Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1779
(1779)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 439]
| |||||||||||||||||||
Waarneemingen over eene ontbinding van 't licht, verkeerdlyk de blaauwe schaduwen geheften. Door M.J. Monger, Regulier Kanunnik, Hoogleeraar in de Wysbegeerte te Saint Lo, Lid van de Koninglyke Academie der Weetenschappen, Fraaije Letteren en Kunsten te Rouaan.Naa dat newton over het Licht geschreeven, 't zelve ontvouwd en op 't onderscheidendst voorgedraagen heeft, hebben veele Natuurkundigen zich bevlytigd op 't zelfde voorwerp: men zogt te weeten wat het is; men wilde het weezen daar van bepaalen: onderworpen aan ons onderzoek, heeft men den loop van 't zelve berekend, de uitwerkzels van 't zelve bepaald, de gekleurde straalen gescheiden, en op duizend wyzen geboogen; maar de Schaduw, die ontkenning van Licht of liever die byzondere staat des Lichts, heeft men geheel vergeeten. Nauwlyks vinden wy eenige regels over dat onderwerp geschreevenGa naar voetnoot(*); de Geleerden hebben het der moeite en hunner aandagt onwaardig gekeurd, een stuk te behandelen, 't welk maar weinig vermaaks aanboodt, van luttel belangs, en nog minder nuts was. Ondertusschen is 'er geen gedeelte in de Natuur, hoe onverschillig het, in den eersten opslage, moge schynen, 't welk eenen Mensch onwaardig moet gerekend worden. Alles is gemaakt om te onderwyzen en te vermaaken. De Schilders en Tekenaars leggen zich meer toe op de uitwerkzelen der Schaduwen, dan op de Schaduw | |||||||||||||||||||
[pagina 440]
| |||||||||||||||||||
zelve. Zy zoeken de natuur, tusschen Licht en Donker verdeeld, uit te beelden. Schilderen zy de Zon, als uit het water opkomende, of door de vogtige morgendampen heen breekende, alle de Lichaamen krygen onder hun penceel een roodagtigen gloed: willen zy het ontwaaken des Heelals, vóór de opkomst der dagtoortse, maalen, zy verspreiden een dunnen nevel in de lugt en de Schaduwen vertoonen zich witagtig; anderen geeven 'er een blaauwen of groenen gloed aan. Men vraage hun, waarom zy de Schaduwen deezerwyze kleuren, allen zullen zy ons ten antwoord geeven: ‘Slaat uw oog op het voorwerp 't welk wy naaschilderen, en ziet daar de reden van onze handelwyze!’ Men kan hun niet meer, niet verder, vraagen. Dat zy de verschynzels der Natuure getrouwlyk volgen; dat zy die kleurschakeeringen en weerschynen bykans onmerkbaar maaken; dat zy de slagschaduwen van de andere onderscheiden; dat zy, uitgeleerd in de toverkunst van te daagen en te schaduwen, het licht en donker paaren; dat zy hunne kleuren mengen en op 't palet de natuur zoeken te treffen, zy hebben hun oogmerk bereikt, en zyn groote Mannen in de Kunst! Maar ik vervoeg my tot de Natuurkundigen: dat zy my zeggen, waarom, by het op- en ondergaan der Zonne, de Schaduwen zich gekleurd vertoonen: waarom die Schaduwen, naa dat de Zon boven den gezigteinder komt, tot hy weder daar onder daale, van kleuren veranderen, ongemerkt in zwaarte aan-, en even zo afneemen? In den morgenstond witagtig, vervolgens grauw, welhaast donker grauw, ligt bruin, zwaar bruin; en, eindelyk, op den middag, zwart. Zy doorloopen dezelfde kleurveranderingen, doch in eene omgekeerde orde, van den middag tot den avond. Dit is eene waarneeming, welke ik zints lang gedaan heb, en door de dagelyksche ervaarenisse gestaafd vondt. Wat is Schaduw? Volgens alle oude en hedendaagsche Natuurkundigen, is de Schaduw en Duisternis niets; of alleen een berooving en ontkenning van Licht. Is deeze bepaaling nauwkeurig? Voldoet dezelve volkomen aan iemand, meer op zaaken dan op woorden gesteld? Want indien de Schaduw de berooving, de ontkenning, van Licht ware, zou men overal, waar Schaduw was, geen Licht hebben. Wy zouden de voorwerpen, die in de | |||||||||||||||||||
