Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen, waar in de boeken en schriften, die dagelyks in ons vaderland en elders uitkomen, oordeelkundig tevens en vrymoedig verhandeld worden.Inleiding in de Godlyke Schriften van het Nieuwe Verbond, door J.D. Michaelis. Uit het Hoogduitsch, naar den derden vermeerderden en verbeterden druk, in 't Nederduitsch vertaald, onder het opzigt van F.G.C. Rutsz, Hoogduitsch Leeraar der Luthersche Gemeente in 's Hage. II. D. 1 St. In 's Gravenhage by J.H. Munnikhuizen en C. Plaat in Comp. 1779. In gr. octavo, 524 bl.Nademaal de vertaaling van dit doorgeleerde Werk vlytig wordt voortgezet, willen wy niet in gebreke blyven, van den Leezeren terstond verslag van dit Stuk te geeven, zo dra het ons ter hand gekomen is. Voorgaande berigten hebben genoegzaam getoond, op welk eene waarde wy deezen arbeid van den Ridderlyken Hoogleeraar michaelis schattenGa naar voetnoot(*): genoeg des zal het zyn, voor tegenwoordig, den hoofdzaaklyken inhoud van dit Stuk voor te draagen, en 'er een of ander staal uit mede te deelen. Zyn Hoogeerwaarde heeft dit, en het volgende Stuk, geschikt, ter overweeginge van 't geen dienen kan, ter algemeene ophelderinge van ieder der schriften des Nieuwen Verbonds in 't byzonder. Als daar is de Persoon, door wien, en, daar zulks te passe komt, de taal in | |
[pagina 2]
| |
welke zy geschreeven zyn; de tyd wanneer, de gelegenheid by welke, en 't bepaalde oogmerk waar mede die Schryvers dezelven opgesteld hebben. - Voor de overweeging deezer Stukken, nopens de Euangelien, gaat eene verhandeling over de Euangelien in 't algemeen, derzelver naam, getal, en 't geen men nopens den ophef, dien veelen van derzelver tegenstrydige verhaalen maaken, hebbe te denken; dat hem verder aanleiding geeft, om een berigt te verleenen, van de voornaamste Harmonien of Overeenstemmingen der Euangelien. 't Verwondert ons eenigermaate, dat wy in dit berigt geen gewag vinden van de nieuwere Engelsche Schriften van die natuur; inzonderheid van de Harmonie van macknight, welke zekerlyk wel verdiende gemeld te worden. - Op de afhandeling hier van, beschouwt hy verder ieder der vier Euangelien van mattheus, marcus, lucas en johannes, ten aanzien der opgenoemde byzonderheden, afzonderlyk. Even zo gaat hy verder na, het tweede Geschrift van lucas, met naame de Handelingen der Apostelen. Zulks brengt hem voorts tot de Apostolische Brieven, en wel, in de eerste plaatse, tot die van den Apostel paulus; van welke die, (blyvende de overigen tot het volgende Stuk uitgesteld,) aan de Galatiërs, den eersten aan de Thessalonicensers, die aan de Corinthiers, en den eersten Briev aan timotheus, in dit Stuk overwoogen worden. Met opzigt tot ieder deezer Schriften ontvouwt de Hoogleeraar de bovengenoemde byzonderheden met een welwikkend oordeel. En in derzelver overweeging bepaalt zyn Ed. zig niet tot het algemeene dier voorstellen, hoedanig iets in alle Schriften van die natuur ten overvloede te vinden is; maar hy legt het 'er op toe om na te vorschen, het geen daar toe eenigzins betrekkelyk geagt zou mogen worden, en 'er zyne oordeelkundige aanmerkingen over mede te deelen; waaruit zelfs eene soort van bykomende Verhandelingen gebooren worden, ter ophelderinge van verscheiden onderwerpen; inzonderheid raakende de Apocryphe Schriften van die dagen, den staat der Christen-Kerke in dien tyd; en zodanige heerschende gevoelens onder Jooden en Heidenen, die den grondslag waren van zeldzaame gevoelens onder de Christenen, welken in deeze Schriften des Nieuwen Verbonds tegengegaan worden. - Men kan hier uit, | |
[pagina 3]
| |
