Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1779
(1779)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina III]
| |
De schryvers der Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen, aan de leezers.Hoe algemeen eene Voorreden het portaal van 't gebouw der Schryfwerken uitmaake; hoe dienstig deeze, wel ingerigt, ook zyn moge, om den Leezer eenig verslag te geeven van den aanleg, aart en inhoud eens Werks, voegt dezelve niet, ten allen tyde, of by elk Deel eens Tydgeschrifts, 't welk op een' eenpaarigen voet voortgaat. Nogthans doen 'er zich gelegenheden op, by welke de Schryvers eens Maandwerks, met voegelykheid, niet kunnen nalaaten, ook iets, by wyze van Voorreden, aan 't hoofd huns Geschrifts te plaatzen. Wy hebben dit ook meermaalen gedaan, en altoos wanneer onze letter-oefeningen, ten opzigte van den Tytel, eene kleine verandering kreegen; en, dewyl men, op het tegenwoordig Stukje, den bynaam van hedendaagsche in dien van algemeene veranderd ziet, zal het zeer gepast en overeenkomstig met onze gewoonte zyn, onze Leezers eenige oogenblikken op te houden, om, met de Schryvers der meeste Voorredenen, van ons zelven te spreeken. - Van ons zelven te spreeken: welk een ryke stof! doch tevens hoe bezwaarlyk zo te verwerken, dat het anderen niet verveele, of walge. Wy zullen tragten, dit verdrietige, 't geen wy te vaak in den loop onzer letter-oefeningen, ondervonden hebben, onzen Leezeren niet te veroorzaaken. Gy verlangt, buiten twyfel, de rede deezer Naamsverandering te weeten. Deeze is geene andere dan die ons, in vroegeren tyde, tot dergelyk eene Verwisseling aanzette. Zints den jaare MDCCLXI, dat ons Maandwerk, onder den Tytel van vaderlandsche letter-oefeningen, eerst het licht aanschouwde; is het twee maalen vernoemd: te weeten in 't jaar MDCCLXVIII, wanneer het woord nieuwe 'er voorgeplaatst, en, in 't breede, reden gegeeven wierd van deeze veranderingGa naar voetnoot(*); vervolgens kwamen wy in den jaare MDCCLXXII, met den naam van hedendaagsche letter-oefeningen te voorschyn treeden: thans verkoozen wy dien van algemeene, om weder eene voegelyke Afdeeling in een Werk te maaken, 't geen van zo groot eene uitgebreidheid wordt, en reeds acht en dertig Deelen beslaat. Behalven de Naamsverandering, zal het Werk, gelyk by de voorgaande vernoemingen, het zelfde blyven. Wy zyn zo gelukkig, | |
[pagina IV]
| |
dat, zedert den Aanvang, tot nu toe, dezelfde Hoofdschryvers daar aan gebleeven zyn: alleen hebben wy, door den dood, tot ons uiterste leedweezen, verlooren, een Man, dien wy noch mogen, noch kunnen verzwygen; daar hy ons Werk geene geringe eere aandeed; naamlyk den wydvermaarden Dr. joannes grashuis, die 'er in der tyd zeer veel de hand aan geleend heeft. Zyn opengevalle plaats is aangevuld, door Heeren, die, op de verpligtendste wyze, ons de behulpzaame hand gebooden, en verleend hebben; en die wy, op den duur, onze Medearbeiders in dit Letterwerk mogen noemen. - Wy maakten hier, onder anderen, ook nog gaarne gewag van den beroemden Historieschryver jan wagenaar; doch die Heer heeft 'er te weinig aan gedaan, om als Hoofdschryver voor te komen. Ons mengelwerkGa naar voetnoot(*) van eenen gansch anderen aart dan de eigenlyke letter-oefeningen, openstaande voor 't geen onze Begunstigers ons toezenden, is aan meer veranderingen onderhevig