Brieven over de Noord-Americaansche onlusten; Door Jonkheer Lodewyk Theodorus, Grave van Nassau la Leck. Te Utrecht by G.T.v. Paddenburg, 1779. Vyfde en Zesde Drietal, 110 bladz. in groot octavo.
Om van den inhoud deezer twee laatst gemeen gemaakte Drietallen nog eenig verslag te geeven, en egter dit Artykel niet te uitvoerig te maaken, zullen wy de voornaamste hoofdzaaken, daarin behandeld, slegts kortlyk melden; uit welker beloop een ieder genoegzaam zal kunnen afleiden, dat ze over onderwerpen gaan, die nadenken verdienen; en welken de Leezer met te meer genoegen zal overweegen, om dat de Briefschryver alles, niet met eene vermetele stoutheid, beslist, maar met opmerkzaamheid en voorzigtigheid nagaat.
De zo zigtbaare daaling van Engelands magt, en deszelfs zwakken toestand, in vergelyking van den staat van dat Ryk voor weinige jaaren, schryven veelen toe aan de Americaansche onlusten en derzelver gevolgen. Jonkheer Lodewyk Theodorus ontkent ook geenszins derzelver invloed, maar men heeft ze, zyns oordeels, niet aan te merken als de onmiddelyke oorzaak; 'er zyn, gelyk hy tragt te doen zien, voorbereidende oorzaaken van vroeger tyd, welker uitwerkzelen zig by deeze gelegenheid ten duidelykste openbaaren. Hierop valt dan de vraag, wat zal 'er van Engeland worden? Zommigen oordeelen, dat Engeland nog magts genoeg heeft om zynen Vyanden te staan; en dat 'er geen zwaarigheid is voor Engelands Finantien; waartegen anderen dat Ryk beschouwen als geheel ten gronde gaande, en volstrekt in de noodzaaklykheid gesteld, om in ééns de pen door alle zyne schulden te haalen: maar beiden deeze uitersten komen hem even onwaarschynlyk voor. Hy beschouwt den toestand van dat Ryk, zo in 't eene als andere opzicht, wel als hachlyk, dan hy oordeelt het zeer ongerymd, dien als hoopeloos en onherstelbaar te beschryven: het welk hem zig verder doet uitlaaten over de middelen van redres. By die gelegenheid handelt hy ook wel byzonder over het belang der Nederlanders in de Engelsche Fondsen; en toont dat 'er gegronde reden zyn om te vreezen, niet voor eene trouwlooze doorschrabbing der Capitaalen, maar wel voor eene opschorting der Intressen; des hy 't voorzigtigst oordeele, geen geld meer te schieten, of in deeze omstandigheden Engeland op nieuw credit te verleenen. - Verder verledigt hy zig, in den laatsten Brief van het vyfde Drietal, nog ter beantwoordinge van eenige vraagen, nopens het geen men te denken heeft, raakende het gedrag der Spaanschen, Russen en Portugeezen in deeze omstandigheden; en wat men, naar de meeste waarschynlykheid, van die Hoven zou mogen verwagten, indien de Oorlog tusschen Vrankryk en Engeland blyft aanhouden. En even zo
zyn de twee eerste Brieven van het zesde Drietal geschikt, tot het mededeelen zyner be-