te meer daar des Hoogleeraars beleezenheid en denkwyze overbekend is, genoegzaam afneemen, dat men in dit gedeelte weder veel weetenswaardigs zal aantreffen, en ook zomtyds iets nieuws ontmoeten; dat, schoon niet altoos even bondig uitgevoerd, meermaals egter nog wel van die natuur is, dat onbevooroordeelde letteroefenaars het zelve een nader onderzoek waardig zullen keuren. Zie hier nog, tot eene proeve, een voorbeeld eenigermaate van die soort, in de voorstelling van des Hoogleeraars gevoelen, wegens het gebruik dat Euangelist lucas van de Apocryphe Euangelien gemaakt heeft, en hoe dezelven dien Schryver aanleiding gegeeven hebben, om zyn Euangelie op te stellen. - In de Verhandeling naamlyk, voor de beschouwing van ieder Euangelie op zigzelve, heeft de Hoogleeraar het voorstel geopperd; waarby het toekomt, dat mattheus en lucas, desgelyks marcus en lucas, zonder elkander geleezen te hebben, zomtyds zo zeer in uitdrukkingen overeenkomen? en zyn Ed. beantwoordt het indeezervoege. ‘Ik heb reeds in het voorgaande aangemerkt, dat de schynstrydigheden, tusschen lucas en mattheus van dien aart zyn, dat lucas mattheus, of, in geval men, met anderen, lucas tot den eersten Euangelist wilde maaken, dat mattheus lucas nooit schynt geleezen te hebben; even dat geldt ook van marcus en lucas, en marcus heeft lucas des te minder kunnen leezen: dewyl hy laater geschreeven heeft. Hier by is het zonderling, dat lucas, met mattheus, en marcus somtyds in de uitdrukking zoo naauwkeurig overeenkomt, als anders onafhanklyke Aucteurs, wanneer zy eenerlei zaak verhaalen, niet pleegen te doen. Wanneer marcus en mattheus dit alleen deeden, zoo zoude het niet te verwonderen zyn: want marcus heeft naar het Hebreeuwsch Euangelie van mattheus geschreeven; naar die zelfde spreekwyzen in alle drie de Evangelisten, ook wel één en dezelfde harde Hebraïsmus, en dit niet tegenstaande lucas goed Grieksch kan schryven; deeze overeenstemming in woorden, by menige schynbaare tegenstrydigheid in zaaken, moet eene oorzaak hebben, welken eene onderzoeking verdient’. De voorbeelden, door den Hoogleeraar opgegeeven, gaan wy, kortheidshalve, voorby. ‘Ik weet’, ver- | |
[pagina 4]
| |
volgt hy, ‘dit verschynzel niet anders, dan in deezervoege te verklaaren: daar waren reeds vroeger, dan de drie Evangeliën geschreeven zyn, of ten minsten eer dat mattheus, in 't Grieksch, vertaald is, andere Apocryphe Evangeliën geschreeven, waar van lucas. Hoofdst. I. 1. gewaagt, die het oogmerk heeft, het gebrekkige van hem te verbeteren. Waar deeze even dezelfde zaak recht hadden, daar heeft lucas, zoo wel als marcus en de Vertaaler van mattheus de uitdrukking uit hen behouden, en daar door komen zy onderling zoo kennelyk overeen. De uitdrukking was reeds gewoon en hun bekend, en wyl zy geen sieraad, geene eere in Aucteurs te zyn, zochten, zoo bleeven zy by dezelve. 't Kan zyn dat marcus en lucas hen ook in de schikking der geschiedenis volgen, en dat daar uit het groote onderscheid in de opvolging der gebeurtenissen by hen en mattheus ontstaa, dat den Schryveren der Harmoniën zoo veele moeite heeft veroorzaakt. Dit zou voor eenen Aucteur, die geene eigenlyke belofte gedaan heeft in de orde van een Dagboek te schryven, geen misslag zyn. Het geene my in deeze gedachte nog meer versterkt, is het verschynsel dat lucas, die anders, aan zichzelven overgelaaten, in staat is, goed Grieksch te schryven, nogthans in zyn Evangelie somtyds zulke harde Hebraïsmen heeft, welke hy misschien uit de oudere Evangelien, welker dwaalingen hy verbetert, en op fraaiheid of zuiverheid der taale niet ziende, behield’. Dit staaft onze Hoogleeraar weder met een aantal voorbeelden, die wy, om bovengemelde reden, agter laaten; en tevens om hier nog plaats te geeven, aan 's Mans bedenkingen, waar mede hy beweert, dat de Apocryphe Euangelien aanleiding tot het Euangelie van lucas gaven. ‘Lucas, zegt hy, meldt ons zelfs de aanleiding, welke hy tot schryven hadt, naamlyk, dat hy van voorneemen zy, een gegrond bericht van christus Leevensgeschiedenis te geeven, dewyl veelen de handen daar aan hadden geslaagen, om een verhaal van christus werken te leveren, welke haare volkomene zekerheid hebben. Hy moest aan deeze veelen iets te berispen vinden, anders zou hy zich niet hebben laaten beweegen, van even dezelfde stoffe te schryven, welke zy reeds verhandeld hadden. | |
[pagina 5]
| |
