Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1779
(1779)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Oeconomist. Tweede Stuk. In groot octavo, 139 bladz. Alom te bekomen.Het vervolg deezer byeenzamelinge van Stukken, betrekkelyk tot de Oeconomie, van weker bedoelde wy onlangs verslag gegeeven hebbenGa naar voetnoot(*), levert ons in de eerste plaatse een Vertoog over de Oeconomie van Moses, als het oudste gedenkteken van gemengde Huishoudkunde; 't welk toont, dat Israëls Leidsman alles, (den tyd in we ken hy leefde, en het Volk, dat hy bestierde, in aanmerking genoomen zynde,) zeer wyslyk ten nutte van dat Gemeenebest ingerigt heeft. Hier by komt vervolgens, dat bepaalder ter onzer zaake dient, eene beschouwing | |
[pagina 288]
| |
van het Fabrykwezen, en 't geen tot deszelfs herstelling kan dienen. Het deswegens medegedeeld Stuk is eene Verhandeling, ingeleverd, ter beantwoordinge van het voorstel, der Ed. Gr. Achtb. Regeering der Stad Deventer, in den jaare 1775, om naamlyk, ‘het beste Plan te geeven van een Fabryk van Wolle Stoffen, of anderen aart, waardoor Arme Lieden en Kinderen aan den arbeid geholpen kunnen worden, mits het zelve met gegronde hoop van goed succes werkstellig gemaakt kan worden, enz.’ Dit Opstel heeft, gelyk de Schryver meldt, de goedkeuring niet weggedraagen; en men heeft, zo als bekend is veel eer gehoor gegeeven aan de aanraading tot het oprigten eener Katoenmanufacture, waar in men vervolgens ongelukkig geslaagd is. Onze Oeconomist, dit Stuk nu openlyk uitgeevende, voegt 'er eenige aanmerkingen by, nopens de verwerping van zyn Plan, en de voorkeuze aan een ander gegeeven, waarover hy zig eenigzins moeilyk toont. - Wy laaten dit aan zyne plaatze; 't kan zyn dat de Regeering van Deventer 'er onoverkomelyke zwaarigheden voor haare Stad in gevonden hebbe, 't kan weezen dat zy daadlyk misgetast hebbe; doch wat hier van ook zy; deeze Verhandeling, schoon diestyds byzonder ten gevalle van Deventer geschreven, is van die natuur, dat zy de aandagtige leezing van alle Nederlanders, die over ons Fabrykweezen kunnen oordeelen, verdiene. Ze behelst oordeelkundige aanmerkingen over den staat van ons Fabrykweezen in 't algemeen, over de gesteldheid van deeze en geene Fabryken in 't byzonder, waaromtrent men met nut zou kunnen werken, of van welken men geene by uitstek groote verwagting zou kunnen voeden; en voorts een Plan van een algemeen Fabrykhuis enz., met de verdere schikkingen daartoe behoorende; welk alles de Autheur ten duidelykste voordraagt, en tegen alle zwaarigheden of bedenkingen ter in 't werk stellinge aanpryst. Wy twyfelen niet, of de Autheur zal veelen dienst doen met deeze gemeenmaaking van zyne Verhandeling, daar ze natuurlyk strekken kan, om dit gewigtig onderwerp van 's Lands welzyn des te oplettender na te speuren. |
|