooren; welken overtuigelyk toonen, dat hy, de vertaaling van een Staatkundig Geschrift op zig genomen hebbende, geen Leerling in 't nagaan van Staatkundige onderwerpen zy. Zulks straalt boven al door in zyne aantekeningen, wegens het hier gemelde nopens de laatste Vredehandelingen, die met het tekenen der Utrechtsche Vrede afliepen, waarop wy, als een aanmerkelyk voorval onzer Vaderlandsche Historie, nog een weinig zullen stille staan. Met den dood van Keizer Josephus, den 17den van Grasmaand des jaars 1711, waarop de verheffing van deszelfs Broeder Karel tot de Keizerlyke waardigheid, gelyk men verwagt had, den 12den van Wynmaand deszelfden jaars, volgde, begreep het Fransche Hof dat men van de toenmaalige omstandigheden ernstig gebruik behoorde te maaken, om de reeds ondernomen, en dikwerf gestaakte, Vredehandelingen door te zetten; ten welken einde het op nieuw alles aanwendde, om het Spaansche Hof tot het doen der noodige afstanden over | |
[pagina 160]
| |
te haalen. Koning Lodewyk XIV stond 'er sterk op aan by zynen Kleinzoon, beweerende in een Brief van 22 Juny 1711, dat 'er voor hem geene andere goede raadslagen te volgen waren, dan die de Vrede konden bevorderen, terwyl zy hem op den Throon zouden vestigen. De Markgraaf van Bonnac, als buitengewoon Afgevaardigde aan 't Spaansche Hof, met het noodige Berigtschrift, terverdere bewerkinge hier van voorzien zynde, bragt het eerlang zo verre, dat Koning Philippus V, met eigen hand, eene Volmagt schreeve, waarmede hy zynen Grootvader magtigde, om met de Engelschen, nopens de voorafgaande punten, overeen te komen. Koning Lodewyk trof eene zekere overeenkomst met hun, die, hoewel eenigzins anders dan men bedoeld had, zyns oordeels, niet van de hand geweezen moest worden; en Koning Philippus berustte, schoon niet zonder betuiging van tegenzin, in de gemaakte schikking. - Daarbenevens drong Koning Lodewyk gestadig aan op het voltrekken van 't Verdrag, dat men met den Keurvorst van Beieren gemaakt had, volgens 't welke die Keurvorst gesteld werd, in de bezitting van 't geene van de Nederlanden nog overig was. Men draalde hier mede in Spanje, terwyl men in Frankryk naar de uitvaardiging der daar toe noodige Staatsschriften verlangde; waartegen de Spaansche Staatsdienaar, de Graaf van Bergeik, zig aankantte. Deeze Staatsdienaar, die by Philippus hooggeschat wierd, veel invloeds op hem had, en waarlyk vol yvers en doorkundig, maar zeer sterk met zyne eigen stellingen ingenomen was, had naamlyk altoos eene onderhandeling met Holland in 't oog. ‘Hy vreesde, dat een plechtige afstand der Nederlanden, aan den Keurvorst, den Vrede of moeilyker te verkrygen, of duurder zoude maaken; en daarenboven maakte hy weinig staat op de goede trouw der Londensche Staatsdienaaren, niettegenstaande men alle reden had, om in dezelven vertrouwen te stellen. Koningin Anna en haare Staatsdienaars verlangden niet minder na den Vrede, dan het Hof van FrankrykGa naar voetnoot(*). De be- | |
[pagina 161]
| |
kende kuiperyen en streeken, die het aanzien van Marlborough hadden over hoop geworpenGa naar voetnoot(*), hadden | |
[pagina 162]
| |
gevoelens voortgebracht, geheel strydig met die van deezen doorluchtigen en eerzuchtigen Veldoversten. Men was in onderhandeling getreden; men was van weerskanten overeengekomen, met eene ongeveinsde openhartigheid. De Hollanders hadden te vergeefs hun best gedaan, om deeze onderhandeling te doen afbreekenGa naar voetnoot(*). De vruchten derzelve te verliezen, zoude het grootste ongeluk geweest zyn, dat Frankryk en Spanje had kunnen overkomen.’ Niet minder sterk, dan op het afdoen van de zaak des Keurvorsten, stond Lodewyk op het uit den weg ruimen eener andere zwaarigheid. Men stond eene Byeenkomst van Fransche, Engelsche en Hollandsche gemagtigden, te Utrecht, te houden; maar Engeland en Holland waren niet gezind, terstond Brieven van Vrygeleide aan Spaansche Gemagtigden, op dezelve, te verleenen: en Frankryk wenschte het Spaansche Hof over te haalen, om 'er genoegen in te neemen, dat de Spaansche Gemagtigden 'er niet zouden verschynen, dan na dat de voornaamste voorwaarden van den Vrede geregeld zouden weezenGa naar voetnoot(†). In 't voorstellen en aandringen | |
[pagina 163]
| |
