ademhaaling; de belette ademhaaling stremt den bloedloop, en de gestremde bloedloop ontzenuwt de zenuwen’. In zulk een staat is de Drenkeling voor 't oog een doodlyk; en hy zal sterven, zo hem de lugtpyp niet geopend, de bloedvloei niet hersteld, en de zenuwen niet ontwaakt worden; zelfs zullen alle poogingen, omtrent Vaat- en Zenuwgestel aangewend, dikwils vrugtloos zyn, zo niet eerst de lugtpyp geopend worde, om de ademhaaling te doen herleeven.
Ter bereikinge van dit eerste stelt hy zig voor ‘de luchtpyp met alle haare longtakken te vernaauwen, en tevens de inhoudende lugt uit te zetten; om dus allen aandrang der ingehoude Lucht opwaards tegen het Strotlapje te richten: waardoor het zelve dan tot zyn natuurlyken stand moet opspringen, en buitenlucht ter ademhaaling verleenen’. Om dit te wege te brengen, wil hy, ‘dat men den buik opwaards zal binden; de uitzetting der borst door omwindingen beletten, en de luchtpyp zelve, van onder het borstbeen af, tot het strottenhoofd toe, met de hand toenypen, of nederdrukken’; terwyl men tevens, om de lucht in de luchtpyp te sterker te doen uitzetten, ‘dezelve derwyze uitwendig moet verwarmen, dat de warmte inwaards doordringe’. - Dit middel, ter tydige ontstikkinge van den Drenkeling, is veeltyds, zegt de Heer Schrage, genoegzaam, maar dikwerf wordt 'er eene agtervolgende werkzaamheid vereischt, om de vloeibaarheid van 't bloed, in de vaten van den buiten-omtrek des lichaams, te herstellen. Hiertoe pryst hy bovenal aan ‘de verwarmde wryving, en wassching van 't geheele lichaam, met linnen of wollen doeken, in warm water gedoopt, in een warm vertrek’. Ook kan het, vervolgt hy, van dienst weezen, by dit water een gedeelte vlugge loogzoute geesten te mengen, als de Sp. sal. Ammon., simplex, cum calce, Vinos., Succin. enz. die het bloed verdunnen en het zenuwstel prikkelen. Verder komt hier eene ruime aderlaating, naar de omstandigheden des persoons te regelen, in aanmerking. Mislukt dit, zegt hy, dan is 't, zo men van de ontstikking overtuigd zy, een bewys, dat het bloed in de Longvaten gestolt is. In dat geval moet men volharden, ‘met de borst, strot en onderribzyden des lyders te betten,