Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 133]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.De Godlyke Zendingen van Joannes den Dooper, en Jesus Christus, onderzogt en bewezen door William Bell, M.A. Lid van het Magdalena Collegie, te Cambridge. Uit het Engelsch vertaald. Voorzien met eene Voorrede van. G. Bonnet, Dr. en Pr. in de H. Godgel. op de Hooge Schoole, te Utrecht. In 's Gravenhage by J. Bouvink, 1779. Behalven het Voorwerk, 322. bladz. in gr. octavo.By het vervaerdigen van dit Geschrift, heeft de Eerwaerde Bell enigermate een nieuwen weg ingeslagen, ter stavinge van de waerheid der Euangelische Geschriften; welke krachtig dient ter bevestiginge van 't bewys, dat men ontleent, uit de kundigheid en oprechtheid der Euangelie-Schryveren, 't welk hen alleszins geloofwaerdig maekt, omtrent het geen zy verhalen. Hy vooronderstelt naemlyk, als ten overvloede door andere bewezen, de echtheid der Euangelische Schriften; als geschreven door geloofwaerdige Mannen om en aen dien tyd wanneer die gebeurtenissen, welken zy vermelden, voorgevallen waren, en als onvervalscht ons ter hand gekomen. Dan, dewyl zommigen dier gebeurtenissen steunen op het getuigenis van anderen, welken den Euangelisten hunne berichten desaengaende medegedeeld hebben, zo gaet de Eerwaerde Bell in dezen een stap verder, ter onwraekbarer bevestiginge, dat die Euangelieschryvers door gene valsche berichten misleid geworden zyn: ten welken einde in aenmerking komt, of die verhaelde gebeurtenissen ons geen eigen kenmerken van waerheid aen de hand geven, en of niet de natuur van 't verhael zelve dient, om ons deze berichten als geloofwaerdig te doen erkennen. - Zyn Eerwaerde levert ons, als ene proeve van deze manier van onderzoeking, en van dien bewystrant, zyne overdenkingen, wegens de berichten van Joannes den Dooper en Jesus Christus, | |
[pagina 134]
| |
als samenloopende, om ons overtuigelyk te verzekeren dat Jesus waerlyk van God gezonden is; achtervolgens het getuigenis van Joannes den Dooper, door God ten dien einde gezonden, om als een Voorlooper van hem den Messias getuigenis te geven. ‘In de byzondere behandeling hier van,’ (om ons te bedienen van des Vertalers beknopte opgave,) ‘houd de Schryver dezen weg, dat Hy zyne stelling bewyst, eerst van ter zyde en daarna regtstreeks. - Zydelings doet Hy zulks, uit het getuigenis van Joannes den Dooper, ten behoeve van Jesus; de waarheid van welk getuigenis Hy afleid, uit zyne Godlyke zendinge, die Hy bewyst, uit de wonderdadige gebeurtenissen, voor en by zyne geboorte voorgevallen. - Regtstreeks betoogt Hy dezelve, uit de wonderen, die de komste van Jesus in de wereld voorgegaan en vergezeld hebben’. ‘Doch gelyk geen dezer Bewyzen van kragt zoude kunnen zyn, 't en zy 'er alvoorens aangetoond wierde, dat de gemelde wondergebeurtenissen, opzigtelyk tot beide de genoemde Persoonen, waarlyk bestaan hebben, zo betoogt Hy de waarheid daarvan, door te doen zien, dat dezelve onmogelyk, noch door Hun, noch door iemand voor of na Hun, kunnen verzonnen weezen; en dat 1.) zo door eene beschouwing, van de omstandigheden en stand der geenen, die aan dit Bedrog schuldig zouden moeten zyn geweest; als 2.) uit den aart der zaake zelfs; waarna Hy 3.) nog, uit de gedragingen van Joannes en Jesus, jegens elkander bewyst, dat men ze onmogelyk voor Bedriegers kunne houden.’ - De Eerwaerde Bell, hier mede dit gewigtig onderwerp afgehandeld hebbende, trekt ten laetste, tot een slot van zyn Werk, al het beredeneerde te samen, om de kracht van ieder byzonder gedeelte van zyn bewys, en de vereende klaerblyklykheid van 't geheel, te duidlyker onder 't oog te brengen. Men ziet in 't geheele beloop van dit Geschrift, dat onze Schryver met eene onvermoeide oplettenheid alles heeft gade geslagen, wat hem voor den geest gekomen is; waer in iemand eenig gesmeed bedrog in deze gansche Geschiedenis, in 't gebeurde voor, by en na de geboorte van die twee doorluchte Personaedjen, zou kunnen wanen te mogen plaetzen. Alles, stap voor stap, om zo te spreken, nagaende, toont hy, met een wel- | |
[pagina 135]
| |
wikkend oordeel, dat generleie verdenking van die natuur hier met enige waerschynlykheid aengedrongen kan worden; en dat alles integendeel ten sterkste pleit, voor de geloofwaerdigheid der verhaelde voorvallen. - Deze manier van betoogen, 't is waer, is wel wat omslachtig, en ze mag daer door sommigen wat te langwylig toe schynen; maer men leze het Werk, gelyk het verdient, met alle oplettendheid; en men zal 't niet vervelend vinden; men zal integendeel met genoegen gewaer worden, hoe alles trapswyze diene, om ons de kracht der waerheid steeds duidelyker te doen bemerken. Om dit nog wat nader onder 't oog te brengen, zullen wy kortlyk den voortgang van het onderzoek, nopens het Verhael der wonderen, by de ontvangenis en geboorte van Joannes opgeven; waer uit men enigzins kan afleiden, hoe wel dit onderzoek ingerigt zy, om ons door de verbindtenis van het ene gedeelte aen 't andere, gestadig tot meerder zekerheid op te leiden. Indien men, (dus vangt het onderzoek aen,) de geschiedenis der geboorte van Joannes den Dooper, als een verdicht stuk wil verwerpen, dan moet men beweren, dat ze verdicht zy, - of door Lucas; - of door de Apostelen van Jesus; - of door Jesus, in verbindtenis met hun; - of door Joannes met zyne Discipelen, of eindelyk, door Zacharia en zyne Medegenooten. Houd men zich, na de handtastelyke ongerymdheid der eerstgenoemde vooronderstellingen, met den Eerwaerden Bell overwoogen te hebben, aen de laetste verdenking; dat het bedrog te zoeken zy, by Zacharia en zyne Medegenooten, dan moet men noodwendig ene der volgende onderstellingen toestaen. (1.) Of Zacharia en Elisabeth moeten de oorspronglyke smeders van 't zamengevoegd bedrog geweest zyn, en Joseph en Maria daer toe overgehaeld hebben. (2) Of wel, elk van hun, de ontwerpers van ieder byzondere samenspanning. (3.) Of eindelyk, Maria en Joseph moeten de smeders van beiden geweest zyn, en Zacharia overgehaeld hebben, om 't één op zich te nemen. De Eerwaerde Bell, ieder dezer onderstellingen ter toetse brengende, toont derzelver onbestaenbaerheid, door ene afzonderlyke overweging van de Characters en andere omstandigheden der belanghebbende partyen. Verder vestigt hy het oog, op den eigen aert van 't bedrog, | |
[pagina 136]
| |
en bewyst, dat hetzelve zo ongerymd is, dat niemand ondersteld kan worden, dwaes genoeg geweest te zyn, om het uit te denken: waernevens hy ten laetste nog voegt, enige aenmerkingen over verscheiden byzonderheden, welken in de uitvoering van het vooronderstelde Bedrog voorkomen, en die nooit gebeurd, of door Zacharia en zyne Medegenooten in het zelve zouden kunnen aengenomen zyn, indien zy waerlyk dat Bedrog gesmeed hadden. - Wy zullen, na 't voorstellen van dit beloop, om nog een stael van 's Mans wyze van voorstelling te geven, uit