brengt; als mede de merkwaardige toevallen en verschynselen, mitsgaders gevolgen, door hem in deeze ziekte waargenomen. Verder draagt hy hier nog voor, 't geen hy aangetekend heeft, wegens de Epidemie, of heersching deezer ziekte. En daarby gevoegd hebbende, 't geen hy, betreffende de geueezing, noodig agtte te melden, wyst hy ten laatste nog aan, wat men uit dit alles, nopens deeze ziekte, hebbe op te maaken. - Naast deeze Verhandeling komt ons nog voor een berigt van eene afscheiding van bykans het gantsche Elleboogsbeen, met behoud van eene genoegzaame beweeging des Onderarms, door Dirk Scholl, Stads- en Gasthuis Chirurgyn te Delft. Om dit byzonder geval, waarin de Natuur zigzelve wonderlyk gered heeft, te begrypen, dient men, zegt hy, ‘te onderstellen, dat alleen het lighaam zelfs van dat been weggenomen zijnde, de inplanting evenwel der spieren, die den Onderarm buigen, uitstrekken, voor- en agterover beweegen, gebleeven zij, en dat de aanmerkelijke tusschenruimte, van het eene uiteinde tot aan het andere, door een Callus van de Natuur zij ingevuld; hoewel het lidteken vrij ingetrokken, en de Callus naauwlijk te voelen zij’. - Eene vooronderstelling, waartoe hy te gereeder overhelt, om dat 'er, gelyk hy in 't slot aanwyst, verscheiden voorbeelden zyn, die getuigen, dat de Natuur, in zulke gevallen, meermaals, op eene dergelyke wyze, tot haar eigen behoud werkt.
Buiten de tot dus ver gemelde Stukken, komt ons hier nog voor een Geschrift van den Heer Agge Roskam Kool, betrekkelyk tot den Landbouw. In 't zelve maakt die onvermoeide Landbouwkundige gemeen, zyne Aantekeningen van twee Proeven, de ééne met Garst gezaaid en geplant, op een Stukje Geestland, groot 317 Rhynlandsche Roeden, in den Jaare 1774; de andere met Tarw, in den Jaare 1775, in Breezaap onder Velzen, op de Boerdery genaamd Onrust. - Deeze aantekeningen behelzen verscheiden byzonderheden, die geschikt zyn, om de Liefhebbers der Landbouwkunde tot nadere proefneemingen te noopen; bovenal met betrekking tot het voordeel, dat het planten der Graanen, boven het zaaien derzelven, naar zommiger gedagten, zou hebben; welk gevoelen, door deeze proefneemingen van den Heer Kool, geenszins begunnstigd wordt.
Eindelyk staat ons hier nog gewag te maaken van ee-