| |
Bousard, of de menschlievende Lootsman. Tooneelspel. Door Jan van Panders. Te Amsteldam by A. van der Kroe, 1779. In 8vo.
Dit, een Toneelstuk zynde van Neêrlandsche vinding, in den trant der nieuwingevoerde Drames, zal ons, uit hoofde van deszelfs oirsprongkelykheid, wel wat langer ophouden. - Het onderwerp is een geval, in het jaar 1777, te Dieppe gebeurd, en bestaat in de redding eeniger schipbreukelingen, door eene allerstoutmoedigste daad van zekeren Lootsman, Bousard, die de Hoofdpersonaadje dezes Toneelspels is. - Dit onderwerp, hoe vruchtbaar in 't aanbieden van zedelyke en menschlievende lessen, was zekerlyk weinig geschikt om ten Toneele gevoerd te worden, indien het geen' Schryver in handen viel, wiens ryk vernuft het gebrek aan belangwekkende omstandigheden wist te vergoeden, en aan het geval-zelf een zekere wending te geven, die de nieuwsgierigheid gaande hield, en tot een vast oogpunt bepaalde. Dan hier aan zal ieder onpartydig beoordeelaar moeten erkennen dat onze Schryver voldaan heeft: ja, dat hy alles van zyn onderwerp gemaakt heeft, wat men 'er van zou mogen verwachten. - Een levendige, hartroerende, schryfwyze, zo vry van windrig gebrom als lage kruiping; edele gevoelens, en treffende schilderyen, zich onderling steunende, en niet boven 't geheele weefzel des styls uitsteekende; zie daar de algemeene kleedy van het Stukje, waar van wy overgaan om het lichamelyk maaksel te onderzoeken.
Het stuk is in drie Bedryven verdeeld, en speelt in het huis van den Lootsman. De plaats wordt terstond met den aanvang bepaald, en het charakter van Bousard vooraf, op eene gepaste wyze, gekenteekend, eer hy op 't Toneel wordt gebracht. Hy verschynt er niet, dan om zich te voorzien van een touw, 't welk hem nodig was tot redding van de ongelukkige lieden, die, voor de Haven van Dieppe op het strand gezet, hun kiel reeds door de golven zagen verbryzelen. Het hevigwoedende onweer, 't welk geen uitzenden van Lootsschuiten toeliet, maakt deze onderneming allerhachlykst, en 't zyn niet alleen zyn vrouw en kinderen, maar ook zelfs Zeelieden, die zich tegen zyn voorneemen aankanten, en hem tot zo spoorloos een bestaan (gelyk hot hun toeschynt) het gevraagde touw geweigerd hadden: doch de zekerheid, inwelke Bousard zich bevindt, dat er mooglykheid is,
| |
| |
om zyne evenmenschen van uit de kaken des doods te redden, doet hem met betrouwen en uit een zuiver beginsel van plicht en menschlievendheid, zich aan een gevaar blootstellen dat den stoutsten deed sidderen. 't Gelukt hem ook eindelyk, na eenige vergeefsche pogingen, 't gestrande vaartuig met zwemmen te bereiken, en door middel van het touw, 't welk hy aan het paalwerk by 't hoofd van de haven had vastgebonden, behouden aan land te brengen: met dat gevolg, dat hier een voordeelig huwelyk voor 's mans Dochter uit voortvloeit: het rustpunt, waar op de Schryver zyn stuk doet uitloopen.
Bousard - zelf koomt hier voor als een allerbraafst man; medelvdend, zonder weekheid; standvastig in zyn besluiten, zonder styfzinnigheid; en, voor alles, getrouw aan zyne beseffen van plicht en Godsdienst. De zelfde menschenliefde, de zelfde zucht tot weldoen, die hem bezielt, heerscht in geheel zyn huisgezin: zyn tederminnende Egâ, zyn even huuwbare Dochter, en nog jong Zoontje, geven de levendigste blyken van deze gemoedsgesteltenisse, in verschillende getemperdheden van character en ouderdom, in verschillende mengelingen van hartstochten, en in verscheidenheid van omstandigheden. De zelfde edelmoedigheid straalt er door in den bedaarden en ernstigen Kapitein de Goede, die, by het voorval tegenwoordig, de Vrouw en Kinderen van Bousard, (wanneer men niet anders weet, of hy is in zyne onderneming omgekomen) door zo edel een zelfsopoffering voor 't behoud zyner medemenschen verrukt, de helft zyner goederen gulhartiglyk schenken wil. De zelfde zucht voor deugd en weldadigheid blinkt er uit in de zagtaartige Louïse, die, aan de Dochter van Bousard verbonden, als een vertrouwde is aan te merken, en door de verhalen welke zy doet, aan het stuk noodzakelyk wordt. Zelfs de ruwe en onbeschaafde Lootsman, die, onder den naam van Simon, ingevoerd, het juiste tegengestelde is van Bousard, wordt voor de aaudoeningen der menschlykheid vatbaar, en leert die belangloze hulpvaardigheid eeren, dan, wanneer zy haren beoefenaar doodelyk schynt.
