Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1779
(1779)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 565]
| |
Kort begrip der veronderstellingen en gissingen over de oorzaak van het noorderlicht: van den Heer Francklin.Uit eene Memorie, den 14 April, door den Heer le roy, op de openbaare zitting van de Koninglyke Maatschappy der Weetenschappen, voorgeleezen.
‘Daar wy, in ons Mengelwerk, niet lang geleeden, de Waarneemingen des Heeren tondu, over het Noorderlicht, en een Brief, daar toe betrekkelyk, van den Heer darquier, hebben medegedeeldGa naar voetnoot(*): en deeze derwaards heenen strekken, om de Oorzaak van dit Verschynzel in de Electrische stoffe te stellen, zal het zeer voegen, hier over den beroemden francklin te hooren, die, te midden zyner Staatszorgen, niet nalaat de Weetenschappen te behartigen. 't Zyn Gissingen, 't zyn Onderstellingen, hy geeft ze niet hooger op: doch, niet zelden, hebben Gissingen en Onderstellingen den weg gebaand tot beslissende Waarneemingen’. 1. De verwarmde Lugt wordt ligter, dan de koudere. 2. Ligter geworden zynde, klimt zy op, en de omringende kouder en zwaarder Lugt neemt de plaats daar van in. 3. Door Koolen, of een Kachel, in 't midden van een Kamer verwarmd, ryst dezelve op, en verspreidt zich boven de frisser Lugt, tot dat zy de muuren bereikt; deeze veel kouder muuren verdikken dezelve. Aldan veel zwaarder geworden, daalt zy neder, en neemt de plaats in van de kouder Lugt, die zich by het vuur gevoegd hadt, om de plaats te beslaan, van de Lugt, welke zich rondsom verheeven hadt. 4. Dus maakt dezelve, door middel van vuur, een' geduurigen omloop in de Lugt, in de Kamer: een omloop, dien men zigtbaar kan maaken, door in die Kamer eenigzins rook te brengen: want deeze zal dezelfde rigtingen neemen. Open een deur tusschen twee Kamers, | |
[pagina 566]
| |
waar van de eene gestookt, en de andere koud is; hou een Kaars nu eens boven, dan eens beneden, dan weder in 't midden van die deur; gy zult een uitwerkzel van dezelfde natuur zien: want gy zult, uit de verschillende rigtingen der vlamme, ontdekken, een stroom verwarmde Lugt, die boven uit de Kamer komt; een anderen stroom koude Lugt, welke beneden uit gaat, en in 't midden bykans geene beweeging bespeuren. 5. De Natuur brengt in de Lugt, die onzen Aardbol omringt, eene dergelyke uitwerking voort. De verwarmde Lugt tusschen de Keerkringen verheft zich steeds opwaards, de plaats daar van wordt vervuld door Noorde en Zuide Winden, die uit veel kouder streeken waaijen. 6. De Lugt, ligter geworden zynde, door dien ze verwarmd is, en heen dryvende over eene veel kouder en digter Lugt, moet zich Noord- en Zuidwaards uitbreiden en na de beide Poolen nederdaalen, om de plaats te bekleeden van de Lugt, die na de Evennagtslyn gedreeven is. 7. Hier door geschiedt 'er in de Lugt van onzen Dampkring een omloop, even als in de Kamer, van welke wy gesprooken hebben. 8. In de daad, de onderscheidene en dikwyls tegenovergestelde rigtingen der Wolken, duiden Lugtkolommen aan van verschillende zwaarte, even als die van den Rook of van de Vlam in de proeve van de Kamer, of de opengezette deur. 9. De groote menigte Dampen, die tusschen de Keerkringen opklimt, vormt Wolken, die veel Electriciteit bevatten: eenige daalen in Regen neder, eer zy de Poolgewesten bereiken; andere gaan in die Gewesten over. 10. Indien men den Regen vangt in een vat, op glas nedergezet, zal dit vat geëlectriseerd worden: want elke druppel brengt eenige Electriciteit mede. 11. Dit zal het zelfde zyn, wanneer het hagelt of sneeuwt. 12. De Electriciteit, op deeze wyze in gemaatigde Lugtstreeken nedervallende, wordt door het Aardryk ontvangen en ingedronken. 13. Indien de Wolken, door deeze trapswyze werking, niet genoegzaam ontlast zyn, ontlasten zy zich dikwyls zeer schielyk, door vreeslyke blixem- en donder- | |
[pagina 567]
| |
slagen op den grond, die in staat is om de Electriciteit te ontvangen. 14. Het aardryk is, in gemaatigde en warme Lugtstreeken, doorgaans geschikt om dezelve te ontvangen: dewyl zy die kan doorlaaten. 15. Eene zekere maate van Hette maakt lichaamen, die zonder dezelve de Electriciteit niet zouden doorlaaten, daar toe bekwaam. 16. Dus zal vloeibaar Wasch, en Glas, door warmte week gemaakt, de Electrische stoffe doorlaaten of geleiden. 17. Het Water heeft de eigenschap om de Electriciteit door te laaten; het verliest die gedeeltlyk, als het door eene middelmaatige koude verstysd is, en geraakt dezelve geheel kwyt, wanneer de koude zeer sterk wordt. 18. De Sneeuw, nedervallende op een' bevroozen grond, behoudt de Electriciteit, en deelt ze vervolgens aan andere ontvangbaare lichaamen mede, wanneer de wind dezelve voortdryft. 19. De vogtigheid der Wolken, die van de Evennagtslyn zich opheffen, en de Poolgewesten bereiken, moet daar verdikken, en in Sneeuw nedervallen. 20. De dikke Yskorst, die altoos deeze Gewesten overdekt, kan al te sterk bevroozen zyn om toe te laaten, dat de Electriciteit, met deeze Sneeuw nederdaalende, in het Aardryk indringt. 