[pagina 441]
| |||||||||||||||||||
Schaduw zyn, niet kunnen ontdekken; de lichaamen, in de daad, treffen het zintuig des gezigts niet, dan om dat zy de lichtstraalen op duizend en duizend wyzen te rugkaatzen. Hoe nu zullen zy dezelve te rugkaatzen, als zy 'er van beroofd zyn? Daarenboven, wanneer men eensslags uit een helder licht in eene donkere plaats komt, of in een diep hol, zal men geen voorwerp ontdekken, men vindt zich van een stikdonkeren nagt omvangen; doch, allengskens, schynt de dag weder te komen, en men begint de lichaamen, rondsom, te onderscheiden. De ongelukkige, die door misdryf of onregt in eenen donkeren kerker geworpen wordt, ziet niets rondsom zich: zyn oogappel genoeg verwyderd, om de lichtstraalen te ruggekaatst van lichaamen door den vollen dag bescheenen, te ontvangen, is te zeer geslooten in dit somber verblyf. De donkerste nagt omringt hem, verscheide dagen verloopen eer hy iets, van 't geen in zyn akelige wooning is, bemerkt. Maar ongevoelig verwydert zich zyne oogappel, welhaast ziet hy, en beschouwt alles. Indien, derhalven, de Schaduw eene berooving, eene ontkenning, van Licht is, hoe kan het dan zyn, dat de voorwerpen, op welke geen enkelen Lichtstraal gebrooken en te ruggekaatst wordt, zyne oogen aandoen? Alles hangt dan misschien af van de werking onzes Zintuigs. Wanneer de Schaduw niets was dan een zwak Licht, met eene maate van beweeging minder dan noodig is om te schinsteren en te schitteren, zouden wy gemaklyk tot de verklaaring geraaken van de onderscheide kleuren der Schaduwen. Maar zou men, dit denkbeeld omhelzende, niet moeten besluiten, dat de glans der Lichtbolletjes alleen afhangt van de maate van derzelver beweeginge; en dat bygevolge, hoe minder beweeging of soort van beweeging 'er ware, 'er ook te minder Licht zou weezen: als mede dat, alle beweeging ophoudende, alle glans met één zou ophouden? Ongetwyfeld zouden dit natuurlyke gevolgtrekkingen zyn uit die stelling voortvloeiende. Deeze gevolgen hebben waarlyk een wonderspreukig voorkomen, en schynen van denzelfden aart als dat Het Vuur met de daad koud isGa naar voetnoot(*), vermoed door een verstan- | |||||||||||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||||||||||
dig Scheidkundigen van deeze Eeuw, of dat het Water uit eigen aart niet vloeibaar is. Schoon veelvuldige Proefneemingen my schynen te brengen om het Licht aan te merken als eene verzameling van enkele stofklompjes, op eene byzondere wyze gevormd, geenzins licht uit en van zichzelve; maar geschikt om lichtgeevend te worden, zo ras zy eene beweeging, tot het voortbrengen van dat einde noodig, ontvangen, zal ik my, ondertusschen, wel wagten om dit vast te stellen. Om een gevoelen om te keeren, geheiligd door deszelfs oudheid, gestaafd door de waarneemingen der eerste Vernuften, onderschraagd door diepe berekeningen, door zo dikmaals herhaalde proefneemingen, moet men allerkragtigste bewyzen, en onwederleglyke betoogingen, kunnen aanvoeren: een langduurig onderzoek en onvermoeide arbeid verschaffen ze alleen. Zonder my, overzulks, over de Schaduwen in 't algemeen te durven verklaaren, zal ik my te vrede houden, met den uitslag myner waarneemingen, op de gekleurde Schaduwen, mede te deelen, en de oplossingen, welke men dus lang van dit verschynzel gegeeven heeft, te toetzen. Zints langen tyd heeft men opgemerkt, dat, by 't open ondergaan der Zonne, wanneer de