over 't verval van 't Crediet, de handel en leevenswyze veeler Cassiers; men komt voorts over een dat de Cassiers egter, als noodzaaklyk voor de Negotie, niet wel gemist kunnen worden; maar als 't 'er op aankomt, om de middelen van redres te overweegen, zit men met de handen in 't hair; en 'er wordt niets te berde gebragt, dat iets weezenlyks uitdoet. 't Slot der zaake zou nog zyn, dat een Negotiant een Cassier zogt, die zig nooit op eenigerleie wyze in eenig verschot inliet, en dat hy dan nog steeds een wantrouwend oog op zulk een Cassier hield. Dit is de taal van een Rentenier; en 't is in een Rentenier over 't hoofd te zien; maar vreemd klinkt het, in een Geschrift, dat naar den tytel geschikt is, om middelen van redres by te brengen, een Koopman dit te hooren bëamen, en te zeggen: ‘Och zy doen het allen; daar is geen hulp voor. Anders is die raad niet van de slegtste, en provisioneel dunkt my was dit middel goed.’