deze byzonderheden overnemen een gedeelte zyner aenmerkingen, betreffende de onwaerschynlykheid, dat Zacharia, om zyn bedrog geloofwaerdig te maken, den rol van een stommen voor den tyd van negen maenden op zich genomen zou hebben. ‘Hy zou, zegt hy, daar hy het volkomen gebruik zyner spraak bezat, zig hier door, geduurende den tyd van Negen Maanden, tot eene volstrekt onafgebrokene stilzwygendheid veroordeeld, en dus onder een bedwang gebragt hebben, niet alleen allermoeilykst om na te komen, en allerongeschiktst voor de uitvoering zyner voornemens, maar tevens allerbekwaamst om hem te verraden. De moeilykheid van zulk een bedwang, voor zo langen tyd, was alleen genoegzaam, om iemand 'er van te rug te houden. Dan, al ware dit zo niet geweest, zo zoude 't zelve, met de voortzetting der zamenspanning, doch zo zeer gestreden hebben, dat hy 't, om die reden, zoude nagelaten hebben. Hy deed thans niets meer, dan den grond te leggen, tot een langduurig en hachelyk bedrog, by 't welk Maria en Joseph, zo wel als hy, zeer veel belang hadden, en waarin zy hunne rollen zelfs ras zouden beginnen te speelen. Maar nu was het allernodigst, dat zy elkanderen, in zulk eene gevaar en moeilyke onderneming, onophoudelyk tot eene onwrikbare dapperheid en trouwe aanspoorden, en derhalve zo dikwyls mogelyk over dezelve, en de gevaren, waarvoor zy zig moesten wagten, in gesprek traden; daar de vreemde uitvinding, waarvan wy spreeken, of alle dergelyke onderhandelingen kragtdadig belet, of Zacharia, en het geheele Bondgenootschap met hem, aan het uiterste gevaar van ontdekking, geduurig blootgesteld zoude hebben. Maar bovendien, kan men 't gelooflyk agten, dat Zacharia, op zyne eige altoosduurende waakzaamheid, | |
[pagina 137]
| |
zoo zeer betrouwd zoude hebben, van zig te verbeelden, dat een enkel besluit, om als spraakloos voor te komen, hem in staat zoude stellen, om, voor zulk eene aanmerklyke lengte van tyd, volstrekt stom te blyven? zoo dat hy, geduurende dezelve, zig noch in 't minst vergeten, noch een enkel onbedagt woord spreken zoude, en dus de bedriegery doen uitlekken? Ja, is 't waarschynlyk, dat iemand, van eene zoo lange ondervinding en byzondere voorzigtigheid als hy, zyne godloosheid aan zulk een blykbaar gevaar van ontdekking zoude blootgesteld hebben? My dunkt, dat geene onderstelling belachelyker kan zyn. Zeker, indien het voor hem onmogelyk ware geweest, om een ander hulpmiddel, aan het zelve einde beantwoordende, uit te denken, zoo zoude hy de geloofbaarheid van zyne onderhandeling met den Engel, liever alleen op zyn lang gevestigd gezag hebben doen berusten, dan nog bovendien te tragten, om dezelve door een bedryf, dat hem byna wiskunstig moest verraden, te bevorderenGa naar voetnoot(*).’ Om dit in een nog helderer licht te plaetsen, stelt onze Schryver hier tegen over het geen van Maria, in een soortgelyk geval, in die omstandigheden, verhaeld word. Op de verschyning des Engels, en deszelfs boodschap, is zy niet minder verbaesd, en toont, in den eersten opslag, niet min duidelyk haer volstrekt ongeloof. Zy echter blyft ongestraft; daer 't intusschen veel waerschynlyker is, dat elk van hun in dat geval ene dergelyke straf voorgewend zou hebben, of, zo slechts één van hun, als dan Maria, en niet Zacharia. 't Is toch, zo als zyn Eerwaerde vervolgt, ‘klaar, indien men toe- | |
[pagina 138]
| |
