Mengelpoëzij van H. Coster, Bestuurend Lid van het Genootschap: Kunst wordt door arbeid verkreegen, te Leyden. Te Leyden by C. Heiligert, 1779. Behalven het Voorwerk 258 bl. in gr. 8vo.
Verbeterde Tijtel, Verklaaring der Tijtelplaat, ontvangen Lofvaerzen, en vergeeten Bladwyzer. Met de nodige ophelderingen verrijkt; alles dienende ter completeering van de uitgegeevene Mengelpoëzy van H. Coster, enz.
Poëtische Brief aen den Heere Hermanus Coster, enz. over zijn Ed. uitgegeevene Mengelpoëzij.
De Hr. Coster is ongetwijfeld onder de goede Poëeten onzes tijds te tellen. Verscheiden zijner Dichtstukjes, welke reeds te voren, het zij in de Tael- en Dichtoefeningen van het Leydsche Kunstgenootschap, van 't welke hij Besturend Lid is, 't zij op zichzelfs het licht gezien hebben, zijn algemeen met zeer veel genoegen gelezen: 's mans vaerzen zijn over 't geheel vloeiende en krachtig, zijne uitdrukkingen eigenaartig, zijne gedagten rijk, en dikwijls verheven. Dit zal men ook in den Bondel van Mengelpoëzij, welken wij aankondigen, ontdekken, voor zo verre deszelfs eerste afdeeling betreft; waar in men een aantal van stichtelijke en weluitgevoerde Dichtstukken ontmoet; doch, ('t geen hun belang bij den Lezer aanmerklijk vermindert) zeer veele zijn enkel gelegenheidsvaerzen, en eenigen reeds te voren, het zij afzonderlijk, het zij in 's Genootschaps Werken, bekend geworden. - Dan, achter deze ernstige, zijn verscheiden boertige Stukjes geplaatst, welke niet allen even wel klinken. 't Is zeker dat de Hr. Coster bekwaamheid heeft om met een geestig puntdichtje zijn Vrienden te vermaken, en den lever somtijds te doen schudden; doch daar de meesten van diergelijke boertige stukken hunne voornaamste aartigheid van de bijzondere omstandigheden waar in zij gemaakt of te pas gebracht, en dikwijls van de stem en houding, waar meê zij opgezegd worden, ontleenen, is 't niet wel mooglijk, dat zij bij de lezing even zeer kunnen blijven behagen. Men ziet in een vrolijk gezelschap ook wel eens een los woordtje over het hoofd, dat juist het licht niet al te wel veelen kan: en men heeft recht, van een' Schrijver, die zijn werk algemeen maakt, een beschaafdheid te vorderen, die in het gemeen gesprek niet