Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1779
(1779)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGedenkschriften, dienende tot de geschiedenis van Lodewyk XIV en XV. Door den Heer Abt Millot, Lid van de Academien der Weetenschappen van Lions en Nanci. Eerste Deel. Te Amsterdam by Yntema en Tieboel, 1779. Behalven het Voorwerk 303. bladz. in gr. octavo.Tot een grondslag deezer Gedenkschriften dienen oorspronglyke Stukken, welken byeenverzameld zyn door adrien maurice, Hertog van noailles, Maarschalk van Frankryk, en Staatsdienaar, één der grootste Fransche Staatkundigen. Hiervan heeft de beroemde Historieschryver, de Heer Abt millot, een oordeelkundig gebruik gemaakt, ter ontvouwinge van het voorgevallene, geduurende de regeering van lodewyk XIV en XV; zints het jaar 1682 tot het jaar 1755; een tydperk, dat in de Fransche Geschiedenis by uitstek opmerking verdient; zo wegens de gewigtige gebeurtenissen van dien tyd, als wegens de uitmuntende Mannen, die 'er deel in haddenGa naar voetnoot(*). - Zulks maakt deeze Gedenkschriften op zigzelven reeds van een weezenlyk aanbelang; en de ma- | |
[pagina 153]
| |
nier, op welke de Heer Millot zig van de oorspronglyke Stukken bediend heeft, om het daaringemelde in eene geschiedkundige orde te brengen, maakt dit Werk zo wel gevalliger als leerzaamer voor den Leezer. ‘Ik heb gedacht, zegt hy, my aan eene nieuwe schryfwyze te moeten verbinden, welke hier in bestaat; dat ik de stukken, waar uit ik de voornaamste gebeurtenissen ontleene, of ten minsten derzelver zaaklyken inhoud, door myn verhaal verspreide. Dus zal men eenigermaate elke persoonaadje hooren spreeken; men zal derzelver denkbeelden en inzichten uit haare eigen Brieven ontdekken; men zal zonder moeite derzelver gevoelens op hunnen juisten prys leeren schatten, de uitwerksels opmerken, welke zy voortgebracht hebben, en, eindelyk, 'er over oordeelen uit de ondervinding.’ Door deeze manier van voorstellen en aaneenschakelen deezer Stukken, vindt men hier, zo als hy zig over 't beloop van dit zyn Geschrift met regt uitdrukt, ‘de oorzaaken en uitwerksels zonder konstenaarye ontvouwd, gelyk ook de gedachten en gesprekken der Persoonen, die op het tooneel hebben uitgeblonken; de inzichten en grondregels der Koningen, der Staatsdienaaren, der Veldoversten; de streeken van het Hof en de geheimen der Staatkunde; de raadgeevingen der voorzichtigheid, en de dwaalingen der Staatsbestuurderen; met één woord, al het keurigste, 't welk een oneindig aantal van oorspronglyke stukken bevat, welker verzameling alleen eene Boekery uitmaakt.’ In de ontvouwing van alle de gewigtige voorvallen van dien tyd, ontdekt men een Schryver, die 't 'er op toelegt, om met alle onpartydigheid een getrouw verhaal te geeven, dat met alle klaarheid en nadruk op het papier te brengen; en het zelve te doorvlegten met oordeelkundige aanmerkingen, welken hy, op eene ongedwongen wyze, in zyn verhaal voegt, en met het zelve vereenigt. Hier benevens kunnen we niet naalaaten aan te merken, dat 'er in zyne denkwyze een menschlievend hart doorstraalt, dat afkeerig is van alle vervolgzugt ter zaake van den Godsdienst; 't welk zig telkens openbaart als hy van de haatlyke vervolgingen, en gewelddaadige be- | |
[pagina 154]
| |
