De Doopsgezinden verdeedigd, door A. Booth, Dienaar van het Euangelie binnen Londen. Uit het Engelsch vertaald. Te Amsterdam by M. de Bruyn, 1779. Behalven de Voorreden 242 bladz. in gr. octavo.
Uit dit Geschrift kan men afnemen, dat de Doopsgezinden in Engeland verschillende gedachten voeden, over de noodzaaklykheid des bejaarden Doops, met betrekkinge tot de onderhouding des Avondmaels; uit hoofde van welk verschillend gevoelen zommigen zo wel jonggedoopte belyders als anderen tot het Avondmael toelaten; waertegen 'er gevonden worden, die beweren, dat men gene anderen, dan zulken, die in hunne bejaerdheid gedoopt zyn, tot het Avondmael moet laten komen. De Eerwaerde Booth, tot de laetste party behoorende, verdedigt zich en zynen aenhang deswegens manlyk, en tevens bescheiden: doch dit onderwerp, nopens de min of meer vrye gemeenschap aen 's Heren Tafel, schynt thans onder de Doopsgezinden in Engeland van meer gewigt te zyn, dan hier te Lande; daer dit geschil, voorheen vry hevig behandeld, nu al in stilte schynt gebragt te wezen.