21. Deeze Electrische stoffe kan, derhalven, op de Yskorst op een gehoopt worden. 22. De Dampkring, die misschien drie of vier mylen hoogte heeft, in de Poolgewesten veel zwaarder zynde, dan in die tusschen de Keerkringen liggen, moet daar min verheeven, niet alleen om deeze reden; maar ook om dat de middelpunt schuwende kragt by de Poolen minder zynde, de hoeveelheid der Lugt en de hoogte der Lugtkolomme daar min aanmerkelyk zyn. Gevolglyk moet, in deeze Gewesten, een minder afstand van de Aarde, en de ruimte, die boven den Dampkring is, weezen, dan in die, waar, de hette veel grooter zynde, de aarde en de zee niet bevriest, en dus de Electrische stoffe kunnen ontvangen en doorlaaten. In dit geval hoopt zich de Electrische stoffe op boven het ys digt by de Poolen, en dringt gemaklyker door den Dampkring in een rechtstandige dan in eene horizontaale | |
[pagina 568]
| |
richting; dit zal men te eerder gelooven, daar de wederstand der Lugt allengskens afneemt, even als haare digtheid, naar maate men hooger komt; terwyl zy altoos dezelfde blyft in de horizontaale rigting, en digt by de oppervlakte der aarde. 23. De ruimte, de Electriciteit wel doorlaatende, zal, die boven den Dampkring is, dezelve (deeze zaaken verondersteld zynde) ook zeer wel doorlaaten. 24. Is het niet mogelyk, dat de groote hoeveelheid van Electrische stoffe, in de Poolgewesten gevoerd door de Wolken, die zich daar verzamelen, de rigting der Middaglynen volgende, ook daar zich verdikke en met de Sneeuw nedervalle? Is het niet mogelyk, dat de Electriciteit als dan in het Aardryk tragtende in te dringen, en dit niet doenlyk vindende, uit hoofde van het ys, 't welk zich daar tegen verzet, zich om hoog verheft even als in een Leidsche overlaaden fles: dat zy zich een weg baant door den Dampkring, in die gewesten zo weinig verheeven; dat zy in de ruimte boven de Lugt schiet, en zich eindelyk na de zyde der Evennagtslyn richt, zich verspreidende gelyk de Middaglynen! Zal dan de Electriciteit niet zeer zigtbaar weezen in de Gewesten waar dezelve digtst is: en zal zy niet minder en minder zigtbaar worden, naar maate de uitspreiding toeneemt, tot dat zy, in 't einde, ingang vinde in de aarde onder gemaatigde Lugtstreeken, of zich met de boven Lugt vermenge, en, indien de Natuur op deeze wyze werke, zullen dan de verschynzels der Noorderlichten daar uit niet voortkomen? 25. Want deeze Noorderlichten vertoonen zich het meest in den Herfst en by het aannaderen van den Winter, niet alleen om dat de nagten, in dat Jaargetyde, langer worden; maar ook om dat in den Zomer de langduurige tegenwoordigheid der Zonne de oppervlakte van de groote Yskorst in de Poolgewesten kan verzagten, en geschikter maaken om de Electrische stoffe te geleiden: 't welk de ophooping daar van in die Gewesten moet verminderen. 26. De Dampkring der Poolgewesten, veel dikker wordende door de zeer strenge koude, en de vogtigheid, die denzelven bezwangert geduurende den Vorst, welk een groot licht kan dan, in den nagt, dien Dampkring | |
[pagina 569]
| |
niet eenigzins zigtoaar maaken voor de zodanigen, die in een dunner lugt, en op breedten, verder van de Poolen verwyderd, woonen? En, schoon deeze Dampkring zelve een volkomen cirkel is, zich tot tien mylen breedte rondsom de Pool uitstrekkende, moet dezelve zich niet, in 't oog der Aanschouweren, die zich zo geplaatst vinden, dat zy 'er slegts een gedeelte van zien, als een cirkelstuk vertoonen; de Pees blyft beneden den Gezigteinder, en de Boog verheft zig daar boven min of meer, naar de breedte, welke zy bereikt heeft, en moet deeze geen duisterder kleur hebben, doch doorschynend genoeg om 'er eenige Starren door heen te kunnen zien? 27. De Electrische Straalen verwyderen zich van elkander, door eene onderlinge afstooting, ten minsten wanneer 'er eenig lichaam, dat tot geleider dient, 'er digt genoeg by is om ze te ontvangen; doch wanneer het verder af is, dan verwyderen zich deeze straalen eerst; maar komen naderhand weder tot een. 28. Kunnen, derhalven, de uitwerkzels der Electrische stoffe niet dienen om eenige der verschillende figuuren, welke men dikwyls waarneemt in de verbaazende veelheid van Noorderlicht-stoffe, te verklaaren? Dewyl het mogelyk is dat die stoffe, boven den Dampkring heen gaande, of van de Poolen na de Evenagtslyn toeschietende in alle de rigtingen der Middaglynen, beneden zich, op veele plaatzen diens doortogts, wolkagtige gewesten of eene vogtige Lugt aantreft, die, in een natuurlyken Electrischen staat zynde, of negatif geëlectriseerd, geschikt zyn, om ze te ontvangen, en tot zich te trekken. Indien deeze gewesten overtollig veel Electriciteit bezitten, kunnen de lichtstraalen zich van die lugtkolommen verwyderen, of van deeze wolken tot andere even vogtige overgaan, en dus de figuuren formeeren, die men Kroonen noemt, en andere vertooningen opleveren, waar van wy zo dikwyls gewag gemaakt vinden in de veelvuldige beschryvingen, ons van de Noorderlichten gegeeven. |
|