Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1779
(1779)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 332]
| |
als een ledigganger, maar als een redelyk denkend Weezen, dat vermaak schept, om zyne gedagten, onder de wandeling, op min of meer leerzaame onderwerpen te vestigen. Een gevolg hiervan zyn dan, om zo te spreeken, deeze zyne hiermede gemeen gemaakte overdenkingen, zo omtrent zig zelven, als omtrent zynen evenmensch; of de menschlyke bedryven en verpligtingen, in verschillende soorten van betrekkingen; waartoe hy zigzelven opzetlyk verledigt, of waartoe hem zyne wandelingen, als 't ware, aanleiding geeven. Ze gaan over onderscheiden onderwerpen, doch bepaalen zig inzonderheid tot het zedelyke; dat ons eene reeks van langer of korter Vertoogen uitlevert, die nu eens ernstiger dan eens boertiger opgesteld, maar altoos leerzaam en ten goede aanleidelyk zyn. Men leeze, tot eene proeve, zyne volgende gedagten over het kwaaddenken, en het daaruit voortvloeiende kwaadspreeken; een bedryf, dat maar al te veel plaats heeft, en dikwils strekken kan, ter bezwalkinge van het allerzuiverste character. ‘De goede en slechte daaden van een' anderen, zonder onderscheid, te verhaalen, zoude nog kunnen doorgaan; maar dat men die, of zelf, aan slechte beweegredenen toeschryst, of aan een' derden gelegenheid geeft, om die daar aan toe te schryven, geeft eene onuitspreekelyke verwaandheid en kwaadaartigheid te kennen. Onze bevatting is, in dit geval, zo naauw bepaald, en het gevaar van te dwaalen zo groot, dat wy, zelfs wanneer wy niet kunnen nalaaten ons oordeel daar over te vellen, veeleer, schoon 'er zich ook eenige waarschynlykheid voor het tegendeel opdeed, behoorden te besluiten, dat dezelve uit een goed oogmerk ontstaan zyn. De ondervinding leert ons, dat veele daaden, die voor het uiterlyke slecht schynen, met een goed oogmerk ondernomen zyn. En zouden wy dan de stoutheid hebben van vlekken te zoeken. daar alles zuiver schynt? of zouden wy de kwaadaartigheid hebben om hiertoe ons geheel verstand te besteeden? Waarlyk! wanneer 'er eenige kentekenen van een bedorven hart te vinden zyn, moeten het deezen zyn. Wat kan men hier tegen inbrengen? - Dat men het zo kwaalyk niet gemeend heeft. - Ik geef het toe; men zoekt daardoor alleen het gezelschapte vermaaken; men schikt het eenvoudig verhaal met geestige aanmerkingen op; men tracht alleen een onschuldig onderhoud en een' vrolyken lach te verwekken Hierin is juist geen kwaad, maar ook waarlyk niet veel goed gelegen! In het eerst doet men het uit losheid; vervolgens gewent men zich zulks te doen, en eindelyk loopen losheid en kwaadaartigheid zodanig te zaamen, dat men de grenspaalen, daar de eene eindigt en de andere begint, niet meer kan onderscheiden. En behoorde men zich niet te schaamen, den goeden naam van zynen evenmensch, al was het slechts voor ééne keer, uit losheid in de waagschaal te stellen? Wie kan ons met zekerheid zeggen, welk een' indruk onze geestige invallen zullen maaken? Men brengt die alleenlyk voort om | |
[pagina 333]
| |
het gezelschap te vermaaken, om een' kleinen kring van vrienden daar mede te onderhouden. Maar zoude het daar by blyven? - Hieraan twyfel ik ten hoogste. Deeze opgeschikte vertelling is morgen l'histoire du jour; en in dien tusschentyd zyn 'er zo veel nieuwe omstandigheden bygevoegd, dat het onmoogelyk is het waare van het valsche te onderscheiden. Kleanth bezoekt dikwyls een huis, daar veele jonge Juffers zyn. Dit is de wezentlyke zaak, en het enkel geraamte der vertelling. Kleanth moet zyne redenen daar voor hebben. - Zekerlyk ja! Die meisjes zyn niet onaartig; en hy is een levendig jongman; het zou al heel vreemd zyn zo hy niet verliefd wierd. (Hoe klein is de overgang van het waarschynlyke tot het stellige!) Niets is zekerder; kleanth is verliefd. Hy heeft van daag met chloë aan het venster gestaan; zy hebben elkander geduurig aangekeeken; zy hebben met elkanderen staan praaten; kleanth is zekerlyk verliefd op chloë. Kleanth zend zyn' knecht naar het huis van chloë. Naar wien zou hy toch den knecht zenden? - ô! Het bloed kruipt daar het niet gaan kan; zekerlyk naar chloë. De knecht kan honderd andere boodschappen hebben, inderdaad, kleanth heeft hem uitgezonden om de Zedelessen van gellert aan chloë's Tante te bezorgen. Maar neen! hy moet een' minnebrief bezorgen. Kleanth en chloë ontmoeten elkanderen toevallig op de algemeene wandelplaats; dat is gewis afgesproken. Dus spreekt men van daag. Morgen weet men nog daarby; dat zy elkanderen al vry wat nader kennen dan men wel denken zoude; dat zy elkanderen dikwyls onder vier oogen zien; men heeft hen by elkanderen gevonden, en chloë zal welhaast, - men durft het niet zeggen; maar alle omstandigheden bevestigen dit, en zelfs het uiterlyk gezicht toont dit aan. - Met dit alles is kleanth de braafste man van de waereld, en chloë zo zuiver en onschuldig als een' eerstgeboren kind. Dit is slechts één voorbeeld uit dulzend. Onze fraaije vertelseltjes maaken altoos opgang. Eene heerlyke belooning voor ons vindingryk vernuft! Waarlyk een schoon tydverdryf, waarby een dozyn menschen, die beter zyn dan wy, hunnen goeden naam verliezen! Gy, fraaije galante Heertjes! En gy, geheimbeduidende Spreekeressen van onze saletten, éér ik u eene bekwaamheid van dien aart benyde, éér ik over uwen alom bekenden roem yverzuchtig worde, wil ik my zelven liever tot eene eeuwigduurende eenzaamheid verwyzen. Of stom en onbeweegelyk in uwe gezelschappen zitten als een houten beeld, met open' mond en de beenen over elkanderen, en van allen voor een' domoor gehouden worden! Behoort dit tot eene fatzoenlyke manier van leven, of tot een' geestigen omgang met eene verlichte waereld, dan wil ik liever van het een of ander vroome besje van Toverheksen en Spooken, en van Struikroovers en Regtspleegingen hooren vertellen; of met een goeden buurman om peperneuten met de kaarten, of op het ganzebord, gaan zitten speelen’. |
|