Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Unie van Utrecht herdacht in eene Kerkrede over Ps. CXXIII. 1b. benevens eenige Geschiedkundige Byvoegselen, ten grooten deele uit echte ongedrukte Stukken te samen gebragt, door A. 's Gravezande, Bedienaar van 't H. Euang. te Middelburg, en Lid van het Zeeuwsche Genootsch. der Weetensch. te Vlissingen. Te Middelburg by P. Gillissen 1779. Behalven het Voorwerk en het Register 277 bladz.Reeds één- en anderwerf hebben wy proeven gezien van den lust des geagten Opstellers deezer Kerkreden, tot het onderzoeken van 's Lands Geschiedenissen, en van 's Mans bekwaamheid, tot het behandelen van | |
[pagina 115]
| |
onderwerpen van die natuur; 't welk eigenaartig een gunstig vooroordeel voor dit zyn Geschrift te wege brengt. En wy durven den Leezer verzekeren, dat hy zig, op de leezing daar van, niet te leur gesteld zal vinden. Zyn Eerw. zyne Text beknoptlyk afhandelende, en zyne Leerreden, naar de tydsomstandigheden, met enewelgeschikte Toepassing sluitende, verleent ons, tusschen beiden, een geregeld verslag, eerst van de omstandigheden des tyds, in welken de Utrechtsche Unie getroffen werd, en vervolgens van 't voorgevallene, nopens het treffen en tekenen der Unie zelve, met de gevolgen daar van. Men vindt 'er in, niet alleen eene geschiedkundige voordragt van dit merkwaardige gedeelte van 's Lands Historie, maar tevens oordeelkundige aanmerkingen over deeze en geene byzonderheden, welken getuigenis draagen, van 's Mans oplettend en verstandig onderzoek. Zommigen deezer aanmerkingen zyn in de Leerreden zelve ingevlogten; maar anderen zyn 'er, by manier van aantekeningen, onder aan gevoegd. Vermits 'er wyders, onder de aldaar beschouwde onderwerpen, ook eenige gevonden werden, waaromtrent de Eerwaarde 's Gravezande nog wel iets breeder had te melden, dan aldaar met welvoeglykheid geplaatst kon worden, zo heeft zyn Ed. nog eenige byvoegzelen aan deeze Leerreden gehegt; welken ter nadere ophelderinge strekken, zo van 't geene hier gemeld is, als van deeze en geene Stukken, waarvan hy gewag gemaakt heeft in zyne Tweede Eeuwgedachtenis der Middelburgsche VryheidGa naar voetnoot(*). Ter dier oorzaake mag men dit Geschrift ook eenigzins aanzien, als een Vervolg van dat Werk, 't welk eene Historische aaneenschakeling der gebeurtenissen van Middelburg behelst, waartoe ook de lotgevallen van andere Zeeuwsche Steden betrekking hebben, gelyk ook de Zeeuwen in veele andere gebeurtenissen van ons Land geen gering andeel hadden. De Byvoegzels gaan over het ontzet der Stad Leyden, benevens de oprigting der Hoogeschoole aldaar; in welke aantekeningen zyn Eerwaarde bovenal staan blyft, op zulke byzonderheden, die de Zeeuwen betreffen. Verder deelt hy ons in dit aanhangzel mede eenige nadere | |
[pagina 116]
| |
waarneemingen nopens de inneeming van Zierikzee, en 't voorgevallene in die omstandigheden; met eene nevensgaande aanmerking over de Pacificatie van Gent. En zo ook wegens de Satisfactie, waarmede de Stad Goes, en het Eiland van Zuid-Beveland, als mede de Stad en 't Land van Tholen, zig begeeven hebben, onder het Stadhouderschap van Prins Willem van Oranje. By deeze Stukken, die grootendeels tot de Zeeuwsche Geschiedenissen behooren, of vooral met betrekkinge tot dezelven opgesteld zyn, en ter ontvouwinge of nadere ophelderinge van etlyke voorvallen dienen, komt wyders eene Naamlyst der Leden, die op de Nationaale Synode te Dordrecht, van den 2 tot den 18 Juny 1578, verscheenen zyn; met een daarby gevoegd kort Historisch berigt van dezelven, zo ver ze tot kennis van zyn Eerwaarden gekomen zyn. Hieraan volgt eene Bylage, nopens een Fransch Geschrift, in den jaare 1578 uitgegeeven, getyteld