Want welk verstandig mensch zal dus denken: dewyl de Geschiedenis reeds door veelen toereikend geschreeven is, zoo wil ik ze ook beschryven. Lucas schreef gevolglyk zyn Evangelie, met dat oogmerk, om de misslagen van christus Leevensbeschryvingen, door anderen opgesteld, te verbeteren. Misschien zworven 'er destyds diergelyke veele in de weereld, en als men de oudste Evangeliën leest, welke in fabricius Codex Apocryphus gevonden worden, zoo geeven ze dikwerf licht aan lucas, en toonen aan, wat voor valsche verhaalen hy door zyn Geschrift hebbe willen te niet doen, of verbeteren. Intusschen merken nochtans grabe en mill, al veelligt niet zonder grond, aan, dat het schyne, als of lucas, zich inzonderheid tegen het Egyptische Evangelie aankante, welks overblyfzels de Leezers in fabricius Codex Apocryphus N.T. pag. 335-337. kunnen vinden. De Esseensche Secte bloeide destyds in Egypten, en de inhoud der overblyfzelen uit dit Evangelie doen duidelyk zien, dat het door Esseners moet geschreeven zyn, vermist hunne mystieke gedagten en hunne stellingen, welken den echt verbieden, in het Egyptische Evangelie gevonden worden. 't Is jammer, dat wy van het Egyptische Evangelie niet meer over hebben, door welks vergelyking deeze gedachten van grabe of versterkt of wederlegd kon worden: want volkomen gewis is ze zeker niet. Sommigen zien het Egyptische Evangelie voor het oudste onder alle Apocryphe Evangeliën aan, en dan moest lucas hetzelve wel buiten twyfel bedoelen. Lardner in tegendeelGa naar voetnoot(*) stelt het in de tweede Eeuw. Zonder dit te beslissen schynt my, nochtans, zo veel klaarblyklyk te zyn, dat lucas zyn oogmerk somtyds op Essenisch gevoelende Leezers, of tegen Teksten voor het Essenisch gevoelen pleitende, richtte. Ik geloof dat het der moeite zou waard zyn, om over hem een Commentarius uit de overblyfzelen der Apocryphe Evangelien, of verhaalen van jesus, te schryven: welker dwaalingen ons misschien somtyds konden onderrichten, waarom hy deeze of geene berichten gegeeven, of zich van 't één of ander woord bediend hebbe. | |
[pagina 6]
| |
Lucas is de eenigste onder de Evangelisten, die het byzonder bevel van christus heeft opgetekend, dat zyne Discipelen in Falaestina hunne akkers (welke hun toch in de vervolging zouden ontnomen worden) verkoopen, en het geld den armen zouden geeven: een bevel dat niet alle de gemeenten aanging en nochtans den Jooden in Palaestina zeer noodig was, wanneer hunne akkers hun niet tot een' valstrik verstrekken, en wederom in het Joodendom zouden te rug trekken. Hoofdst. XII. 33. 34. Even dees lucas meldt ook de byzondere inrichtingen der Kerke te Jerusalem, waar aan de overige Kerken geen aandeel zouden neemen. Handel. IV. 32. V. 11. en VI. zeer breedvoerig dat naamelyk deleden deezer Kerke hunne eigendommen verkocht en eene gemeenschap van goederen opgericht hebben. Met het hoofdoogmerk van de Handelingen der Apostelen heeft dit niets te doen. Dan vermits de Essenen zonder eigendom, en in eene gemeenschap van goederen leefden, zoo schynt hy deeze inrichting der Gemeente te Jerusalem, welke met de hunne gelykvormig was, daarom te verhaalen, ten einde hy ze te eerder mogt' winnen. Niemand onder de vier Evangelisten verhaalt het gesprek van gabriel met maria, dan alleen lucas. Hoofdst. I. 26-38. en wel denkelyk om een valsch bericht van een ander Evangelie te verbeteren, waar van ik geloof de overblyfzels in den Coran aangetroffen te hebben. 't Is naamelyk bekend dat muhammed zyne meeste berichten van christus uit de valsche Evangeliën neemt, die, ten zynen tyde, menigvuldig in Arabiën omzworven. Ik vind in het derde Hoofdstuk een breedvoerig, maar onecht verhaal der meeste omstandigheden van joannes en christus geboorte, welke lucas getrouwer verhaalt. Ik geloof even daarom, dat muhammed, of zyn dienstbaare geest, hetzelve uit geen ander Evangelie hebben overgenomen, dan uit dat geene hetwelk lucas tracht te verbeteren: voornaamlyk om dat 'er zo iets in is, 't welk, geheel tegen den aart van muhammed, de aanbeveeling van een' eeuwigen maagdom betreft, aan welke Leere de Essenen waren overgegeeven: en vermids christus in dit verhaal het Woord Gods genoemd wordt, een naam, dien hem de aanbidders der Egyptische of Oostersche Philosophie plagten te geeven. Na dat muhammed de on- | |