hemel helder en de lugt onbewolkt was, de Schaduwen der lichaamen, op witte oppervlakten vallende, blaauw en zomtyds groen waren. Dit was niet ontglipt aan leonard da vinci, die, in zyne Verhandeling over de SchilderkunstGa naar voetnoot(*), uitsteekende lessen geeft over de kleur der Lugt, over die der tusschenvallende en wedergekaatste lichten, en der Schaduwen; en die op eene andere plaatsGa naar voetnoot(†), de oorzaak dier Blaauwe Kleuren zoekt te verklaaren. Men kan hier over raadpleegen met het reeds aangehaalde Werk des Heeren de buffon, waar men een verslag vindt van eenige waarneemingen door den Abt millot gedaan. Het schynt zelfs uit de Brieven van dien Abt, dat het genoeg is, dat het Zonnelicht zeer schuins op eene oppervlakte valle, om Blaauwe Schaduwen te veroorzaaken, op welk een uur van den dag het ook moge weezen. De Heer pouguer spreekt 'er een kort woord | |||||||||||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||||||||||
van op 't einde zyner Verhandelinge over de GezigtkundeGa naar voetnoot(*); hy merkt zelfs op, dat een aangestooke kaars de plaats der Zonne kan vervullen, wanneer dit hemellicht aan 't opkomen is. Deeze vier Heeren verklaaren dit verschynzel bykans op denzelfden trant; te weeten, zy denken, dat die Schaduwen niets anders zyn dan Blaauwe Straalen terug gekaatst door het Azuur der Lugt, dat deeze straalen aan de Schaduwen een ligter of donkerder Blaauw geeven, naar gelange 'er min rechtstreeks licht van de Zon is, en meer licht van den Dampkring wordt te ruggekaatst. Ziet hier de waarneemingen door my gedaan, niet alleen by het opkomen en ondergaan der Zonne; maar op alle de uuren van den dag, geduurende deezen Winter, van het midden der maand November tot het einde der maand February: ik geloof dat derzelver enkele opgave de beste wederlegging zal weezen van de bovengemelde verklaaring. Ik werk den geheelen winter tegen over een kruisraam, juist ten Noord-westen uitziende. Tusschen het raam en my staat myn lamp. Ik ontdekte ras dat de Schaduw van myn hand en pen op het papier Blaauw was, geduurende eenigen tyd des morgens, en by 't vallen van den avond. Getroffen door dit verschynzel, herinnerde ik my de waarneemingen van buffon en bouguer; ik onderzogt op welk een uur die Schaduwen eenen aanvang namen, en bevond, dat zy zeer merkbaar zich vertoonden eenigen tyd vóór het opkomen der Zonne, en eenige oogenblikken daar naa; ook weinig oogenblikken voor dat dit Hemellicht onderging, en veel meer daar naa. Doch de eerste dagen myner waarneemingen waren niet gunstig aan den uitleg van den Heer buffon: want de lugt was betrokken. Ik besloot, derhalven, een nauwkeurig dagboek te houden van het uur, waar op de Blaauwe Schaduwen zich begonnen te vertoonen en ophielden; en op den kant daar by aan te tekenen de Lugtsgesteldheid. Beschouw hier den uitslag van één- en zestig Waarneemingen. Ik zal alleen het oogenblik van de opkomst der Zonne optekenen: dewyl ik, by het ondergaan, zo nauwkeurig in myne aantekeningen met geweest ben. | |||||||||||||||||||
[pagina 444]
| |||||||||||||||||||
