Eerwaerde Stapfer, amptshalve, meermaels verplicht geweest om zulks waertenemen; en dit heeft hem aenleiding gegeven, om dat onderwerp ten ernstigste te behandelen; mitsgaders zyne overdenkingen deswegens door de drukpers gemeen te maken. Hy ontvouwt in dit Geschrift, wat de Eed, en hoe gewigtig dezelve zy, mistgaders wat 'er tot een geoorloofde Eed vereischt worde: hy toont verder, uit de Rede en de openbaring, dat het geoorloofd is een rechten Eed te zweren; als mede welk ene groote en verschrikkelyke zonde het zy, een valschen Eed te doen; tevens te gelyk voorstellende, welke heillooze gevolgen het doen van een valschen Eed, naer lichaem en geest, in tyd en eeuwigheid, met zich slepe: wyders gaet hy na, door welke oorzaken de menschen zich dikwyls tot een valschen Eed laten vervoeren, met aentooning hoe strafschuldig zulks hen make: hieraen hecht hy voorts ene trouwhartige waerschouwing, met ene nevensgaende betuiging, dat hy als leeraer zich in dezen vry kenne, van allen plichtverzuim, en dat gevolglyk hy, die, niet tegenstaende al het voorgestelde, een valschen Eed doet, de gansche schuld daer van alleenlyk op zich zelve lade: eindelyk besluit hy dit alles met een hartlyk gebed, tot God, hem smekende, dat hy den genen, die den Eed staet af te leggen, voor zulk ene verschriklyke zonde moge bewaren. - De Eerwaerde Stapfer heeft dit onderwerp, op ene overtuigende wyze, zo treffende ontvouwd, dat het te wenschen zy, dat zyn Geschrift, nu in onze Tale overgebragt, ook in ons Vaderland algemeen gelezen moge worden; als by uitstek dienstig, om een ieder af te schrikken, hem het afschuwelyke van een valschen Eed indrukbaer in te boezemen, en tegen alle verleidende denkbeelden daeromtrent te wapenen. Wy zyn niet vreemd van te denken, dat zulks te noodiger is; om dat 'er misschien maer al gegronde reden zyn, om te vermoeden dat 's Mans aenmerking, over de minachting van den Eed, en de hoofdoorzaek hier van, welke wy in
dezen nog zullen plaetzen, ook tot ons Vaderland betreklyk is.
‘Het is, helaas, in onze dagen, ten opzigte van den plegtigen Eed, zoo verre gekomen, dat men hem voor niets, dan alleen voor eene bloote uiterlijke plegtigheid houdt, waarbij men de vingers in de hoogte steekt, den