Job, in vier Boeken, door G. Paape Lid van de Dichtlievende Genootschappen, Kunstliefde spaart geen Vlijt, in 's Hage; en Kunst wordt door Arbeid verkreegen, te Leyden. Te Delft by E.v.d. Smout 1779. Behalven het Voorwerk 89 bladz. in gr. octavo.
Jobs Geloof en Godsvrugt, door ramp op ramp ter toetse gebragt, hoe sterk geslingerd, egter na genoeg zuiver en standvastig bevonden, en door Gods gunst met verdubbelde zegeningen bekroond, maalt hier de Dichter Paape met leevendige koleuren. Gebruik maakende van 't leenspreukige voorstel, nopens de verrigtingen des Duivels, waaronder Jobs rampen, in 't Boek naar zynen naam genoemd, beschreeven worden, vangt hy aan, met eene beschryving van 't geen in den Hemel en de Hel voorviel, ter zaake van Jobs Godvruchtig Geloof, in 't midden van de voorspoed. Hy meldt verder, hoe de Satan hem op allerleie wyzen tot den val zogt te brengen; zo door hem van zyne goederen en gezondheid te berooven, als door 's Mans Echtgenoote als een middel te gebruiken, om hem te verleiden, mitsgaders zig van zyne bevooroordeelde en twistzieke Vrienden te bedienen, om zynen geest te verbitteren. Ten laatste geeft hy eene beschryving van den invloed van 't gesprek van Elihu, dat de kragt des Satans verbreekt; te meer daar God zelve zig openbaart; waarop Job, met Gode verzoend, door den Allerhoogsten in een zegenryken stand hersteld wordt; en eindelyk in Gods gunste sterft. - Onze Dichter is over 't geheel in de uitvoering wel geslaagd; vooral heeft hy de verzoekingen in haare volle kragt voorgesteld; en 't gedrag van Job, in die omstandigheden, met natuurlyke trekken, ontvouwd; voorts heeft hy 'er hier en daar zedekundige bedenkingen ingevlogten, die leerzaam zyn, en gemeenlyk wel ter snede bygebragt worden; waartoe ook zyne slotleering behoort, welke aldus luidt.
Laat dit, ô Christen! u ten nutte les verstrekken!
De Godvrucht van mijn Held moet u tot godvrucht wekken!
Dit leere, in voorspoed, u op 't pad der deugd te gaan,
En in de tegenheên geloovig pal te staan!
Dus ziet ge ook 't wijs bestuur van 't eindloos Alvermogen;
Dat, ja! de rampen van zijn kindren wil gedoogen;
Doch nooit de zijnen in het jamrende onheil stort,
Daar niet het onheil zelfs hen tot een zegen wordt.
Dus knelt het kruis wel meest des Heeren lievelingen;
Wijl vrede en overvloed den boozen vaak omringen.
Dit wekke in u geen nijd! hun voorspoed dient alleen,