handelingen der Hervormden gewag maakt; schoon het tevens ten duidelykste blyke, dat hy geene gegronde kennis van derzelver Leer en byzondere omstandigheden bezeten hebbe. Uit dien hoofde is hy ten deezen opzigte wel eens aan misvattingen bloot gesteld; doch een ieder, die weet hoedanig een sterken invloed de opvoeding en de leerwyze der Jeugd, mitsgaders de heerschende denkwyze van een Volk, zelfs op een Man van verstand hebben, zal zulks in den Abt Millot te gereeder over 't hoofd zien, daar hy, niet tegenstaande deeze zyne ongunstige denkbeelden van de Hervormden, egter, gelyk de Nederduitsche Vertaaler, na eene ophelderende aanmerking over eene byzonderheid van die natuur, in zyne Voorreden op goeden grond zegt, ‘zig ten uitersten afkeerig toont van allen geweetensdwang, en voor 't overige zo onpartydig, als men ooit verwachten kan van iemand, die belydenis doet van eenen Godsdienst, wiens beginsels veel verschillen van dien des Hervormden.’ Het eerste Deel van dit Werk, dat thans in 't Nederduitsch het licht ziet, beginnende met het jaar 1682, en voortgaande tot het afloopen der zeventiende Eeuwe, behelst, naar de opgave van onzen Schryver, de volgende byzonderheden, die het heldere daglicht waardig zyn. ‘De voorbereidzels der herroepinge van het Edict van Nantes; de uitvoering en gevolgen van het Edict, waardoor het eerste herroepen werd; de poogingen des Koninglyken gezags, om eenen talryken en van yver brandenden aanhang te vernietigen; valsche bekeeringen aangemerkt als eene zegepraal des geloofs; terwyl zy alleen dienden, om te toonen, hoe weinig gebied het geweld over de geweetens hebbe; de aanhangers van den hervormden Godsdienst, welke de macht van lodewyk XIV tartten, opstaande tegen de strenge wetten, welke hy hun opleide; aangezet tot ongehoorzaamheid, door de harde behandelinge zelve der Staatsdienaaren; vluchtende uit een vermaakelyk Vaderland, 't geen men hun tot eenen kerker schynt te maaken; om, zo ras men ophoudt hen als burgers te behandelen, niets ademende dan haat of dweepery; een deugdzaam Bevelhebber, die deeze noodlottige gestrengheden uitvoert, maar ze tracht te verzachten, zo wel uit beginsel van Godsdienst, als | |
[pagina 155]
| |
uit gevoelens van menschlievendheid, die vervolgens belast met den Oorlog tegen Spanje, (eenen last zynen yver beter waardig,) zich doet vreezen in Catalonie, in weerwil van de zwakheid en den elendigen staat zyner legermacht; die eenen veldslag wint, van welken het gevolg is het inneemen van Girone, alwaar zo veele Veldoversten het hoofd gestooten hadden, die by deeze verovering drie andere gewichtige plaatzen voegt, zonder evenwel het Hof genoegen te kunnen geeven; die door den Koning gedrongen wordt eene onmogelyke onderneeming uit te voeren; die zich door redenen verzet regen onvoorzichtige en gevaarlyke bevelen; die gereed is om alle gevaaren te ondergaan, wanneer men zyn stuk hardnekkig blyft vasthouden, maar die eindelyk door de kracht der klaarblykelykheid zegepraalt over de vooroordeelen. - Dit Deel raakt in het byzonder den eersten Maarschalk van noailles, anne-jules, den Vader van hem, dien men den arbeid van eenen Staatsdienaar heeft zien vereenigen met dien van eenen Veldoversten; maar het loopt over onderwerpen, die voor het Volk niet onverschillig kunnen weezen’. Van dien aart is, buiten twyfel, voor onze Leezers, inzonderheid het herroepen van 't Edict van Nantes, en 't gebeurde by die gelegenheid, waarvan ons in deezen een uitvoerig verslag gegeeven wordt. Wy zouden te breed uitweiden, wanneer we op het geheele beloop van dit gewigtige voorval staan bleeven, en ons te veel moeten ophouden met eene menigte van byzonderheden, welken in derzelver zamenhang dienen beschouwd te worden; waarom wy ons slegts zullen bepaalen ter mededeelinge van 't geen Millot ons nopens de herroeping van dat Edict zelve meldt. - Een verslag gegeeven hebbende van de uitwerking, die de inlegering des Krygsvolks by de Protestanten had, waardoor veele bewoogen wierden, om hunnen Godsdienst af te zweeren, en zig aan de Roomsche Kerkleer te onderwerpen, vervolgt onze Schryver aldus: ‘Deeze Soldaatenbekeeringen, indien men zo mag spreeken, welke, niettegenstaande het verbaazende onderscheid van zeden, maar al te veel geleeken naar die der Saxen ten tyde van carel den grooten, waren gegrond op het algemeen gevoelen, dat lodewyk de XIV geene Calvinisten langer in zyn ryk zoude dulden, en dat zy de plaag der inlegeringen niet anders dan | |