[pagina 7]
| |
bevlekte geboorte van maria, haare opvoeding in den Tempel, de verkondiging der geboorte van joannes den Dooper, en het stom worden van zacharias verhaald hadt, zoo meldt hy Sur. III. vs. 40-43. De Engel hebbe tot maria gezegd: God belooft u zyn woord, wiens naam is, messias, jezus de Zoon van maria (lucas meld ook, vs. 31. 32. breedvoeriger de naamen, die de Engel aan het beloofde Kind gegeeven hebbe,) die vermaard zal zyn dit en het toekomend leeven (lucas ὁύτος ἔσται μεγας) en uit hem die tot God durven naderen. Hy zal de lieden in de wieg aanspreeken, als een oud Man, en zal van de Heiligen zyn - Zy hebbe daar op geantwoord: Myn Heer hoe zal ik eenen Zoon baaren, vermits geen Man my heeft aangeraakt, en, (gelyk hy 'er, Hoofdst. XIX. 20. by voegt,) ik geen Hoer ben. De Engel hebbe geantwoord: God schept wat hy wil, en wenneer hy spreekt: wordt! zo wordt het, enz. In het negentiende Hoofdstuk wordt zelfs het gesprek in diervoege voorgesteld, als of de Engel maria, afgezonderd van de haaren, in een gestalte hebbe gevonden, welke haar noodzaakte den sluier over te werpen: en dat zy het eerst voor haare kuischheid bezorgd geweest zy, en tot hem gezegd hebbe, ik vlugt voor u tot God, (dat is om Godswille benadeel my niet) indien gy Godvreezend zyt. Men zal in den Coran nog meer overblyfzels van de valsche Euangelien vinden, waar uit men fabricius Codex Apocryphus konde vermeerderen. Muhammed veranderde ze maar een weinig, en droeg ze in zynen styl voor. Het geen wy, Luc. XVII. 20. 21. leezen, zonder dat het een ander Euangelist meldt, schynt eene verbetering van 't valsche verhaal te zyn, 't welk in het Egyptische Evangelie gevonden werdt, en by fabricius aldus luidt: daar vraagt iemand aan den Heere, wanneer zyn Ryk zou komen? en hy sprak: wanneer gy het kleed der schande met voeten treed (dat is, uwe naaktheid niet meer bedekt maar naakt gaat,) wanneer twee één worden, (dat is denkelyk wanneer het manlyk en vrouwlyk geslacht ophoudt en alle Menschen wederom Hermaphroditen worden) en het uiterlyke zo als het innerlyke, en de man met de vrouw, noch man noch vrouw. Deeze vraag was aan jesus gedaan, maar het antwoord was verkeerd gemeld, en dat geeft ons lucas echter. De tegenwoordige Vyanden van den Godsdienst, | |
[pagina 8]
| |
voltaire en anderen, pleegen van de Apocryphe Euangelien, waar van zy een zeer groot getal opgeeven, veel ophefs te maaken, en te vermoeden dat daar in wie weet wat gestaan mogt hebben, welk verlies voor ons onherstelbaar is. En wat dan? Wanneer men uit hunne overblyfzels zal oordeelen, veel belachlyks en klaarblyklyk fabelagtigs, dat toch deeze mannen, die zich aan den Godsdienst, gelyk hy is, aan de verstandiger Euangelien stooten, niet zouden voortrekken en gelooven willen! Het ging, gelyk haar het algemeenlyk gaat, eene geschiedenis welke veel opspraaks maakte en uit hooren zeggen door yverige bewonderaars, die anders van eene verschillende denkwyze waren, verhaald, was onder het verhaalen gelyk een sneeuwbal aangegroeid en veranderd. Zy is daarom niet onwaar, want dit geschied ook by waare gebeurtenissen, dat zy in het begin in mondelyke verhaalen wassen. Men lette slechts op de eerste berichten van Veldslagen, voor zo veel als dezelve niet echt, maar uit hooren zeggen zyn. Lucas heeft ons eenen grooten dienst beweezen, dat hy deeze berichten zuivert, en hy gedraagt zich hier by gelyk men zich gedraagen moet, hy onderzoekt tot dat hy ooggetuigen vindt, en vraagt die, wat aan de geschiedenis waarheid, wat een byvoegzel van het verhaalend gerugt zy? Het gevolg is, door zyne echtere berichten verdweenen grootendeels de slegte en ligtgeloovige Euangelien. Kan dit een waar verlies voor de Geschiedenis van christus zyn?’ |
|