Brief van een Veerenaar, aan een zyner Vrienden te Leiden, wegens de Executie te Ter Veere verrigt aan drie Boeren van West-Capellen in 't Eyland Walcheren, op den eersten Mey 1779. In gr. octavo 16 bladz.
Naar luid van dit berigt, schynt men den moedwilligen opstand van eenige West-Cappelsche Boeren aan Dweepzugt te moeten toeschryven; eene Dweepzugt, die stand gehouden heeft, by de uitvoering van 't Vonnis, aan drie deezer Oproermaakeren, te Ter Veere; die zelfs invloed had op den Scherprechter; en welke men ook by de menigte bespeurde na dat de gedetineerdens hunne straf ontvangen hadden: zynde twee hunner gegeesseld, ten aanzien van den derden, ten toon gesteld, met roeden om den hals, en een bord op de borst, waarop stond Oproermaaker. - Men zou deeze gëexecuteerdens wel willen aanzien als Kinders van God, die als Martelaars voor de goede zaak lyden; veelen styven elkander in dit denkbeeld, en zulks geeft een haatlyk vooruitzigt. Dit beweegt den Schryver van deezen Brief, zig daartegen ten ernstigste aan te kanten, of het ook mogte dienen, en medewerken, om de verhitte gemoederen tot bedaaren te brengen, of ten minste den verderen voortgang dier oproerige dweeperye eenigzins te stuiten.