Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1779
(1779)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAfscheid van de Classis van Walcheren en de Gemeente van Ter Veere, nevens de eerste Leerrede op het Oostindisch Compagnie Schip Europa, door J.v. Iperen, Meester der Vrye Konsten, enz. Te Amsterdam by J. Allart. In groot octavo 140 bladz.Zo ooit de byzonderheid der omstandigheden deze en gene openbare Aenspraken bovenal opmerkelyk doet voorkomen, dan heeft zulks in dit geval by uitstek plaets. De Eerwaerde van Iperen, waerdig en zeer geacht Predikant in des Heilands Gemeente te Veere, onder de Classis van Walcheren, had, na een herhaeld | |
[pagina 298]
| |
overleg van 't gewigt der zake, het besluit genomen, om zich, op gunstige despectie der Wel Ed. Achtb. Vergadering van Zeventienen, en daer op gevolgde wettige beroeping naer Batavia, aen den dienst van Gods Kerke in Oostindie, inzonderheid van Batavia, over te gëven. Ingevolge hier van stond hy eerstdaegs, uit ene stemhebbende Stad van Zeeland, uit de Gemeente van Veere, te vertrekken; om, by zyne klimmende jaren, in den ouderdom van ruim twee en vyftig jaren, over den Atlantischen Oceaen, de roepstemme naer Batavia op te volgen, en een allergevaerlyksten tocht, met zyne Vrouw en vyf Kinderen, te onderneemen: - In die omstandigheden las hy, duchtende dat hy zich anders niet naer behooren zou kunnen uitdrukken, den vierden Juny 1778, zyn Vaert wel voor, aen de Leden der Eerwaerde Classis van Walcheren; die hem een in alle opzichten loflyk getuigschrift verleende, met toewenschinge van des Heren zegen. - En tien dagen later sprak hy zyne Afscheidsrede van de Gemeente te Veere uit, in de Groote Kerk aldaer, diestyds gestampt vol van menschen. - Vervolgens te scheep gegaen zynde, om met den eersten gunstigen wind uit het Vaderland naer Batavia te stevenen, deed hy, den vyfden July, op het Oostindisch Compagnie. Schip Europa, op de Reede voor Rammekens liggende, zyne Eerste Leerreden op dien bodem, ten aenhooren, niet alleen van zyne Medeschepelingen, maer ook van etlyke Middelburgers en Veerenaers diestyds aldaer tegenwoordig. - In 't ene en 't andere geval spreekt zyn Eerwaerde als iemand, dien zyne onderneming recht ernstig ter harte gaet; dit voert hy treffende uit in ieder Aenspraek, en bovenal in zyne Afscheidsrede te Veere, waervan een aenmerkelyk gedeelte geschikt is, om de redenen te melden, waerdoor hy, tot het doen van dezen stap, bewoogen zy. By die gelegenheid gaet hy, onder anderen, ten ernstigste tegen, het denkbeeld van schande, dat men veelal aen 't Predikants - beroep in de Oostindien hecht; 't welk niet weinig toebrengt, om velen te wederhouden, van zich tot zodanig een Beroep te schikken. Zyne tael deswegens verdient opmerking, en 't is te wenschen, dat ze steeds door de ondervinding nog meer bekrachtigd moge worden. ‘Wat? zegt hy; Wat? Tochoorders, zou het by | |
[pagina 299]
| |
Ulieden nog schande gerekend worden, dat een ervaren Leeraar, die, buiten opspraak, zynen dienst, lange jaaren, in het Vaderland, heeft waargenomen, en, by zyne Gemeinte, waarlyk bemind is, met een goed oogmerk en uit een edelmoedig beginzel, naar de Oostersche Waereld vertrekken wilde? Waarom trokken dan paulus, silvanus, timotheus en lucas naar Macedonien? Waarom bleeven zy niet in Asia? Waarom niet te Jerusalem?Ga naar voetnoot(*) Ja myne Broeders! dit vooroordeel heeft helaas! in de Indische Kerkhistorie, zynen grond. 