Op de schoone Dagen begonnen de Blaauwe Schaduwen, twaalf, zomtyds vyftien, ja zomwylen twintig minuten voor het opgaan der Zonne. Maar deeze verandering scheen my toe alleen van de verandering in 't licht myner lampe af te hangen, gelyk wy hier van nader zullen spreeken. Zy namen ook meer of min schielyk af naa dat de Zon op was. Doch ik moet bekennen nooit dagten my de Schaduwen zo flauw in vergelyking met die der andere dagen. Op de dagen, wanneer de wolken door de winden voortgestuwd, herwaards en derwaards dreeven, veranderden de Schaduwen, op eene zonderlinge wyze: ik heb niet veel verschils bespeurd met de voorgaande, zo ten opzigte van den duur als met betrekking tot de sterkheid van kleur; noch ook dat de Schaduwen tot het Groene overhelden, wanneer de wolken roodagtig waren. Op nevelagtige Dagen, en wanneer het regende, begonnen de Schaduwen veel vroeger en het Blaauw was veel donkerder. Maar nimmer vertoonden zy zich eerder, nimmer schoonder, en zwaarder van kleur dan op donkere en betrokken Dagen: dan zelfs heb ik ze meermaalen zo Blaauw als Indigo gezien. Slegts driemaalen vertoonden zy zich Groen, tegen dien tyd dat ze verdweenen, door dien 'er te veel lichts kwam; en deeze drie keeren was de lugt volstrekt betrokken. | |||||||||||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||||||||||
Door deeze waarneemingen ten vollen overtuigd, dat de Blaauwe Schaduwen met veroorzaakt wierden door het Azuur der Lugt, wilde ik onderzoeken, of zy, wat de sterkte aanbelangde, niet afhingen van de mindere of meerdere helderheid myner lampe. Ik verdubbelde dezelve door een pit meer aan te steeken, en de kleur vermeerderde. Ik herhaalde deeze proeve langen tyd naa het opgaan der Zonne, en ze is my altoos gelukt door het kunstlicht te vermeerderen, dat is te zeggen, door meer lichten teffens te doen branden. 't Is waar, dat hoe verder het af was van het opgaan der Zonne, of hoe hooger die Dagtoorts boven den gezigteinder klom, hoe meer werks ik vond om de Schaduwen te veroorzaaken, dewyl het sterke daglicht het kunstlicht, door my te wege gebragt, verslondt. 't Is tevens waar, dat die Schaduwen, in dit geval, zo zeer na 't Groene trokken, dat verscheide Persoonen, getuigen van myne Proefneemingen, dezelve eer Groen dan Blaauw noemden. Op den afstand van zes voeten van het venster waren de Schaduwen min Blaauw dan op twaalf voeten; maar op twintig voeten, in eene vry duistere plaats, was de kleur veel sterker. Het papier, op welke ik ze ontving, van ter zyde houdende, vermeerderde de sterkte van de kleur; en het papier boogswyze krommende en schuins houdende, was de kleurverandering aller opmerkelykst; dezelve ging van het leevendigste Blaauw tot het flauwste over, 't welk zich altoos tegen over de lamp vertoonde. Dit bevestigt de waarneeming van den Abt millot, die Blaauwe Schaduwen gekreegen heeft, door het Licht op eene zeer schuinsche oppervlakte te doen vallen. In alle deeze Proeven heb ik my alleen van het daglicht bediend, zonder dat der Zonne. Ik heb ze in het schynzel der Zonne herhaald, en dezelfde uitkomsten gezien, behalven de leevendigheid der kleuren. Deeze Proefneemingen my dus altoos beter gelukkende met een betrokken lugt dan met een helderen en sterkverlichten hemel, kwam ik bykans in verzoeking, om te gelooven, dat de Blaauwe of Groene Schaduwen in eene omgekeerde rede staan tot het natuurlyk licht in den dampkring verspreid, en in eene rechte rede tot het kunstlicht, dat is, tot het getal en den glans der ontstooke lichten. | |||||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||||