hiervan vond de Fransche buitengewoon Afgevaardigde een merkelyken tegenstand, vooral van de zyde des Spaanschen Staatsdienaars; wiens denkwyze in dit geval overeenkwam met den moed des Konings, het onverschrokken character der Koninginne, en den aart des Spaanschen Volks. Men kwam hierdoor zelfs wel eens tot scherpe woordwisselingen: maar de noodzaaklykheid van den Vrede, en 't onvermogen, om, buiten de hulp van Frankryk, den Oorlog uit te houden, bragt het Spaansche Hof in eene onvermydelyke afhanglykheid, en noodzaakte het, om zo te spreeken, Frankryk hier in ten wille te zyn. De Bondgenooten stonden aan op hunne weigering; en Lodewyk vorderde een Volmagt, die uitgestrekt genoeg was, om, in den naam van Philippus, alle noodzaaklyke afstanden te doen, met uitzonderinge, evenwel van Spanje en de Indiën. ‘Het verbaaze,’ (schreef die Vorst, by deeze gelegenheid, onder anderen aan den Heere van Bonnac, den 22 December,) ‘hem [te weeten Philippus] niet, dat hy in den Brieve, van welken ik U het Afschrift zende,’ (deeze Brief was geschreven door bolingbroke, op verzoek der Algemeene Staaten,) ‘de uitdrukking ziet van den Hertog van Anjou; en der gewezen Keurvorsten van Keulen en van Beieren. Deeze zyn de laatste uitwerkzels der boersheid en der wanhoope van de Hollandsche party, die hardnekkig het voortzetten van den Oorlog bleef vorderenGa naar voetnoot(*). Zy zal welhaast van styl veranderen, | |
[pagina 164]
| |
gelyk zy tegenswoordig reeds genoodzaakt is te veranderen van gedrag.’ Weinige dagen, na het ontvangen van deezen Brief, gelukte het den Markgraaf van Bonnac de begeerde Volmagt voor zynen Vorst te verkrygen. Zelfs deed de Graaf van Bergeik gewilliglyk wat men van hem begeerde; zich vleiende, daar hy vervolgens een der Gevolmagtigden zou zyn, dat hy als dan, wanneer de Spaansche Gevolmagtigden op de Byeenkomst te Utrecht zouden toegelaaten worden, wel stoffe zou vinden, ter oefeninge van zyn Staatkundig beleid. Alles dus geschikt zynde, zo volgde eerlang die staatlyke Byeenkomst zelve, welker eerste zitting gehouden werd, op den 29sten van Louwmaand des jaars 1712; waarop eindelyk, na veelvuldige onderhandelingen, de Vrede, tusschen Frankryk en Engeland, benevens Savoije, Portugal, Pruissen en de Staaten, op derzelver tekening, den twaalfden April des volgenden jaars, den Volke te Utrecht openlyk aangekondigd werd. Doch van dit laatste behelzen de Gedenkschriften, in deezen door den Heer Abt Millot gebruikt, niets, vermids ze zig niet verder uitstrekken, dan tot het jaar 1711. Ter dier oorzaake verwyst hy den Leezer verder, nopens dit Stuk, wel inzonderheid, tot de Gedenkschriften van Torci, en meldt desaangaande alleenlyk het volgende. ‘In deeze laastgenoemde Gedenkschriften ziet men, hoe veel toegeevendheid de Engelsche Staatsdienaars, hoe groote begeerte zy ook mochten hebben om den Vrede te sluiten, gebruikten omtrent hunne Bondgenooten, en vooral hoe veele inschikkelykheid jegens de gevoelens van een trots en onstuimig Volk, dat de Staatsdienaars zyner Koningen straft over de verrich- | |
[pagina 165]
| |
tingen, welke het veroordeeltGa naar voetnoot(*). Men ziet in dat Werk, hoe de dood des tweeden Dauphins, gevolgd van die van deszelfs oudsten zoon, deed vreezen, dat de beide Kroonen op één Hoofd vereenigd zouden worden; den plechtigen afstand, welken men vorderde van Philippus V, om deeze ongerustheid te verdryven; en de standvastigheid, met welke hy zyn verwoest Ryk verkoos boven de vleiende hoop van welhaast Frankryk, en een gedeelte van Italie, te bezittenGa naar voetnoot(†). Men ziet daar den hoogmoed der Hollanderen gefnuikt door den Maarschalk van Villars, en den Prins Eugenius, na zoo veele overwinningen, op zyne beurt geslagen. De Vrede werd getekend in het | |
[pagina 166]
| |
jaar 1713. Lodewyk XIV behield den Elsas, welken hy had aangeboden af te staan; Philippus bleef in de bezittinge van Spanje en de Indiën; en Keizer Carel de VI wilde den Oorlog voortzetten, en verloor groote voordeelen, welke hy getrokken zou hebben van eenen Vrede ter rechter tyd gesloten.’ Voorts staat ons, nopens dit Vierde Deel nog te melden, dat het zelve, buiten eene menigte van berigten raakende deeze en geene byzondere voorvallen, die geduurende dat tydperk, zo in het Geestlyke als Waereldlyke, opmerking vorderen, ons een verslag geeft van eenige eigenhandige Geschriften van Koning Lodewyk XIV; die de Hertog van Noailles uit het vuur gered heeft. ‘Op eenen avond, naamlyk, in het jaar 1714, zond de Koning den Hertog in zyn geheim vertrek, om daar papieren te zoeken, die met des Konings eigen hand geschreven waren, en welke hy wilde in het vuur werpen. Hy verbrandde 'er terstond verscheiden van, die betrekking hadden tot den goeden naam van sommige persoonen; hy stond gereed om al het overige te verbranden; Aantekeningen, Berichten, Brokken van zyn opstel, betreffende den Oorlog of de Staatkunde: de Hertog van Noailles bad hem ernstiglyk, dat de Koning ze hem wilde geeven, en hy verwierf deeze gunst. Hy heeft, in het jaar 1749, de oorspronglyke Schriften ter bewaaringe nedergelegd in des Konings Boekery.’ - De Heer Abt Millot meldt ons derzelver algemeenen inhoud, en deelt 'er te gelyk nog eenige byzondere aantekeningen uit mede, die 's Vorsten character ter eere strekken. |
|