[pagina 156]
| |
door eene vaardige afzweeringe konden ontkoomen. De Hertog geloofde het, en deed het gelooven. Hy verheugde zich over eenen onverhoopten uitslag, die even voordeelig voor den Godsdienst was als voor den Staat; hy geloofde, dat de tyd, meerder kundigheid, de gewoonte, en bovennatuurlyke middelen alles zouden vervullen, wat in deeze eerste veranderinge duidelyk gebrekkig en zwak was. ‘Het beruchte Bevelschrift, waardoor dat van Nantes herroepen werd, verdreef welhaast zyne dwaaling. Het behelsde elf punten. 1. De Herroepinge van alle Bevelschriften en Vergunningen, welke ten voordeele der zogenoemde Hervormden gegeven waren: gevolglyk moesten alle Protestantsche Kerken, zonder uitstel, afgebroken worden. 2. Een verbod aan dezelven van op eenige plaats of in eenig byzonder huis te vergaderen ter verrichtinge van hunnen Godsdienst, onder welk voorwendsel het ook wezen mogte. 3. Een verbod aan alle Heeren, van dien Godsdienst te doen verrichten in hunne huizen of op hunne leengoederen, alles by straffe van lyf en goed te verbeuren. 4. Een bevel aan de Leeraaren, die den Catholieken Godsdienst niet willen omhelzen, om binnen veertien dagen, na de afkondiginge van dit Bevelschrift, het Koningryk te ruimen. 5. De bekeerde Leeraars zullen een Jaargeld genieten, een derde grooter dan hunne oude wedde, en, na hunnen dood, zullen hunne Vrouwen het eveneens genieten, zo lang zy weduwen blyven. 6. Ingevalle deeze Leeraars Advocaaten willen worden, of zich tot Leeraaren in de Rechten doen bevorderen, zullen zy ontslagen worden van de drie Leerjaaren, welke de Keuren vorderen. 7. Alle byzondere Schoolen, voor de Kinderen van deezen Godsdienst, worden volstrekt verboden, en in het algemeen alles, wat eenige vergunning tot derzelver voordeel mag aanduiden. 8. De Kinders zullen in het vervolg door de Priesters der Kerspelen gedoopt worden: en den Vaderen en Moederen wordt bevolen dezelve ten dien einde na de Kerk te zenden, op straffe van ten minste vyf honderd Livres boete. | |
[pagina 157]
| |
9. De Koning, om zyne goedertierenheid te toonen aan zulken der Protestanten, die het Ryk verlaaten hebben, staat denzelven toe weder te keeren in de bezitting hunner goederen, indien zy binnen vier Maanden te rug koomen: indien niet, worden de goederen verbeurd verklaard volgens de Keur van den 20sten van Oogstmaand. 10. Allen wordt, by herhaalinge, verboden het Ryk te verlaaten, zo Mannen als Vrouwen en Kinderen, op straffe der Galeien voor de Mannen, en verbeurd verklaringe van lyf en goed voor de Vrouwen. 11. De Keuren tegen de wederafvalligen zullen uitgevoerd worden. Voor het overige zullen de gemelde persoonen van den zogenoemden Hervormden Godsdienst, tot dat het Gode behaage hen, gelyk de overigen, te verlichten, kunnen blyven woonen in de Steden en Plaatzen onder onze gehoorzaamheid staande, daar hunnen handel vervolgen en hunne goederen gebruiken, zonder daarin, onder voorwendsel van den gemelden zogenoemden Hervormden Godsdienst, te mogen ontrust of belemmerd worden, op voorwaarde van geene Godsdienstverrichting te pleegen, nog te vergaderen onder voorwendsel van Gebed of Godsdienstoeffeninge, van welken aart dezelve ook zoude moogen zyn: alles op bovengemelde verbeurte van lyf en goederen. ‘Hoe gestreng dit Bevelschrift, wiens gevolgen men niet genoegzaam voorzag, ook zyn mogte, strookte het egter kwalyk, met de nog sterkere bedreigingen, welke de standvastigheid der Protestanten hadden ter nedergeslagen. Naauwelyks