Eene waarneeming die ik bestendig gemaakt heb, geduurende deeze Proeven, bestaat hier in dat 'er altoos twee Schaduwen werden voortgebragt. De eene veroorzaakt door 't licht van het venster, de ander door de ontstooken lamp. Deeze twee Schaduwen waren niet van dezelfde kleur, de eerstgemelde was Blaauw, de tweede min of meer Rood; wanneer de verlichte en horizontaale As des vensters, dwars door die van de lamp heen gaande, de lichaamen ontmoette, vermengden zich de twee Schaduwen, en ik had een zeer grauw Blaauw. Wanneer, in tegendeel, die lichaamen zich buiten dien as bevonden, hooger of laager geplaatst zynde, vormde het Venster zyne Schaduw, en deeze was Blaauw; de Lamp vormde ook de zyne, en die was Rood. Hoe meer het Blaauw van de eene vermeerderde, hoe meer het Rood van de andere afnam, en omgekeerd. Ik veranderde deeze afneemingen door den afstand der lichaamen van dien verlichten as te veranderen. Ik heb noit een schoon Rood kunnen krygen. Was het zwak? het was een bly Violet of tedere Siringe kleur. Was het sterk? het leverde een donker, bruin en bykans zwart Rood uit. De Blaauwe Schaduw, buiten den verlichten as gebragt, vertoonde zich in alle gevallen veel sterker. Het zou nutloos en te langwylig weezen hier te vermelden alle de wyzen waar op deeze Proefneemingen veranderden: dewyl de uitkomsten niet merkelyk verschilden, zou het leezen daar van eer verveelen dan behaagen. Volgens de denkbeelden, die ik my over het licht gevormd heb en over de voortbrenging der Kleuren, heb ik getragt deeze Blaauwe schaduwen te vereenigen, door ze te mengen met andere Kleuren, om te zien of ik 'er andere spreekende Kleuren uit zou krygen. Met dit oogmerk liet ik nu eens de Blaauwe schaduw op eene gekleurde oppervlakte vallen, dan eens ving ik dezelve op een doorschynend tusschen beide komend lichaam, en van achteren onderzogt ik de Kleur van de schaduw, die ik waarnam. Deeze twee middelen zyn my even wel gelukt. De gekleurde oppervlakten waren niets anders dan stukjes papier van zodanig eene kleur als my behaagde; en de tusschen beide gestelde lichaamen stukjes taf van verschillende kleuren. Ziet hier de uitkomsten, die bykans dezelfde zyn. | |||||||||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||||||||
De Blaauwe schaduw, de blaauwste die ik kon krygen, door een hoog Geel lichaam laatende gaan, verkreeg ik eene Groene schaduw en wel te groender, naar maate het Blaauw en Geel donkerder waren. Indien ik deeze Groene schaduw op eene Blaauwe oppervlakte ontving, had ik een Groenagtig Blaauw, zeer nabykomende aan de kleur, onder den naam van Zeegroen bekend. Wanneer ik, in tegendeel, dezelve ontving op een ligt Geel, helderde de Groene schaduw op: en deeze verdonkerde, meer na 't Geele dan na 't Groene trekkende, wanneer het Geel, waar op ze viel, donker was. Het kostte my, in den beginne, vry veel moeite om deeze kleur af- en aanneemingen gade te slaan; doch de gewoonte, om ze met elkander te vergelyken, maakte dit in 't vervolg gemaklyk. Om ze des te beter te onderscheiden, liet ik verscheide Groene schaduwen vallen op een papier met verschillende streepen gekleurd. Als dan waren de tegen overgestelde kleuren sterker uitgemerkt en zigtbaarder. Ik heb desgelyks dezelfde Blaauwe schaduwen vereenigd met Roode Kleuren; doch noit iets anders dan sterk Violet kunnen krygen, of Bisschops Violet, als ik ze door een Rood tusschen gesteld lichaam deed gaan. Ik kan alle de kleurschakeeringen, die ik door verscheide vereenigingen verkreeg, niet onderscheiden opgeeven. Het viel zeer bezwaarlyk dezelve te treffen en uit te drukken. Zeer onkundig in de Schilderkunst zynde, wist ik meesten tyds niet, welk een naam ik moest geeven aan die overgangen van de eene Kleur tot de andere. Deeze Kleurmengingen scheenen my alle toe bykans Violet te zyn, vervullende de tusschenruimte tusschen het zwakke Rood en 't Blaauw. Ik heb geene Proeven te werk gesteld op de Roodagtige schaduwen, waar van ik boven gewaagde. Deeze zyn nu, met weinig woorden, alle de Waarneemingen, door my gedaan op de Gekleurde schaduwen, waar uit wy mogen besluiten. Voor eerst. Dat, daar de Natuur dezelve voortbrengt by het op en ondergaan der Zonne, de Kunst ze alle uuren van den Dag kan veroorzaaken. Ten tweeden. Dat zy niet afhangen van de te rugkaatzing der Blaauwe straalen door het Azuur der Lugt: de- | |||||||||||||||||||