geeft, dat het voor Zacharia mogelyk geweest zy, om zich geduurende zulk een langen tyd spraakloos te houden, dat hy zulks alleen gedaan kan hebben, uit hoofde dat hy nodig agtte, dat zyn verhaal van de verschyninge des Engels, en het geen dezelve aan hem voorspeld had, door een schynbaar wonderwerk gestaafd wierd. Doch, indien Zacharia, met alle de voordeelen van zyne gewyde Amptsbediening, vergevorderde jaren, en langgevestigde agtinge, zyn getuigenis alleen niet genoegzaam oordeelde, om, in het verhaal van zulk een voorval, geloofd te worden; hoe konde hy zich dan verbeelden dat des Engels verschyninge aan Maria, verzeld met eene nog ongelyk vreemdere voorzegging, op hare enkele verzekering, voor waar zoude worden aangenomen?’ De oplettende Autheur dit nader gestaefd hebbende, zo uit de ongelykheid der Getuigen, als uit het verschil der Gebeurtenisse, en de nevensgaende omstandigheden, leid ons op, om met hem vast te stellen, dat men, in geval van bedrog, hier eer twee dan slechts één wonder verdicht zou hebben; en zo al één, dan eer ten behoeve van Maria. Vermoedelyk zouden wy dan gezien hebben, of dat Maria, en niet Zacharia, voorgewend had, met stomheid te zyn geslagen, of immers, dat aen haer, insgelyks, ene niet minder schynbare wonderstraf ware opgelegd geworden. ‘Men kan, zegt zyn Eerwaerde, ten laatste, nopens deze byzonderheid, hier tegen niet inbrengen, dat Bedriegers dikwyls zeer onbestaanbaar handelen, zo, dat zy zich, in 't eene geval, door hunne misslagen, zullen verraden, en wederom in 't ander, op het zorgvuldigste, en met het grootste beleid, daarvoor in agt nemen. Want, om niet te herhalen, 't geen wy reeds zo dikwyls gezegd hebben, namentlyk, dat, indien Zacharia wezenlyk een Bedrieger was, hy de listigste en omzigtigste moet geweest zyn, die de Wereld ooit heeft voortgebragt; zoo laat de byzonderheid, waarvan wy spreken, zulk eene onbestaanbaarheid niet toe; vermits het uit den aart der zake blykbaar onmogelyk schynt, dat hy op het wel ontvangen zyner vertelling zoo zeer gelet, en op het goed gevolg van die van Maria, welke van beiden verre 't meeste gevaar liep, om verworpen te worden, geen de minste agt geslagen zoude hebben. Want zy waren ten nauwste met elkanderen verbonden, en moesten | |
[pagina 139]
| |
derhalve noodwendig onder een en dezelve beschouwing vallen. Doch alware zulks voor Zacharia mogelyk geweest, zo zoude 't nog ten uitersten ongelooflyk blyven, dat dit, door Joseph en Maria, met dewelke het geheel Bedrog moest beraamd wezen, mede konde gedaan zyn; en zy alles, waarin huns Zoons veiligheid en goed geluk zoo zeer betrokken waren, over het hoofd gezien hebben; te meer, daar de byzondere zorg, die Zacharia voor zyn bedryf toonde, allergeschiktst was, om hen te herinneren, dat zy dergelyk een hulpmiddel veel nodiger hadden dan hy, om de rol, die zy speelden, te doen goedkeuren.’ Wy kunnen voorts dit Artykel niet wel besluiten, zonder den Lezer nog met een kort woord te melden, dat de Voorreden van den Hoogleeraer Bonnet, aen 't hoofd van dit Werk geplaetst, waer in zyn Hooggeleerde den welverdienden lof aen dit Werk geeft, te meer der lezinge waerdig is, om dat zyn Ed., buiten andere byzondere aenmerkingen, 'er ingevlogten heeft, een beknopt voorstel, ten betooge van Gods wysheid en goedheid, in de bestuuring der dingen, die tot zyne Kerk betrekking hebben, als blykbaer in de zendinge van Joannes den Dooper, en het voorgevallene in die dagen; zo omtrent Joannes den Dooper als omtrent Jesus Christus zelven. |
|