geweest; schoon het bezorgen van den noodigen Voorraad meest op dezelfde Persoonen heeft blyven berusten, en nog berust. Wy erkennen, met verschuldigde dankbaarheid, de hulp der Schryveren, die met naam, of ongenoemd, het hunne toebragten aan dit gedeelte onzes Werks; waar in de verscheidenheid van stoffe en schryfwyze een zo noodig vereischte is, om der Leezeren nieuwsgierigheid en aandagt wakker en leevendig te houden, uit te lokken en te vestigen. Wy verzoeken, op nieuw, hunnen bystand. Bovenal zullen ons eigen Opstellen, Waarneemingen, en Ontdekkingen behaagen. - Zy, van wier gezondene Stukjes wy tot nog geen gebruik gemaakt hebben, en waarschynlyk nooit zullen maaken, duiden dit niet euvel: wy gebruiken, zulker wyze handelende, het onbetwistbaar regt over ons eigen Werk: en de meesten zullen, indien zy den aart, het algemeen oogmerk, en 't beloop daar van willen nagaan, en den blinddoek der Eigenliefde, die te dikwyls het oog der Schryveren dekt, ter zyde schuiven, de reden van het agterblyven deezer Stukjes wel kunnen bevroeden. Om deezen en geenen niet af te schrikken, maar veel eer te bemoedigen, tot het toezenden van hunne kleine Proeven in eigen werk of Vertaaling, hebben wy wel eens, en misschien te dikwyls, iet middelbaars plaats ingeruimd; dog het slegte zal altoos door ons agterwege gehouden worden: wy hebben onze Eer, onze Agting te lief, om dezelve, voor eenig gunstbejag, veil te stellen. Onze Eer, onze Agting. - Is dit de taal niet van de Eigenliefde der Schryveren? Ja, Leezers; maar, zo wy denken, in ons geval, de taal der redelyke en welverlichte Eigenliefde. Niet weinig vinden wy ons gestreeld, met by aanhoudenheid, in Werken van Geleerdheid, Oordeelkunde, Kunst en Smaak, onder aan den voet der bladzyden, onzen naam geplaatst te zien, en den Leezer, tot dit of dat stuk onzer vaderlandsche let- | |
[pagina V]
| |
ter-oefeningen, geweezenGa naar voetnoot(*). Het schuiffelen van den Nyd heeft ons ook meermaalen, zonder ons te deeren, verzekerd, dat wy ten minsten zo veel waarde hadden, dat dit boosaartig gedrogt de tanden in ons Werk wilde zetten. Het heeft gebreken, dit weeten wy zo goed, en misschien beter, dan die ons dezelve willen aanwyzen. Dezelve te ontdekken is meer dan het schryverlyke van ons gevorderd: doch dit willen wy verzekeren, dat wy alle poogingen zullen aanwenden om die te verbeteren: en onze letter-oefeningen, zo wel als ons mengelwerk, zo volkomen, zo nuttig en teffens vermaaklyk te doen worden, als de natuur van deezen onzen Letterarbeid toelaat. Onze Drukkers, over wier uitvoering, wy, nevens onze Leezers, alle reden van vergenoeging hebben, zullen, ten dien einde, geene moeite of kosten ontzien. Het sterk vertier, eene uitdrukking, welke wy hier niet in den gewoonen zin der Boekverkooperen, maar naar den Letter en in volle waarheid gebruiken, stelde hun daar toe tot dus lange in staat; en wy twyfelen in geenen deele, of het zal dien noodigen bystand blyven verleenen, en ons gelegenheid geeven om langs deezen weg den dierbaaren Vaderlande nuttig te zyn. Nuttig te zyn, - weder eene uitdrukking, die naar Eigenliefde smaakt, en zy gestadig in den mond heeft, - doch altoos niet van Waarheid vervreemd is: en dat zy deeze, met betrekking tot ons Werk, behelze, durven wy op ons neemen, aan te toonen. - Wy hebben reeds opgemerkt, dat 