had de Hertog van noailles het ontvangen, of eene meenigte van zwaarigheden kwam hem voor den geest; hy schreef 'er over aan den Markgraave van chateauneuf, en zond des anderendaags een Bericht om den Koning te worden aangeboden. Onder andere vraagen stelt hy deeze voor: of men, wanneer een Vader, na zynen Zoon in de (Catholike) Kerke te hebben doen doopen, den zelven niet zal opvoeden in den Catholieken Godsdienst, hem zynen Zoon in handen moet laaten, dan ontneemen: en of men, indien men denzelven hem ontneemt, den Vader moet noodzaaken zyn onderhoud te betaalen? Of het punt van het Bevelschrift, welk verbiedt de Protestanten te ontrusten, ook moet beletten het inlegeren van Krygsvolk by dezelven, dat hun meer ontrust dan eenig ander | |
[pagina 158]
| |
ding ter waereld? Of men voor Godsdienstoeffeninge mag rekenen de gebeden, welke een Protestant in zyn huis in het byzonder zal doen met zyn gezin en huisbedienden: 't welk van ieder byzonder huis eene Protestantsche Kerk zal maakenGa naar voetnoot(h)? - Zyn Bericht is keurig: ik zal het geheel naschryven. | |
Bericht voor den koning.‘Het Bevelschrift van Wynmaand 1685, ter herroepinge van dat van Nantes, verbiedt wel de openbaare Oeffening van den zogenosmden Hervormden Godsdienst; maar het laat hun, die denzelven toegedaan zyn, de vryheid van 'er by te blyven, mits 'er geene openbaare belydenis van doende. Het gerucht van deeze herroepinge, dat door verscheiden gedrukte Afschriften verspreid is, heeft de gesteltenis des volks byster veranderd. Zy waren in het geloof geraakt, dat de Koning niet meer dan éénen Godsdienst in zyne Staaten wilde dulden; en deeze verbeelding alleen, welke ontelbaare bekeeringen had veroorzaakt, haalde dagelyks de hardnekkigsten over, terwyl zy geloofden, dat 'er voor hen geen hoop meer was; zo dat in weinig tyds niet een eenig Protestant in Languedoc zoude overig geweest zyn. Maar zedert zy kennis gekregen hebben van de vryheid, welke hun by het Bevelschrift is toegestaan, hoore ik, dat zy van besluit veranderen, en het blyven by hunnen Godsdienst, zonder openbaare Oeffeninge, de voorkeur geeven boven de party, welke zy op het punt waren van te omhelzen. Zy die tot de afzweering bewogen zyn door de inlegering van het Krygsvolk, en om te gehoorzaamen aan het geene men hun zeide des Konings wil te zyn, en die verder op niets anders dachten, dan om zich te doen onderwyzen in de waarheden, welke zy moesten gelooven, schynen nu verslagen door droefheid en berouw, het gemis van hunnen eersten staat te beklaagen, en zullen in hunne harten zo veele weder afvalligen zyn, die niet ter Kerke zuller gaan, of, indien zy daartoe genoodzaakt worden, de verbondstekenen al- | |
[pagina 159]
| |
leen zullen gebruiken om ze te ontheiligen. Men behoeft niet te twyfelen, dat een Vader, die den zogenoemden Hervormden Godsdienst is toegedaan, zyne Kinderen niet in de gevoelens van den Catholieken Godsdienst zal opbrengen. Deeze zullen zig verplicht zien belydenis te doen van eenen Godsdienst, welken zy zullen vervloeken, en beroofd van de Oeffeninge van dien Godsdienst, welken zy wenschten te omhelzen: het welk aanleiding moet geeven tot eene Ongodsdienstigheid, die erger is dan de Kettery. Het is zeker, dat het laatste punt des Bevelschrifts, welk verbiedt de luiden van den zogenoemden Hervormden Godsdienst te ontrusten, eene groote wanorde moet veroorzaaken, door den voortgang der bekeeringen te stremmen, of den Koning te verplichten tot het verbreeken van zyn woord, zo onlangs gegeven door het plechtigste Bevelschrift, welk hy maaken konde’. ‘De Hertog deelde deeze aanmerkingen mede aan louvois, door eenen Brief, in welken hy 'er nog byvoegde. “Voor het overige verplicht my het belang van den Godsdienst, en