Nog zwygen we van den Zoon van de Goede, die, in de driftige geaartheid, door welke hy tot een onberadenen stap vervoerd, in het doodelykst uitzicht gesleept was geworden, een grootheid van ziel doet blyken, die niet anders dan treffen kan. - Dees, van eene vurige liefde voor Marianne, de Dochter van onzen Held, ingenomen, die hy te Marseille gezien, en om welke hy zich onbedachtzaam van zyn' Vader verwyderd had, wordt onverwacht bevonden een der Schipbrenkelingen te zyn, welke Bousard door zyne stoutmoedige verrichting van den dood bevrydde: - dit brengt een herkenning te wege tusschen hem en zyn' Vader, die reeds lang te voren de valsche tyding van zynen dood had beschreid; en doet dit Toneelspel op eene wyze eindigen, die den Lezer voldoening verschaft. Want het is zeker, dat, om de redding der ingevoerde noodlydenden belangryk
| |
| |
te maken, eenig belang moest gehecht worden aan deze personen; en dat zulks niet beter geschieden kon, dan door hen in zekere betrekking tot elkander te stellen, die 't lot des eenen van dat van den ander' afhangkelyk maakt; en dit oogwit wordt, door dit byverdichtsel, volkomen bereikt, terwyl, tevens langs dezen weg, Kapitein de Goede zo wel als zyn Zoon en Marianne, aan het onderwerp verbonden worden. - 't Is echter waar, dat deze herkenning, indien men naar de strengste kunstwetten van het Toneelspel zal oordeelen (wetten, aan welker vereischten misschien nog niet één Drame beantwoord beeft; doch die een' jong' Dichter niet genoeg voorgehouden kunnen worden!) dat, zeggen wy, deze herkenning, juist niet op den vereischten grondslag gebouwd is, vermits in de Voorstelling van het ontwerp noch van den Zoon des Kapiteins, noch van een' Minnaar van Marianne, gerept wordt; maar dat zy ten eenenmale afhangkelyk is van een verhaal, in het Middelbedryf voorkomende; waar de Kapitein, de bedrukte Vrouw, die zich vreest reeds Weduw te zyn, vertroostende, de onbestendigheid van alle aardcch genoegen aanvoert, en op zich-zelven te rug ziende, 't verlies van een tedergeliefden zoon herdenkt, dat zyn dagen vergiftigd heeft. - Dit al de grond zynde voor deze herkenning, en dezelve niet in het Voorstel des ontwerps begrepen wordende, is zy met de daar op volgende Echtverloving zekerlyk een aanhangsel op het stuk-zelf. Intusschen, men zou minder voldaan zyn over den uitslag van het Toneelspel, indien men dit aanhangsel missen moest: De Goede, Marianne, en de Geredden zelve (wy hebben 't reeds aangemerkt) zouden weinig of niet, zonder dat, kunnen interesseeren; zy zouden overtallige personaadjen worden: edoch zyn zy in de daad wel anders, zo zy slechts door een aanhangsel, hoe schoon, hoe wel uitgedacht het ook zyn moge, verbonden worden? - Wy twyfelen niet, of de
bekwame Schryver zal, in het vervolg, zich deze aanmerking ten nutte maken, die hier niet dan zynenthalve opgeworpen wordt: want lichtelyk is hy in dezen gevalle des te ontschuldigen. - Wat toch zou 't geweest zyn, daar hy die herkenning nodig had, indien hy dezelve in de voorstelling van zyn ontwerp in het Eerste Bedryf bevat hadde: indien hy Marianne van den aanvang af voor eenen Minnaar had doen zuchten, indien hy in 't Middelbedryf dien Minnaar onder de noodlydenden had doen bekend worden, enz.? Zo zou Marianne met haar' Minnaar het Hoofdonderwerp uitgemaakt hebben, en Bousard waar tot den tweeden rang in het Toneelstuk vernederd, tegen des Autheurs bedoeling; of hy had anders zich schuldig moeten maken aan eene dubbeldheid van daad, die niet minder is af te keuren, dan 't geen wy 'er thands in aanmerken. Men ziet dus, dat deze misslag den Dichter als afgeperst is, door de weinige geschiktheid des onderwerps voor een Toneelspel, en dat hy uit de verschillende wyzen van behandeling slechts die kon verkiezen, welke hem tot de minststotende Kunstfell noodzaakte: en waarlyk 't is ook een soort van feil, waar aan zich zelfs de grootste Dichters wel eens
| |
| |
schuldig gemaakt hebben, en die men, vooral in een Drame, zo zwaar niet behoeft te doen gelden. Met dit alles vinden wy, dat hy zyn stuk met zeer veel regelmatigheid bewerkt, de Toneelen aangenaam afgewisseld, en met alle omzichtigheid betracht hebbe', 't belang voor zyn Hoofdpersonaadje niet verloren te laten gaan. Dus is het, dat hy, op 't einde des laatsten Bedryfs, na de verloving van Marianne, dat belang weder aanwakkert, door het ten Tooneel voeren van een' Matroos, die, byna levenloos door Bousard uit de baren gered zynde, thands ter naauwernood weder tot zich-zelven gebracht, zich voor zynen Weldoener doet brengen, om, hem gezien, hem de hand gedrukt, en uit volheid van harte dank gezegd hebbende, gerust te kunnen sterven: Een trek, die het Stuk tot de eerste en ware termen te rug brengt, en met de Zedenleer eindigen doet, dat de voldoening, die de deugd met zich brengt, het eenig waardige voorwerp onzer bedoelingen is.
Gaarne zouden wy hier een proefje van des Autheurs schryfwyze byvoegen, dan daar in een welgeschikt Toneelstuk alles zodanig aan een geschakeld is, dat men er, zonder 't geheel te kwetsen, bezwaarlyk een uittreksel van maken kan, wyzen wy onzen Lezer veelliever tot het werk zelve, dat alle aanpryzing verdient, en het Vierde Deel des Zedelyken Toneels, waar in het de tweede plaats bekleedt, tot sieraad strekt. |
|