Lettres d'Avertissement &c., en ook in 't Nederduitsch gemeen gemaakt, onder den tytel van Brieven van Advertissement, oft Waarschouwing, geschreven aan den Edeldom ende andere Gedeputeerden van de Generale Staaten van de Nederlanden, by eenen Dienaar van den Heere Don Jan van Oostenryk, met de antwoorden daarop dienende, enz. Uit deezen Tytel, en de daarmede overeenkomstige opstelling der Brieven, zou men gereedlyk afleiden, dat dit Tractaat behelst, eene daadlyke Briefwisseling, tusschen de bovenaangeduide Persoonen, in 't laatst van 't jaar 1577 en 't begin van jaar 1578. Dan de oplettende 's Gravezande heeft al voor eenigen tyd de ongegrondheid hier van opgemerkt; en nadere onderzoekingen hebben hem, gelyk hy in deezen toont, in zyne gedagten nopens deeze brieven bevestigd. Agtervolgens het hier gemelde, is 't genoegzaam blykbaar, ‘dat dit Werkje, in 't Fransch en Nederduitsch te Frankfort 1578 gedrukt, bestaat uit de t'samenvoeging van twee Tractaaten; voor eerst uit de herdrukte of nagedrukte Epitres Belgiques, te vooren afzonderlyk in 't Fransch uitgegeeven, te Rheims 1577. - (Deeze Brieven zyn alle van de hand van eenen Dienaar van Don Jan; doch 't is onzeker en zelfs twyffelagtig, of ze vooraf wel ooit in geschrift waren afgezonden, eer ze te saamen gedrukt zyn, aan de daar in genoemde Edelen, en anderen. Veeleer Schynt men te mogen ver- | |
[pagina 117]
| |
moeden, dat men de Epitres Belgiques, of het eerste gedeelte deezer Verzamelinge hebbe te houden voor een Tractaat, briefswyze geschreeven, ter verschooninge van Don JanGa naar voetnoot(*); ten einde, onder die gedaante, de hysondere persoonen daarin genoemd, te zeggen, 't geen men hun, met verscheiden oogmerken, onder 't oog van 't gemeen, wilde zeggen.) Dat wyders het andere gedeelte in de Frankfortsche uitgave by deeze Brieven gevoegd, bestaat uit eene wederlegging dier Brieven, by wyze van Antwoorden, uit ééne Pen; zoo dat de Antwoorden niet afkomstig zyn van die Edelen, Staaten enz., waaraan de Brieven voorkwamen te zyn gericht; maar dat alle die Antwoorden zyn opgesteld, door eenen en denzelfden, maar tot nog onbekenden Schryver, die met eenen doorgaanden, en aan zichzelven gelyken styl, achter elken Brief een Antwoord heeft ingevoegd, en te Frankfort ter wederlegginge der gemelde Brieven in druk uitgegeeven.’ Voorts behelzen deeze Byvoegzels nog een kort geschiedkundig berigt, betreffende de Gemagtigden van Zeeland tot de Unie, te weeten Willem Roelsius, Pieter de Rycke, Nicolaas Blanck, en Gaspar van Vosbergen. - Benevens oordeelkundige bedenkingen, over het verschil in de onderteekening der Unie, tuschen de oude afschriften en afdruksels naar de Copie Autenthiq van Lamzweerde, en de oorspronglyke getekende Unie ter Secretary van den Raad van Staate berustende, en op derzelver last in 1778 keurig gedrukt. - Mitsgaders eene geschiedkundige opheldering, raakende de aanstelling van den Raad der nadere Unie, welke omtrent 18 maanden bestaan heeft; en van die des Landraads wat laater, in de plaats van den eersten, trapswyze, ontworpen en ingevoerd; die weder een einde nam in 't Jaar 1584, met het verraaderlyk | |
[pagina 118]
| |
omkomen van Prins Willem, toen men bedagt was op eene nieuwe Regeering, en de verdere tydsomstandigheden nieuwe schikkingen te wege bragten. - In 't een en ander Stuk vindt men verscheiden byzonderheden, die de Lief hebbers onzer Geschiedenissen met genoegen zullen nagaan; ten welke gevalle de Eerwaarde 's Gravesande hier ook ten laatste geplaatst heeft, de geheele Acte van Overyssel, van 8 Maart 1580, waar mede die Provincie zig tot de Unie gevoegd heeft, welke tot nog, dus in zyn geheel, door den druk niet gemeen gemaakt was. |
|