[pagina 448]
| |||||||||||||||||||
wyl men ze ontdekt by betrokken weer, by nevel, regen en sneeuw. Ten derden. Dat de sterkte der Kleur schynt te vermeerderen naar maate de helderheid van het omringende Daglicht vermindert, en naar reden van den schuinschen stand der oppervlakte, die dezelve ontvangt. Ten vierden. Dat deeze Blaauwe schaduw eene weezenlyke Kleur is: of eene weezenlyke Blaauwe Lichtstraal: dewyl dezelve verscheide zwakker en sterker Kleuren kan voortbrengen, door gemengd te worden met andere Kleuren van den eersten of tweeden rang, als het Groen, het Zeegroen, en het Violet met Geel, Blaauw of Rood. Ten vyfden, en eindelyk, dat de schaduwen, of ten minsten de Gekleurde schaduwen, niets anders zyn dan eene ontbinding van 't Licht, of het Licht zelve, zeer verzwakt, en geene werkzaamheids genoeg hebbende om met allen glans te schynen. Ik zal my niet ophouden met aan te toonen, hoe ongenoegzaam de oplossing is deezer Verschynzelen, welke ons leonard da vinci, de Heer bouguer en buffon geeven. Indien hunne verklaaring eenige kragt konne hebben ten opzigte van de Blaauwe schaduwen, die zich vertoonen by het op- en ondergaan der Zonne, wanneer de Lugt helder en zuiver is, het zou hun, zo 't my voorkomt, zeer bezwaarlyk vallen dezelve toe te passen op die veroorzaakt worden, door de tegenstelling van een ontstooken kaars op den vollen middag. Ik geloof ook geenzins dat de Groene schaduwen, door den Heer de buffon waargenomen, veroorzaakt worden door de Roode dampen, als dan in den dampkring vlottende, gelyk hy spreekt. 't Is my noit mogelyk geweest Groen voort te brengen met Roode tusschen beide gestelde lichaamen; doch wel met Geele, zo als de bovengemelde Proeven uitwyzen. Men moet ze, ingevolge hier van, niet toeschryven aan de Roodagtige dampen. Want van deeze twee gevallen moet één van beiden plaats grypen, of deeze Blaauwe straalen, te rug gekaatst door het Azuur des uitspanzels, gaan door deeze Roodagtige dampen heen of niet. In het eerste geval, moeten zy min of meer Violetkleurig worden, en aan de schaduwen die kleur mededeelen; in het tweede, zullen zy haare eigene kleur behouden. | |||||||||||||||||||
[pagina 449]
| |||||||||||||||||||
Waar aan hebbe men, derhalven, deeze Groene kleur toe te schryven? Ik zelve heb Groene schaduwen gezien, zonder eenige verandering in het lugtgestel te bemerken, 't zelve was betrokken en graauw. Dit kwam my voor moeilyk uit te leggen volgens de aangenoome stelzels over het Licht en de Schaduw. De voldoende uitleggingen, die ik 'er van zou kunnen geeven, als mede van de Blaauwe en Roode schaduwen, die ik naar welgevallen hervoortgebragt heb, zouden tot een zeer byzonder bespiegelend stelzel aanleiding geeven. Dewyl ik kan mis hebben, wil ik liever zwygen. Het is niet dan naa veelvuldige Proefneemingen, dat ik my verzekerd kan houden van de waarheid. Ziet hier, ondertusschen, de waarneeming. Deeze onderscheide verschynzels, deeze schaduwen verschillend gekleurd, Blaauw, Groen, Zeegroen, Rood, en Violet zyn recht geschikt om de weetgierigheid van kundiger en in proefneemingen afgerigter Natuurkundigen op te wekken, en aan te spooren om een onderwerp na te gaan 't welk van aanbelang kan worden, en licht verspreiden over de voortbrenging der Kleuren; een voorwerp zo nuttig voor de Schilder-en Verfkunst. |
|