Het Geloof in deszelfs aard en vrugt verklaard, enz. In eenige Leerredenen, nagelaaten, door wijlen den Wel Eerw. Heer J. de Leeuw, laatst Predikant te Rotterdam. Te Rotterdam by J. Bosch 1778. Behalven de Voorreden 408 bladz. in gr. octavo.
In deze Leerredenen ontvouwt de Eerwaerde de Leeuw aenvanglyk de natuur des Geloofs, volgens de verklaring van den Heidelbergschen Catechismus, in de zevende Zondags-afdeeling; en vervolgens de vrugt van dat Geloof, als het waerachtig en enig middel ter Rechtvaerdiging. Hier by komt een drietal van Leerredenen, ter aenwyzinge van de betamelykheid en den grond van het Geloof; benevens nog tien anderen ter oplossinge der bedenkingen hier tegen ontleend, zo uit de verkiezing, als 's menschen onmagt, en de grootheid der zonden; welken beslooten worden, met ene Leerreden ter verheerlykinge van God over zyne Genade. Verder heeft men 'er, by manier van een Aenhangzel, nog by gevoegd drie Leerredenen over byzondere stoffen. De eerste gaet over de verplichting der Geloovigen, om zich aen den Euangelischen regel te houden, met het heilryke gevolg daervan, naer luid van Gal. VI. 16. Ene tweede Leerreden heeft ten onderwerp, Heb. XI. 39, 40; welker verklaring zyn Eerwaerde aenleiding geeft, tot ene verhandeling over de volkomen volmaking van Gods Kerk; waernevens hy tracht te doen zien, hoe men op goeden grond mag denken, dat Apostel Petrus, 2 Pet. III. 15, byzonderlyk het oog had op deze plaets uit den brief aen de Hebreeuwen; 't welk hem dan ook ter toepassinge gebruik doet maken van de Apostolische vermaning, om de langmoedigheid onzes Heren voor zaligheid te achten, gelykerwyze ook Paulus, naer de wysheid die hem gegeven is, geschreven heeft. Ten laetste levert ons deze