'er zich een vry groot onderscheid opdoet tusschen onze letter-oefeningen en ons mengelwerk, dit zullen wy ook, in 't bewys van dit stuk, in 't oog moeten houden: en, omtrent die twee Deelen, onderscheide bedenkingen voordraagen. De letter-oefeningen behelzen, gelyk bekend is, eene Aankondiging, Berigt, als mede eene oordeelkundige en tevens vrymoedige Beoordeeling der Werken, die in ons Vaderland en elders uitkomen. De Aankondiging, op zichzelven beschouwd, is nut: men vindt, daar door de Aankondigingen, in veelvuldige Nieuwspapieren verspreid, by een verzameld, en ziet, met éénen opslag van het oog, eene lyst der Werken van allerleien aart, die de Drukperssen, in ons Vaderland, van tyd tot tyd, uitleveren: doch dit zou, op zichzelve aangemerkt, wy bekennen het, luttel betekenen; en wy zouden het onaangeroerd gelaaten hebben, indien dit de eerste stap niet ware om tot verdere en grootere nuttigheden te geraaken. By de Aankondiging paart zich het Berigt: dit doet dikwyls alleen genoeg af, om de opgesmukte Tytels, in de Nieuwspapieren, den valschen tooy te beneemen: of een waardig Boek, onder een eenvoudigen Tytel het licht ziende, op den rechten prys te zetten. Tusschen de Tytels der Boeken, en de Kleederen der Menschen, is eene vry groote overeenkomst. Hoe menigmaal neemt | |
[pagina VI]
| |
een Schryver, zonder verdiensten, een zwellenden en allesbeloovenden Tytel aan: en zoekt, eerst door eigen waan misleid, voorts anderen te bedriegen? Hoe vaak gebeurt het, integendeel, dat een korte, en verre van allen opschik vervreemde Tytel een Werk aanduide, 't welk alle verdiensten heest? De eerste, van naby, en van dien zwier ontdaan, beschouwd, vindt zich in 't zelfde geval met den Man, die, door zyne kleederen, aanzien verworven hebbende, 't zelve terstond verliest, wanneer men hem ziet gelyk hy waarlyk is. De tweede is met de daad meer dan hy, op 't uiterlyk aanzien, schynt, en verwerft, gekend zynde, de agting, die hem toekomt. Zeer dikwyls voldoet een enkel Berigt om den een en den ander te doen kennen: in welk geval wy ook menigmaalen ons daar mede vergenoegen; het eene schande voor het oordeel onzer Leezeren agtende, iets meer tot ontdekking daar by te voegen. Veelen dus gewaarschuwd, of onderrigt, kunnen zich voor den opgepronkten wagten, en met den waardigen Schryver nader kennis maaken. Zomtyds, egter, is de Aankondiging, en 't Berigt, niet voldoende; een zwaarder taak komt voor onze Rekening: het oordeelkundig en vrymoedig Beoordeelen naamlyk. Dan de zwaarwigtigheid van deeze taak wordt, door het Nut, ruim en ryklyk opgewoogen: de Fakkel der Oordeelkunde, een Werk toelichtende, verspreidt daar over een' helderen glans, die de schoonheden te beter doet uitkomen; doch ook teffens de vlekken en gebreken ontdekt; 't welk beide eene onbetwistbaare Nutheid met zich brengt: naardien de aangeweezene en in sterker licht geplaatste schoonheden te meer de oogen trekken; en de opgemerkte gebreken ter waarschuwinge voor den Schryver en anderen dienen kunnen. - Weinig Werken zyn ook van zo zuiver een gehalte, dat zy overal den toetssteen der Oordeelkunde verdraagen kunnen, dit aan te wyzen dient ten nutte van veele Leezers, vermids het hun eene keurige voorzigtigheid inboezemt, en opwekt om met den geest der onderscheidinge te werk te gaan. - Hoe billyk en regtmaatig het