dat van den dienst des Konings, welk 'er mede gemengd is, u te zeggen, dat, indien het geld, geschikt ter bezorginge der zendingen, den Heeren Bisschoppen in handen gesteld worde, en men 'er hun naar welgevallen mede laat omspringen, ik u wel vast wil verzekeren dat de zaaken kwalyk zullen gaan: en de Koning kan niet beter doen, dan den Heer de basville te belasten met het algemeen opzicht over de Zendingen, en met het uitdeelen der gelden naarmaate men ze noodig zal hebben. De Zendelingen zullen niet nalaaten van de geestelyke zaaken rekenschap te geeven aan de Bisschoppen, in welker stichten zy zullen gebruikt worden. Ik geloove, dat dezelfde voorzorg noodig is ten opzichte van het herbouwen der KerkenGa naar voetnoot(i)”. Indien de Bischoppen van het Languedocsche, in het algemeen, zo deugdzaam geweest waren, als hun staat vereischte, zoude men misschien aan hunne bezorginge | |
[pagina 160]
| |
overgelaaten hebben, het geene voornaamlyk tot hunne bediening behoorde, de zorg, naamelyk om dat gedeelte hunner kudde, welk men onze dwaalende broeders noemde, te verlichten en te bekeeren; misschien zoude men aan het Hof het onbegrypelyke ontwerp van die bekeeringen door inlegeringe, waarby de Krygsknechten de plaats van Apostelen bekleeden, niet gevormd hebben. Een ondeugend ontwerp moet zichzelven vernietigen: de Hertog van noailles schryft aan het weinigje vryheids, welk het Bevelschrift den Calvinisten laat, eene verandering toe, welke een noodzaaklyk gevolg was der tegen dezelven gebruikte gewelddaadigheid. Zyn eigen Bericht toont, dat hunne afzweeringen, voor het grootste gedeelte, niets anders waren, dan gedwongen meineedigheid; dat zy den Godsdienst vervloekten, welks dienst zy veinsden te omhelzen, en dat zy, wanneer zy met ongeduld tot hunnen aanhang wederkeerden, wel verre van weder afvalligen in hunne harten te zyn, niets anders deeden dan herroepen het geene zy aanmerkten als eene afvalligheid, het voorwerp van hun berouw zedert het oogenblik, waarin zy dezelve getekend hadden. De Dragonders hadden alles gedaan: wanneer deeze molik eens werd weggenomen, was alles weder verloren. Het gedrag der Staatsdienaaren, ik bekenne het, zoude beter aan een gehangen hebben, indien zy, gelyk de Hertog dit verwachtte, den Calvinisten geheel geene hoop, van in het Ryk te leven, hadden overgelaaten. Maar van den eenen kant zoude dit de gestrengheid ten hoogsten top gevoerd hebben, zonder eenig weezenlyk voordeel voor de Kerk; van de andere zyde zou het de wonden van den Staat veel verzwaard hebben, zonder dat men 'er hulpmiddelen tegen konde gebruiken. Men liet den Protestanten toe in het Ryk te blyven, men verbood hun gestrenglyk 'er uit te vertrekken, evenwel deeden hunne verhuizingen het Ryk eene verschrikkelyke en onherstelbaare schade. Wat zoude het dan geweest zyn, indien men hen genoodzaakt had Catholiek te worden, of hun Vaderland te verlaaten? Niemand is onbekend hoe veel Spanje verloren hebbe door het verbannen der Jooden en Mooren. Moest Frankryk zo veele Franschen verbannen, die even nuttig waren in zyne Legers, als noodig in zyne Handwerken, en in zynen Landbouw? | |
[pagina 161]
| |
Deeze bedenkingen, die op de ondervinding steunen, zouden in het Jaar 1685 meer dan vermetel geschenen hebben. Men zwaaide lodewyk XIV den wierook toe als eene nieuwen constantinus. Vroome en zelfs kundige luiden zagen, in de gewelddaadigheden der Regeeringe, niets anders dan de zegepraal van den Godsdienst. Maar het geringe goed en de rampen, welke die gewelddaadigheden veroorzaakt hebben, rechtvaardigen ten minsten in onze dagen de vryheid van zyn gevoelen 'er over te zeggen. De nuttige waarheden te doen kennen is het doel, naar welk de Geschiedenis altoos moet trachten’. |
|