't Is eene schande, men moet 'er over bloozen en schaamrood worden, indien men slegts de helft gelooven mag, van het geen, doorgaans, den Krankbezoekeren op de Schepen, en den Predikanten in de Indiën, voormaals, wierd te last gelegd. Die schandelyke Chronyk zal ik niet ophaalen. Maar is de lasterzucht niet gewoon, is de ongodsdienstigheid niet gewoon, zulke schandelykheden magtig te vergrooten? en 'er een besluit uit te trekken, ten nadeele der Opzieners, die zich op de deftigste, op de vroomste wyze, te Batavia en elders, gedroegen? Dan gesteld zynde het was eens zoo; moeten dan de Nederlandsche Kerken en Synoden daarom niet des te meer, des te eerder, zorge dragen, dat 'er, voortaan, meer ervarene meer godvruchtige mannen derwaards worden afgezonden, om alle die verregaande ergernissen, onder het oog der Oosterlingen, weg te ruimen: en aan onzen heerlyken Godsdienst haaren ouden luister weder te geeven? Moeten dan de braafste, de deugzaamste, de | |
[pagina 300]
| |
godvruchtigste Kerkleeraars deezer gewesten zich daar niet toe aanbieden? Zou hun dit niet tot eer voor God, voor Engelen en Menschen verstrekken? Welk eene schande steekt toch daarin, dat men, ten minsten by voorraad, een smaak van fraaije letteren, van wysgeerte, en andere wetenschappen, ter ophelderinge en aanpryzinge van het Eeuwig Euangelium, en ter verzwakkinge der Heidensche en Turksche dwaasheden, in vreemde Gewesten wil doen medewerken, om de eer van onzen grooten God en Zaligmaker, en het eeuwig heil onzer blinde en ongelukkige medemenschen, eenigzins ten minsten, en allengskens, te helpen bevorderen? Ik voor my, Aandachtigen, durve, by deeze gelegenheid, nog wel eenen stap verder doen. Waarom, vraagen sommigen, gaan 'er nu minder Leeraars in getal naar onze Colonien, dan weleer? Daarom, Toehoorders, om dat men, in de Colonien, thans meerder begint te letten op de vermogens, op de zedelyke hoedanigheden der Leeraars, dan wel te voren. De Doorluchtige Hoofden, de Edele Raaden bezitten thans meer geleerdheid, meer beleezenheid, meer wysgeerte, dan wel in oude dagen. De Godsvrucht der van de parra's, de deugd der de klerken, de geleerdheid der falken, der altings, der bretons, der vossen, der krancen, der radermaakers, der van der beeken; in één woord, het licht der waarheid en de beminnelykheid eener mannelyke deugd beginnen eenen sterker invloed op het Kerkbestuur, en op alle Indische zaaken, vooral op Java en Ceylon, te verwerven, dan wel voor deezen. Leest toch, bidde ik Ulieden, leest toch de voortreffelyke Lykredenen van den welspreekenden vermeer, op het afsterven van den Doorluchtigen Gouverneur van de parra, en van twee zyner Eerwaarde Amptgenooten, den hooggeleerden mohr, en den beminnenswaardigen teering; en het zal Ulieden blyken, dat 'er, te Batavia, Christenen woonen, yverige, waare Christenen; en dat die Christenen wel geregeerd, en op de beste wyze onderweezen worden, snakkende zy naar de zuivere Euangelieleer, als een Visch naar het water. Neen! Geliefden; geene onervaarene, geene breekebeenen, geene uilen, welke hier in het Vaderland het hoofd stooten, behoo- | |
[pagina 301]
| |
ven het meer te waagen, om naar de Indiën als in ballingschap te gaan, en aldaar bevorderaars en beschermers aan te treffen. De Macedonische Man van het gezichte te troas verkoor paulus om over te komen. Paulus was een der voortreffelykste Apostelen, en hy verkoos den uitmuntenden silas, den voortreffelyken timotheus, en onzen lucas tot reisgezellen. In de Oost- en Westindische Coloniën kunnen geene halfgeleerde, geene onzinnige, geene onstichtelyke van zeden, eenige vrucht meer doen. De eere van God en zyn dienst lydt 'er afbreuk by: en zulke ellendige zendelingen staan thans ten doele der verguizinge, en der aanfluitinge van Turken, van Barbaaren, van Menschenvreeters’. |
|