zy, dat Vrymoedigheid en Onzydigheid hier de Oordeelkunde vergezellen, zal dit bedoelde einde bereikt worden, blykt van zelve, en in hoe verre deeze vereischten in onze letter-oefeningen gevonden worden, staat niet ons, maar den Leezeren, die de beoordeelde Werken geleezen en met onze aanmerkingen vergeleeken hebben, te beslissen. Zyn onze aanmerkingen niet altoos voldoende, (en wie kan dit van eenig Mensch vergen?) zy zullen, ten minsten, kunnen strekken, om de aandagt te bepaalen en de onderzoeklust op te wakkeren. - Onvoldoende en mishaagelyk waren zy zeker meermaalen voor Schryvers, Vertaalers en Boekhandelaaren: doch deezer klagten hebben wy gehoord, nagegaan en wederlegd, in eene Voorafspraak ten dien einde ingerigt, en waar op wy ons, de zaak dezelfde blyvende, by herhaalinge beroepen.Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina VII]
| |
Doch 'er is ééne Tegenbedenking op het Nut onzer letter-oefeningen, die wy niet onaangeroerd voorby mogen; te weeten, dat zy, benevens andere Schriften van dien aart, strekken om de Menschen van het leezen der aangekondigde, en beoordeelde, Werken, te rugge te houden, zich genoeg voldaan agtende, met den Tytel, den algemeenen Inhoud, en deeze of geene byzonder opmerkenswaardige Stukken daar uit te weeten. - Dat dit, zomtyds, plaats hebbe, ontkennen wy geheel niet: doch dat dit ons oogmerk zou weezen lochenen wy volstrekt. Wy keuren zulk eene handelwyze, wel verre van ze voor te spreeken, ten hoogsten af. Het is een misbruik van een nuttig Werk, en wy agten het niet noodig hier te bewyzen dat het misbruik eener op zichzelve nutte zaake, op geenerlei wyze tot een rede kan strekken, om die agterwege te laaten: dan alleen, wanneer het misbruik door de algemeenheid, of de zwaarte, het toegebragte nut overtrof: welk laatste hier, in geenen deele, het geval is: want, behalven, dat onze Uittrekzels doorgaans kort zyn, en veel korter dan veele Schryvers, Vertaalers en Boekhandelaars wenschen, en dus op verre na eenen eenigzins lees en onderzoekgraagen niet voldoen kunnen; behalven dit, zyn ze, ten opzigte van Werken, die wy der leezinge waardig keuren, meesten tyd, wat zeg ik meesten tyd, altoos, zo ingerigt, dat zy veel eer strekken om graagte te verwekken, dan te verzaaden. Van hier ook, dat men, in de Nieuwspapieren, zo dikwyls aantreft, zie dit Werk gepreezen, enz. in de Letter-oefeningen: zo werken de Klaagers ons zelfs in de hand. En de algemeenheid, waar mede onze letter-oefeningen geleezen worden, in aanmerking genomen zynde, zou het wel zeer te bezien staan, indien het ooit mogelyk ware hier van eene voldoende proeve te neemen, of onze Berigten het vertier van waarlyk goede en nutte Boeken niet veel eer kragtdaadig bevorderden dan stremden. - Wagten eenigen, dit weeten wy, en dit streelt ons niet weinig, wagten eenigen met het koopen van een gewigtig Werk, tot zy ons oordeel daar over vernomen hebben, zulks mag uitstel, doch kan geen nalaaten, verwekken. Vertraagen, stuiten wy den loop van Prulschriften, van Waarheid, Pligt en Godsdienst hoonende Boeken: wy volvoeren een Werk, 't welk de goedkeuring en den lof van elk braaf Man, van elk Christen, moet weg draagen. - Nog mogen wy hier aanmerken, dat veelen, niet magtig om groote en kostbaare Werken te koopen, door het leezen onzer letter-oefeningen, daar van eenige kundigheid verkrygende, dikwyls opgewekt worden om ze in hunne Leesgezelschappen te neemen, of anderen ter leen te vraagen, waar door zy hunne kundigheden vermeerderen, zonder iemand eenig nadeel te doen; dewyl die Werken, by mangel van vermogen, nooit door hun zouden aangekogt geworden zyn. Om van ons mengelwerk nog een kort woord te zeggen. De inhoud daar van beantwoordt volkomen, zo wy vertrouwen, aan het Opschrift, als behelzende stukken tot fraaije Letteren, | |
[pagina VIII]
| |
Kunsten en Weetenschappen, betrekkelyk. De Godgeleerdheid bekleedt hier doorgaans, met de Zedekunde, de eerste plaats; en verschaft Redenvoeringen, Verhandelingen, Proeven, van zulk een aart, dat ze als eene Maandelyks openbaar onderwys onzer Landsgenooten mogen aangemerkt worden: waarom wy ook zeer schaars ons ophouden met Geschilstukken; maar onderwerpen verkiezen, die de belangen der Waarheid, welke naar de Godzaligheid is, bevorderen, en onze Leezers teffens leeren en stigten kunnen. - De Genees- en Heelkunde deelen de nieuwste in- en uitlandsche Ontdekkingen mede. - De Natuurkunde en de Natuurlyke Historie worden op denzelfden voet voortgezet en toegelicht. - De Geschiedkunde levert byzonder aanmerkenswaardige Stukken op, menigmaal gezogt uit een hoop, van waar ze onder zeer algemeene en bekende verward en bedolven lagen; als mede Leevensbeschryvingen van voornaame Mannen. - Stukjes van Vernuft en Smaak, in dicht of ondicht, van zeer verschillenden aart, en strekkende om Leezers van onderscheiden smaak te onthaalen en te toeven, dienen tot een vervrolykend besluit, waarby, ten toegift, nog de Weerkundige Waarneemingen komen. Van het aanbelang, en gevolglyk van het Nut, deezes mengelwerks, moet elk overtuigd worden; wanneer hy nagaa hoe veel Mannen van Naam en Verdiensten in ons Vaderland hetzelve met hunne Stukjes, van hun naam vergezeld, vereeren; dit eene zeer voeglyke verzamelplaats agtende, om Verhandelingen, Vertoogen, Ontdekkingen en Waarneemingen, te klein, (schoon zomtyds van groot gewigt,) om afzonderlyk het licht te zien. Hier uit ontstaat dat veele Schryvers, gelyk wy dit boven reeds aamoerden, zich op ons mengelwerk beroepen, en hunne Leezers daar heenen wyzen. - Jonge Liefhebbers bieden wy ook de gelegenheid aan, om de Stukjes, waar in zy hunne kragten beproeven, ons te laaten toekomen: en de toejuiching, welke zy, gelukkig geslaagd zynde, ontvangen, dient hen ten prikkel om voort te gaan en iets van meer belangs te onderneemen; naa dat zy in dit oefenperk zich loflyk gekweeten hebben. - Gaarne wenschen wy in 't zelve meer vrugten, op Vaderlandschen grond gegroeid, te plaatzen: doch de Buitenlandsche kunnen, by gebrek daar van, een smaaklyk en heilzaam geregt verschaffen: ook zullen wy voortvaaren met derzelver Schriften te doorbladeren, en daar uit het beste te verzamelen om het onzen Leezeren toe te dienen. Wy verzekeren onzen Leezeren, ten besluite, van ons ernstig oogmerk om Nut te doen en te vermaaken: beantwoordt de uitslag niet altoos, of volkomen, aan 't zelve, hier in staan wy gelyk met ontelbaare anderen, die nevens ons het zeggen van den eerwaardigen werenfels mogen gebruiken.
Aut prodesse volunt aut delectare Poëtae:
Alter utrum satis est obtinuisse mihi.
Si qua parum prosunt, forte oblectaberis illis,
Quodque minus dulce est, utile forsan erit.
|
|